RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2012 in de zaak tussen
[n[n[naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr.drs. O.H. Minjon),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk, verweerder
(gemachtigden K. Verspui en S. Delleman-Leek).
Bij besluit van 14 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser onder oplegging van een dwangsom gelast het gebouw op het perceel, kadastraal bekend Gemeente Langedijk, sectie G, perceelnummer [X] en lokaal bekend als de [adres] [huisnummer] in [woonplaats] terug te brengen naar het niveau en de staat van de bouwvergunning met het kenmerk 1983/[A] en het gebouw op dat niveau te houden alsmede de verhuur van de in het gebouw gerealiseerde drie woningen te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 21 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in die zin dat de last onder dwangsom ten aanzien van het terugbrengen van het gebouw naar het niveau en de staat van de bouwvergunning met het kenmerk 1983/[A] is vervangen door een last onder bestuursdwang. Verweerder heeft de last onder dwangsom ten aanzien van het staken en gestaakt houden van de verhuur van de drie woningen in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is eigenaar van een bedrijfspand aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats]. Hij heeft het pand in 1991 van zijn vader gekocht. Het oorspronkelijke bedrijfsgebouw dateert uit de jaren zeventig. In 1983/1984 zijn op de benedenverdieping van het gebouw naast de bedrijfsruimte drie zelfstandige wooneenheden gerealiseerd. Deze wooneenheden zijn sinds de realisatie daarvan niet als bedrijfswoning gebruikt, maar als zelfstandige woonruimte aan particulieren verhuurd.
1.2 In het dossier bevindt zich ten aanzien van het pand de [adres] [huisnummer] – onder meer – een aanvraag om bouwvergunning van 14 juni 1983 met nummer [Y]. Op het aanvraagformulier is als bestemming na voltooiing aangegeven woon-bedrijfruimte. Voorts bevinden zich in het dossier het besluit van verweerder van 1 augustus 1983 met nummer [B] waarbij bouwvergunning is verleend op grondslag van de aanvraag [Y], alsmede twee bouwtekeningen. Op één bouwtekening, die door verweerder in het geding is gebracht, is aangegeven “plan tot verbouw van bedrijfsruimte in een bedrijfswoning”. Op deze tekening is op de begane grond naast de bedrijfsruimte één wooneenheid ingetekend. Op de andere bouwtekening, die door eiser in het geding is gebracht, is aangegeven “plan tot verbouw van bedrijfsruimte in drie bedrijfswoningen”. Op deze bouwtekening zijn op de begane grond naast de bedrijfsruimte drie wooneenheden ingetekend. De beide bouwtekeningen behoren blijkens de daarop aangebrachte stempels bij het besluit van verweerder van 1 augustus 1983, nummer [B]. Voorts zijn beide bouwplannen – blijkens een stempel op de bouwtekeningen – op 25 juli 1983 in orde bevonden door Openbare Werken van de gemeente Langedijk. De plannen zijn – eveneens blijkens stempels – op 14 juni 1983 voorts goedgekeurd door de Welstandscommissie Langedijk. De parafen vermeld bij de stempels aangaande het besluit van verweerder, het welstandsadvies alsmede het akkoord van Openbare Werken zijn op beide tekeningen niet exact identiek. Niet in geschil is dat het op beide tekeningen authentieke stempels betreft. De door eiser overlegde bouwtekening bevindt zich niet in het archief van verweerder. Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige inrichting van het gebouw aan de [adres] [huisnummer] overeenkomt met de door eiser overgelegde bouwtekening.
2. Eiser is ten eerste gelast het gebouw terug te brengen naar het niveau en de staat van de bouwvergunning met het kenmerk 1983/[A] [de rechtbank gaat er met name gelet op de door verweerder overgelegde bouwvergunning van 1 augustus 1983 vanuit dat verweerder hier kenmerk 1983/[B] heeft bedoeld] en het gebouw op dat niveau te houden. Hierna zal deze last worden aangeduid als “last a”. Aan eiser is tegengeworpen dat voor het gebouw in de huidige staat met drie wooneenheden geen bouwvergunning is verleend, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet.
Eiser is voorts gelast de verhuur van de drie woningen te staken en gestaakt te houden omdat het gebouw wordt gebruikt op een wijze die strijdig is met de bestemming. Ter plaatse is slechts één bedrijfswoning toegestaan. De last zal hierna worden aangeduid als “last b”.
3.1 Eiser heeft zich ter zitting, onder verwijzing naar de door hem overgelegde bouwtekening, op het standpunt gesteld dat verweerder bij besluit van 14 juni 1983 voor de huidige inrichting van het gebouw een bouwvergunning heeft afgegeven. Volgens eiser is ten aanzien van de inrichting van het gebouw geen sprake van een overtreding, zodat verweerder ter zake daarvan niet bevoegd is tot handhavend optreden. Eiser geeft aan dat hij de door hem overgelegde tekening van zijn moeder heeft ontvangen, die hem van de zolder van het ouderlijk huis heeft gehaald. Eiser is er steeds van uitgegaan dat deze tekening de vergunde situatie weergeeft.
3.2 Eiser heeft onder meer een verklaring overgelegd van de heer H. Troostheide, in de jaren zeventig, tachtig en negentig werkzaam bij de gemeente Langedijk als ambtenaar van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht. De heer Troostheide heeft onder meer het volgende verklaard: “In de periode eind jaren zeventig/begin jaren tachtig is de gemeente gestart met het verplaatsen van (kleinschalige) bedrijven vanuit de lintbebouwing/kernen naar nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen buiten de kernen. Hierbij is onder andere het bedrijventerrein [terreinnaam] tot ontwikkeling gebracht. De percelen van eiser bevinden zich op dit bedrijventerrein. Mede als gevolg van de economische crisis aan het begin van de jaren tachtig bleek het niet mogelijk alle kavels op de nieuw te realiseren bedrijventerreinen te “vullen” met nieuwe bedrijven. (…) Onder de gegeven omstandigheden heeft het College ermee ingestemd dat bestaande of nieuw te realiseren bedrijfspanden voor eenpersoonshuishoudens werden ingericht. Dit om tegemoet te komen aan het ontbreken van woningen voor deze doelgroep in de gemeente Langedijk. (…) In die periode is in eerste instantie overwogen om de eenpersoonshuishoudens op bedrijventerreinen te vergunnen met toepassing van artikel 19 WRO (oud). Voor deze weg is uiteindelijk niet gekozen omdat de vrees bestond dat het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland geen zogenoemde ‘verklaring van geen bezwaar’ zou afgeven voor genoemd gebruik op bedrijventerreinen gelet op het feit, dat moest worden afgeweken van zeer recent vastgestelde bestemmingsplannen. (…) Het gebruik van bedrijfspanden voor woondoeleinden werd zodoende niet vergund; wel was genoemd gebruik van de panden op transparant tekenpapier ingetekend. Deze tekeningen werden door de Gemeente zelf gemaakt en in de archieven van de Gemeente bewaard. Ik herinner me nog dat het toenmalige hoofd van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht, de heer Lont, deze tekening voor de percelen van de heer [n[naam] zelf heeft gemaakt. De voor de percelen van de heer [n[naam] gemaakte tekening op transparant tekenpapier is destijds afgegeven aan de heer [naam] senior. De heer [naam] junior beschikt nog steeds over deze tekening. Het College heeft aan het begin van de jaren tachtig uitdrukkelijk ingestemd met het gebruik van het (voormalig) bedrijfspand van de heer [n[naam] voor woondoeleinden. De aan de heer [naam] senior afgegeven ‘bouwtekening’ bevestigd dit ook. De hierboven beschreven situatie heeft zich meerdere keren voorgedaan. (…) Overigens kan ik nog opmerken, dat in het verleden de bouwdossiers op folio formaat werden bijgehouden en dat op de binnenkaft alle wijzigingen in de bouwkundige staat en in het gebruik van te onderscheiden percelen werden opgeschreven. Ook het omzetten van de heer [n[naam] van een bedrijfsmatig gebruik naar een meer op woondoeleinden gericht gebruik is op deze kaft aangetekend. Recent zijn echter alle bouwdossiers naar A4 formaat en zijn al deze aantekeningen vernietigd. Een deel van de ‘bouwgeschiedenis’ van de individuele percelen is zodoende verloren gegaan.”
3.3 Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat de gemeente in het door de heer Troostheide aangegeven periode inderdaad werkte op de door de heer Troostheide beschreven wijze. Verweerder heeft tevens aangegeven dat hij ervan uitgaat dat ook in deze zaak op die wijze is gewerkt en dat de door eiser overgelegde bouwtekening het resultaat is van die werkwijze. De rechtbank gaat hier ook van uit. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat op de door verweerder overlegde bouwtekening met potlood een indeling van het gebouw is ingetekend die strookt met de door eiser overlegde bouwtekening.
3.4 Gelet op de inhoud van de gedingstukken, in het bijzonder hetgeen hiervoor onder overweging 1.2 is vastgesteld aangaande de aanvraag, door eiser overgelegde bouwtekening en het besluit tot verlening van de bouwvergunning en het voorts ter zitting verhandelde is de rechtbank van oordeel dat aan de door eiser overlegde bouwtekening schriftelijke besluitvorming van verweerder ten grondslag heeft gelegen, welke besluitvorming aan de aanvrager bekend is gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder bij besluit van 1 augustus 1983 met nummer [B] niet enkel bouwvergunning heeft verleend voor het bouwplan, ingetekend op de bouwtekening “plan tot verbouwing van bedrijfsruimte in een bedrijfswoning” maar tevens bouwvergunning heeft verleend voor het bouwplan, ingetekend op de bouwtekening “plan tot verbouwing van bedrijfsruimte in 3 bedrijfswoningen”.
Nu is gebleken dat drie wooneenheden conform de bouwvergunning zijn gerealiseerd, moet worden geoordeeld dat van bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning geen sprake is. De omstandigheid dat het gebruik dat na het verlenen van de bouwvergunning van de wooneenheden is gemaakt mogelijk strijdig kan worden geacht met de aan de gronden gegeven bestemming, doet hieraan niet af. Verweerder is derhalve niet bevoegd handhavend op te treden tegen de drie wooneenheden in het gebouw.
3.5 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het besluit in primo wordt herroepen voor zover daarbij last a aan eiser is opgelegd. Verweerder hoeft dan ook in zoverre niet opnieuw op het bezwaar te beslissen.
4. Het bestreden besluit geeft er ter zake van last b geen blijk van dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.1 tot en met 3.5 is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit wel in zijn besluitvorming dient te betrekken. Het bestreden besluit is ter zake van last b daarom niet deugdelijk voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd en komt (ook) op dit punt wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal ten aanzien van het bezwaar tegen last b een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de gestelde begunstigingstermijn ziet de rechtbank onder toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb aanleiding het besluit in primo voor zover deze ziet op last b te schorsen tot zes weken nadat opnieuw op het bezwaar is beslist.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 437,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 14 juli 2010, voor zover daarbij last a aan eiser is opgelegd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat deel van het vernietigde besluit dat zag op last a;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, gericht tegen het besluit van 14 juli 2010, voor zover daarbij last b aan eiser is opgelegd;
- ziet aanleiding het primaire besluit – voor zover dit niet is herroepen – te schorsen tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, rechter, in aan wezigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.