RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummers: 14/810569-11, 14/700444-10 (TUL) en 14/810116-11 (TUL)
Datum uitspraak: 7 februari 2012
TEGENSPRAAK
(gemachtigd raadsman)
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 januari 2012.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. In het dossier bevindt zich een door de verdachte ondertekende schriftelijke verklaring, dat hij afstand doet van het recht ter terechtzitting aanwezig te zijn.
De raadsman heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 en 6 ten laste gelegde;
- het onder 1, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde zal bewezen verklaren;
- onder toepassing van het strafrecht voor minderjarigen, aan verdachte zal opleggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- de vorderingen van de benadeelde partijen [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] elk zal toewijzen tot een bedrag van € 150,- en hieraan zal verbinden de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder in de zaak met parketnummer 14/700444-10, respectievelijk de zaak met parketnummer 14/810116-11 voorwaardelijk opgelegde straffen zal afwijzen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. N. van der Kruk, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 december 2011 in de gemeente Hoorn . [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een of meerdere snijbeweging(en) langs zijn, verdachte's lichaam en/of keel gemaakt en/of (daarbij) die [Slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd : "Wij hebben deze week erover na zitten denken hoe wij jou gaan onthoofden" en/of "Wij hebben You Tube-filmpjes bekeken over onthoofdingen in Afghanistan en wij bedachten dat dit geen pijnloze, snelle onthoofding moet zijn, maar langzaam en pijnlijk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2011 tot en met 08 december 2011 in de gemeente Medemblik [Slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (groot) vleesmes gepakt en/of de punt van dat mes tegen een arm van die [Slachtoffer 2] gezet en/of gedrukt en/of (daarbij) deze dreigend (meerdere malen) de woorden toegevoegd: "Zal ik mijzelf dood maken of zal ik jou dood maken. Kies maar. Jij dood of ik dood" en/of "Ik ga je dood maken. Ik maak je dood of mijzelf", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 07 december 2011 in de gemeente Medemblik [Slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [Slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je niet normaal doet, dan steek ik een mes in je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 08 december 2011 in de gemeente Medemblik opzettelijk mishandelend zijn moeder, althans een persoon, te weten [Slachtoffer 2], (met kracht) een vuistslag tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Wognum, gemeente Medemblik, [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] (beide politieambtenaren bij de politie Noord-Holland Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte gezegd: "Die politieagenten die mij hebben aangehouden in Wervershoof die leg ik ook om. Ik heb mijn plannen klaar. Ik vertel jou niet wat dat zijn," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij op of omstreeks 09 maart 2011 in de gemeente Medemblik [politieambtenaar 2] en/of [politieambtenaar 1] (beide politieambtenaren bij de politie Noord-Holland Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen [Slachtoffer 4] gezegd dat hij, verdachte, wanneer hij niet onder invloed van cocaïne zou verkeren, beide politieambtenaren zou vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
7.
hij op of omstreeks 22 juli 2011 in de gemeente Medemblik zijn, verdachtes, moeder heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend gezegd dat hij, verdachte, zijn moeder wilde vermoorden, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (daarbij) een mes tegen zijn lichaam heeft gehouden, althans een mes aan zijn moeder heeft getoond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Feit 6
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 6 is ten laste gelegd.
De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Feit 7
De verdachte wordt onder 7 verweten – kort gezegd – dat hij op 22 juli 2011 te Medemblik zijn moeder verbaal én met een mes heeft bedreigd.
Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [politieambtenaar 3] (pagina’s 33/34), waarin deze relateert dat hij op 22 juli 2011 de moeder van de verdachte heeft horen zeggen dat de verdachte die middag tegen haar had gezegd dat hij haar wilde vermoorden en dat hij met een mes dreigde.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij die dag een conflict had met zijn vader en dat zijn moeder geen rol in het conflict speelde. Bij het verhoor door de rechter-commissaris in het kader van de vordering tot inbewaringstelling op 25 juli 2011 is de verdachte hierover niet gehoord (dit feit stond immers niet op de vordering tot inbewaringstelling). Ook overigens bevat het dossier geen enkel bewijsmiddel dat de verklaring van de moeder van de verdachte kan ondersteunen.
De rechtbank is van oordeel dat daarom hetgeen aan de verdachte onder 7 is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 2 december 2011 in de gemeente Hoorn [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend snijbewegingen langs zijn, verdachtes, lichaam en keel gemaakt en daarbij die [Slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd : "Wij hebben deze week erover na zitten denken hoe wij jou gaan onthoofden" en "Wij hebben You Tube-filmpjes bekeken over onthoofdingen in Afghanistan en wij bedachten dat dit geen pijnloze, snelle onthoofding moet zijn, maar langzaam en pijnlijk";
2.
hij op tijdstippen in de periode van 7 december 2011 tot en met 8 december 2011 in de gemeente Medemblik [Slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een groot vleesmes gepakt en de punt van dat mes tegen een arm van die [Slachtoffer 2] gezet en gedrukt en daarbij deze dreigend meerdere malen de woorden toegevoegd: "Zal ik mijzelf dood maken of zal ik jou dood maken. Kies maar. Jij dood of ik dood" en "Ik ga je dood maken. Ik maak je dood of mijzelf";
3.
hij op 7 december 2011 in de gemeente Medemblik [Slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [Slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je niet normaal doet, dan steek ik een mes in je";
4.
hij op 8 december 2011 in de gemeente Medemblik opzettelijk mishandelend zijn moeder met kracht een vuistslag tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
5.
hij op 11 juli 2011 te Wognum, gemeente Medemblik, [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] (beide politieambtenaren bij de politie Noord-Holland Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte gezegd: "Die politieagenten die mij hebben aangehouden in Wervershoof die leg ik ook om. Ik heb mijn plannen klaar. Ik vertel jou niet wat dat zijn".
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
Feit 2
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de verdachte van dit feit vrij te spreken, omdat in haar ogen niet aan het bewijsminimum is voldaan. De raadsman heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
De rechtbank overweegt als volgt:
Op 9 december 2011 heeft de moeder van de verdachte aangifte gedaan van bedreigingen, gepleegd door verdachte op 7 en 8 december 2011 (dossierpagina 12 e.v.). In haar uitgebreide verklaring vertelt moeder over de verbale bedreigingen die de verdachte tegen haar heeft geuit en dat hij haar tot twee keer toe met een vleesmes uit de keukenla heeft bedreigd. Ze heeft de verbalisant het betreffende mes laten zien. Een foto van het mes is opgenomen in het dossier.
Bij zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 12 december 2011 heeft de verdachte over deze gebeurtenissen verteld dat hij ‘verschrikkelijk boos’ was op zijn moeder en dat het klopt dat hij met een mes tegenover zijn moeder heeft gestaan.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte door de verklaring van de verdachte in voldoende mate wordt ondersteund om de lezing van de aangeefster met betrekking tot de gebeurtenissen op 7 en 8 december 2011 te volgen. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 5
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat dit feit niet bewezen kan worden, aangezien voor een bedreiging noodzakelijk is dat deze de bedreigde heeft bereikt. Uit de aangifte van [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 1] blijkt dat zij in Hoorn waren, toen zij de bedreiging vernamen. Pas op dat moment was de bedreiging voltooid. De tenlastelegging vermeldt als plaats van het strafbare feit Wognum, gemeente Medemblik, de plaats waar de verdachte de bedreigingen heeft geuit aan een derde. Niet bewezen kan worden dat het voltooide delict in die plaats is gepleegd. Daarom dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dat standpunt. De leer van de locus delicti houdt in dat het strafbare feit van bedreiging – in ieder geval – ook wordt gepleegd op de plaats waar degene die zich daaraan schuldig maakt van zijn kant datgene heeft gedaan wat tot de bedreiging van het slachtoffer leidt en niet slechts op de plaats waar het slachtoffer de door de verdachte geuite bedreigingen verneemt (vergelijk HR 7 mei 1996, NJ 1997, 7).
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 5: telkens
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3
Bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van feit 4
Mishandeling, begaan tegen zijn moeder
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
In de in dit vonnis onder Motivering van de maatregel nader te bespreken Pro Justitia-rapporten, opgemaakt door de psychiater E.A. Beld, respectievelijk de klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. J.P.M. van der Leeuw, wordt geconcludeerd dat de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate.
Overigens is niet gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte had op 2 december 2011 een afspraak met onder meer zijn behandelend psychiater van de Forensische Polikliniek Palier. Tijdens dit consult heeft de verdachte de psychiater bedreigd in bewoordingen die grote afschuw inboezemen. Slechts door ingrijpen van andere aanwezigen is verdere escalatie voorkomen en is het niet tot daadwerkelijk geweld gekomen. Dit is een ernstig feit. Hulpverleners dienen in de uitoefening van hun werkzaamheden verschoond te blijven van een dergelijke bedreigende bejegening.
Enkele dagen later heeft de verdachte thuis zijn moeder bedreigd, verbaal en met een groot vleesmes. De eveneens in de woning aanwezige jongere zus is ook door de verdachte met de dood bedreigd. Bovendien heeft hij zijn moeder tegen het hoofd geslagen. Dit alles moet voor de moeder en de zus van de verdachte een bijzonder beangstigende situatie hebben opgeleverd.
Tot slot heeft de verdachte in een verhoor bij de politie dreigende taal geuit jegens een tweetal politieambtenaren die hem eerder hadden aangehouden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van onder meer geweldsdelicten is veroordeeld.
- het psychiatrisch rapport, gedateerd 2 december 2011, van drs. E.A. Beld, psychiater.
- het psychologisch rapport, gedateerd 6 december 2011, van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut.
- het aanvullend psychiatrisch rapport, gedateerd 17 januari 2012, van drs. E.A. Beld, psychiater.
- het aanvullend psychologisch rapport, gedateerd 20 januari 2012, van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut.
- het (beknopt) adviesrapport, gedateerd 9 januari 2012, van N. Bakker, reclasseringswerker bij Palier, GGZ reclassering.
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was verdachte 19 jaar. Bij het bepalen van de strafmodaliteit ziet de rechtbank zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het sanctiestelsel voor meerderjarigen dient te worden toegepast, dan wel dat voor jeugdigen, zoals door de officier van justitie gevorderd en door de raadsman verzocht.
Het over de verdachte uitgebrachte aanvullende psychologisch rapport gedateerd 20 januari 2012 van drs. J.P.M. van der Leeuw houdt op dit punt onder meer het volgende in:
“Gezien zijn onrijpe karakter en de behoefte dan wel noodzaak om vooral op gedragsniveau betrokkene (bij) te sturen om zodoende recidiverisico te minderen, blijft het PIJ-advies overeind, zoals dat in de Pro Justitia rapportage van 6 december 2011 is beargumenteerd. (…) De PIJ-instelling en de daar aangeboden behandeling heeft vooral een pedagogisch karakter en is sterk gericht op sturing en structurering. Dit is wat betrokkene bovenal behoeft, wil hij adequater gaan functioneren en wil het recidiverisico minderen.”
Het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 2 december 2011 van drs. E.A. Beld houdt onder meer het volgende in:
“Geïndiceerd is een omgeving waarin vooral door middel van pedagogische interventies wordt aangesloten bij de behoefte van betrokkene. Hierbij valt te denken aan een justitiële jeugdinrichting. (…)
Onderzoeker adviseert om de zaak van betrokkene, in het licht van zijn nog niet uitgerijpte persoonlijkheidsontwikkeling en zwakbegaafdheid, volgens het jeugdstrafrecht te behandelen.”
Het over de verdachte uitgebrachte aanvullende psychiatrisch rapport gedateerd 17 januari 2012 van drs. E.A. Beld houdt onder meer het volgende in:
“Uit het vorige onderzoek bleek dat betrokkene een jongvolwassen man is, die door zijn zwakbegaafdheid en combinatie van psychische problemen nog geen uitgerijpte persoonlijkheid heeft. De gedragsproblemen van betrokkene zijn ruim voldoende om de diagnose gedragsstoornis te kunnen stellen. Deze gedragsstoornis zal, indien onbeïnvloed, kunnen doorontwikkelen naar een antisociale persoonlijkheidsstoornis op de volwassen leeftijd.”
Ter zitting hebben de deskundigen, bij monde van drs. Beld, dit nog als volgt aangevuld:
“We hebben deze zaak onderling besproken. Daarbij is ook de ontwikkeling van verdachte aan de orde gekomen en het intelligentieonderzoek. Onze gezamenlijke conclusie was dat het hier gaat om een hele onrijpe man, met een emotionele leeftijd veel lager dan zijn kalenderleeftijd van 19 jaar. Dat blijkt uit zijn manier van contact maken, het feit dat hij nog volkomen afhankelijk is van de zorgen van zijn ouders en dat hij veel te gemakkelijk in het leven staat. Wij geven daarom het uitdrukkelijke advies om verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten.”
Gelet op de persoonlijkheid van de verdachte zoals deze naar voren komt uit de hiervoor vermelde rapporten van de gedragsdeskundigen en de ter zitting door hen gegeven nadere toelichting, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank is voorts, met de officier van justitie, van oordeel dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft het volgende in haar overwegingen betrokken:
Psychiater Beld en psycholoog Van der Leeuw komen in de hiervoor aangehaalde rapporten van respectievelijk 2 december 2011 en 6 december 2011 tot de conclusie dat de hoofddiagnose bij verdachte een gedragsstoornis is, die zich kan ontwikkelen tot een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van middelenafhankelijkheid en zwakbegaafdheid. Uit de aanvullende rapporten komt naar voren dat tevens sprake is van psychotische symptomen.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.
Beld en Van der Leeuw zijn unaniem in hun oordeel dat begeleiding en behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk zijn en dat een succesvolle begeleiding, behandeling en risicovermindering alleen bereikt kunnen worden in een behandelsetting met veel opgelegde structuur. De deskundigen hebben ter terechtzitting bij monde van Beld benadrukt dat behandeling van de gedragsmatige aspecten voorop dient te staan. Het advies is daarom om de verdachte in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in een Justitiële Jeugdinrichting te plaatsen. De behandeling in een Justitiële Jeugdinrichting heeft immers een pedagogisch karakter en is sterk gericht op structuur en sturing.
Uit de rapporten en uit de verklaringen van de deskundigen ter zitting komt voorts naar voren dat behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel gedoemd is te mislukken, door het gebrek aan motivatie bij de verdachte.
De GGZ reclassering van Palier heeft zich in haar adviesrapport van 9 januari 2012 achter het advies tot oplegging van een PIJ-maatregel geschaard.
De rechtbank is, met name op grond van de inschatting door de deskundigen van het recidivegevaar, van oordeel dat aan het door de wet vereiste gevaarscriterium is voldaan, te weten in dit geval dat “de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist". Daarnaast blijkt uit de over de verdachte uitgebrachte rapporten dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Voor het bewezen verklaarde is voorlopige hechtenis toegelaten.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan.
9.1
De benadeelde partij, [politieambtenaar 1], p/a postbus 21, 1800 AA Alkmaar, heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 300,- aan immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de immateriële schade toewijsbaar is tot € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering ziet op twee ten laste gelegde strafbare feiten (de feiten 5 en 6), waarvan de verdachte van één dient te worden vrijgesproken. De vergoeding voor de geleden smart dient daarom te worden gehalveerd.
De officier van justitie heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vorderingen als de onderhavige steeds vaker worden ingesteld, maar dat niet echt duidelijk is waaruit de immateriële schade bestaat. Het moet maar eens stoppen met dit soort vorderingen en de vordering dient daarom te worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De benadeelde partij [politieambtenaar 1] heeft zijn vordering onderbouwd door erop te wijzen dat hij zich daadwerkelijk bedreigd voelde door de verdachte. Ook heeft hij aangegeven dat hij zich in zijn persoonlijke levenssfeer voelt aangetast en dat hij denkt dat de verdachte gefixeerd is op het uitvoeren van de bedreigingen. De benadeelde partij stelt verder dat hij bang is dat collega’s, met wie hij werkt erin verzeild raken.
De benadeelde partij was niet ter zitting aanwezig om zijn vordering nader toe te lichten.
Voormelde onderbouwing heeft de rechtbank meegewogen in haar oordeel of hier sprake is van het onder 5 ten laste gelegde strafbare feit “bedreiging”, waarvoor de verdachte terechtstaat. Zoals uit het voorgaande blijkt, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat inderdaad sprake is van bedreiging door verdachte van de benadeelde partij.
Bij een vordering tot schadevergoeding dient de benadeelde partij echter niet te stellen dat sprake is van bedreiging, maar dat sprake is van door hem geleden immateriële schade. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt echter geenszins dat sprake is van immateriële schade van de benadeelde.
Evenmin valt uit de gegevens in het dossier af te leiden dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Zo is de eerste bedreiging waarvan de benadeelde partij aangifte doet, op 9 maart 2011 gepleegd (feit 6) en de tweede op 11 juli 2011 (feit 5). De benadeelde partij raakte hiervan kort erna op de hoogte. Hij heeft echter pas op 20 juli 2011 aangifte van bedreiging gedaan, nadat de officier van justitie dat als voorwaarde had gesteld om te mogen overgaan tot aanhouding buiten heterdaad van de verdachte.
De benadeelde partij heeft zodoende niet voldaan aan zijn stelplicht en de vordering zal daarom moeten worden afgewezen.
9.2
De benadeelde partij, [politieambtenaar 2], p/a postbus 21, 1800 AA Alkmaar heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 300,- aan immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de immateriële schade toewijsbaar is tot € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering ziet op twee ten laste gelegde strafbare feiten (de feiten 5 en 6), waarvan verdachte van één dient te worden vrijgesproken. De vergoeding voor de geleden smart dient daarom te worden gehalveerd.
De officier van justitie heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vorderingen als de onderhavige steeds vaker worden ingesteld, maar dat niet echt duidelijk is waaruit de immateriële schade bestaat. Het moet maar eens stoppen met dit soort vorderingen en de vordering dient daarom te worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De benadeelde partij [politieambtenaar 2] heeft zijn vordering in letterlijk dezelfde bewoordingen als de hiervoor besproken vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 1] onderbouwd door erop te wijzen dat hij zich daadwerkelijk bedreigd voelde door de verdachte. Ook heeft hij aangegeven dat hij zich in zijn persoonlijke levenssfeer voelt aangetast en dat hij denkt dat de verdachte gefixeerd is op het uitvoeren van de bedreigingen. De benadeelde partij was niet ter zitting aanwezig om zijn vordering nader toe te lichten.
Voormelde onderbouwing heeft de rechtbank meegewogen in haar oordeel of hier sprake is van het onder 5 ten laste gelegde strafbare feit “bedreiging”, waarvoor de verdachte terechtstaat. Zoals uit het voorgaande blijkt, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat inderdaad sprake is van bedreiging door verdachte van de benadeelde partij.
Bij een vordering tot schadevergoeding dient de benadeelde partij echter niet te stellen dat sprake is van bedreiging, maar dat sprake is van door hem geleden immateriële schade. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt echter geenszins dat sprake is van immateriële schade van de benadeelde.
Evenmin valt uit de gegevens in het dossier af te leiden dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Zo is de eerste bedreiging waarvan de benadeelde partij aangifte doet, op 9 maart 2011 gepleegd (feit 6) en de tweede op 11 juli 2011 (feit 5). De benadeelde partij raakte hiervan kort erna op de hoogte. Hij heeft evenals zijn collega [politieambtenaar 1] echter pas op 20 juli 2011 aangifte van bedreiging gedaan, nadat de officier van justitie dat als voorwaarde had gesteld om te mogen overgaan tot aanhouding buiten heterdaad van de verdachte.
De benadeelde partij heeft zodoende niet voldaan aan zijn stelplicht en de vordering zal daarom moeten worden afgewezen.
10. VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAFFEN
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 29 juni 2010 in de zaak met parketnummer 14/700444-10 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert tevens dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 15 juni 2011 in de zaak met parketnummer 14/810116-11 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vorderingen gewijzigd, in die zin dat zij thans de rechtbank verzoekt de vorderingen af te wijzen, gelet op de door haar gedane eis tot het opleggen van een PIJ-maatregel.
De raadsman heeft zich bij dit standpunt van de officier van justitie aangesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
In de zaak met parketnummer 14/700444-10 is de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering op 23 augustus 2010 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis van 29 juni 2010 vastgestelde proeftijd is ingegaan op 14 juli 2010 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
In de zaak met parketnummer 14/810116-11 is de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering op 29 juli 2011 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis van 15 juni 2011 vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 juni 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer
gelegde straffen te worden gelast.
Op de gronden zoals hiervoor onder ‘Motivering van de maatregel’ uiteengezet, legt de rechtbank aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank acht het van groot belang dat de verdachte zo spoedig mogelijk in het kader van deze maatregel behandeld wordt. De tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen zou een spoedige behandeling doorkruisen. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging thans dienen te worden afgewezen.
11. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 77c, 77g, 77s, 77gg, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
? Wijst af de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 1], p/a postbus 21, 1800 AA Alkmaar.
? Wijst af de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 2], p/a postbus 21, 1800 AA Alkmaar.
? Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, bij voormeld vonnis van 29 juni 2010 in de zaak met parketnummer 14/700444-10.
? Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, bij voormeld vonnis van 15 juni 2011 in de zaak met parketnummer 14/810116-11.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2012.