ECLI:NL:RBALK:2012:BV7751

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810463-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne en heroïne tijdens voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan de verkoop en het bezit van heroïne en cocaïne. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden voor de invoer van 9 kilo cocaïne en was op 29 april 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 juli 2011 tot en met 29 september 2011 opzettelijk had gehandeld in heroïne en cocaïne, en op 29 september 2011 in het bezit was van aanzienlijke hoeveelheden van deze drugs. De verdachte werd op die datum aangehouden na een achtervolging door de politie, waarbij in zijn sokken drugs en een aanzienlijk geldbedrag werden aangetroffen. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de aanhouding onrechtmatig was, en oordeelde dat de verdachte verdacht gedrag vertoonde en niet geloofwaardige verklaringen gaf over zijn aanwezigheid ter plaatse. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waardoor de verdachte nog eens 390 dagen gevangenisstraf moest ondergaan. De rechtbank verklaarde ook het in beslag genomen geldbedrag van € 3.180 en de in beslag genomen telefoons verbeurd, evenals de drugs die aan de verdachte waren aangetroffen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810463-11 en v.i.-zaaknummer 99-000029-30 (P)
Datum uitspraak: 24 januari 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum en - plaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op één of meerder tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2011 tot en met 29 september 2011 in de gemeente Schagen en/of (elders) in het arrondissement Alkmaar in ieder geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
2.
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 26 bolletjes (ongeveer 5,05 gram) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer
47 bolletjes cocaïne en/of 9 wikkels cocaïne (totaal ongeveer 14,9 gram cocaïne), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 29 september 2011 zijn bij de verdachte, kort voor zijn aanhouding, in diens sokken hoeveelheden heroïne en cocaïne, een bundel eurobiljetten en twee telefoons aangetroffen. In het politieonderzoek dat hierop volgde, is door verschillende personen verklaard dat de verdachte in heroïne en cocaïne handelt.
De verdachte heeft ontkend de ten laste gelegde feiten te hebben begaan. Zijn raadsman heeft het verweer gevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest.
De rechtbank heeft te oordelen over de vraag of de verdachte op 29 september 2011 opzettelijk hoeveelheden heroïne en cocaïne aanwezig heeft gehad en of hij in de periode van 29 april 2011 tot en met 29 september 2011 opzettelijk in heroïne en cocaïne heeft gehandeld. Bovendien dient de rechtbank in te gaan op het verweer van de raadsman.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, met dien verstande dat de pleegperiode van feit 1 wordt bijgesteld naar de periode van 1 juni 2011 tot en met 29 september 2011.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 en feit 2 bepleit. De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding van de verdachte en dat al hetgeen nadien aan bewijsmateriaal is verkregen dient te worden beschouwd als vrucht van deze onrechtmatige aanhouding en derhalve van het bewijs dient te worden uitgesloten.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte slechts als passagier in de auto, waarvan de bestuurder een verkeersovertreding maakte, aanwezig was. De verdachte is weggerend omdat hij bang was dat hij zou worden aangehouden daar hij nog boete’s open zou hebben staan.
De politie mag niet met hun bevindingen achteraf de onrechtmatigheid van de aanhouding afdekken.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 29 september 2011 omstreeks 21.15 uur constateerden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een auto op de Gedempte Nieuwesloot in Alkmaar een verkeersovertreding beging. Zij spraken de bestuurder, genaamd [getuige 1], aan. Van de centralist van de meldkamer begrepen verbalisanten dat de bestuurder als harddrugsgebruiker bekend stond.
Voorts zagen verbalisanten dat de passagier in het voertuig al telefonerend uit het voertuig stapte, woorden als “Ik kom er nu aan” in de telefoon sprak en wegliep. Verbalisanten riepen naar de passagier dat hij moest blijven staan en dat zij hem nog even wilden spreken. Zij zagen dat de passagier transpireerde en rode ogen had. Ook kwam de passagier erg zenuwachtig over. Zij zagen dat de passagier meerdere malen aanstalten maakte om weg te lopen. Desgevraagd gaf de passagier aan verbalisant [verbalisant 1] op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum en -plaats] (rechtbank: de verdachte). Van de centralist begreep verbalisant [verbalisant 1] dat [verdachte] ook als harddrugsgebruiker bekend stond en meerdere antecedenten ter zake de Opiumwet had. [verdachte] vertelde dat hij met [getuige 1] meereed om een collega van [getuige 1] op te halen en dat hij niet wist hoe deze collega heette. [getuige 1] had inmiddels tegen verbalisant [verbalisant 2] verteld dat het geen collega maar een kennis betrof. [verdachte] vertelde dat hij zo weer naar Schagen zou rijden. Verbalisanten confronteerden hem met zijn eerdere telefoongesprek waarin hij zei dat hij er nu aan zou komen. [verdachte] vertelde dat hij alleen wat drinken wilde kopen. Verbalisanten confronteerden [verdachte] met het feit dat de winkels dicht waren, waarop [verdachte] zei dat hij in de bioscoop drinken wilde kopen.
Omdat verbalisanten het vermoeden hadden dat [verdachte] of [getuige 1] drugs gerelateerde goederen bij zich hadden of dat deze mogelijk in het voertuig lagen, vroegen zij aan [getuige 1] om toestemming om zijn voertuig te mogen doorzoeken. Tevens vorderden zij aan [verdachte] en [getuige 1] alle drugs gerelateerde goederen uit en kondigden zij aan hen te zullen fouilleren. Op dat moment rende [verdachte] weg. Verbalisant [verbalisant 2] zette de achtervolging van [verdachte] in en zag hem op een gegeven moment vanuit een portiek wegrennen. In de Langestraat is [verdachte] door verbalisant achterhaald en vastgepakt. [verdachte] probeerde zich los te rukken. Hierop heeft verbalisant [verdachte] met gepast geweld naar de grond gewerkt en geboeid. Een man kwam op verbalisant aflopen en vertelde dat de man die in het portiek had gestaan een biljet van 10 euro was verloren. Ook vertelde de man dat hij had gezien dat diezelfde man meerdere goederen in zijn sokken deed toen hij in het portiek stond. Hierop heeft verbalisant [verdachte] gefouilleerd en trof hij in de sokken van [verdachte] twee mobiele telefoons aan, een boterhamzakje met meerdere eurobiljetten en een boterhamzakje met vermoedelijk wikkels en sealbags cocaïne en heroïne. De eurobiljetten zaten in een bundel. Op dat moment heeft verbalisant aan [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake de Opiumwet. Desgevraagd deed [verdachte] afstand van het boterhamzakje met vermoedelijk wikkels en sealbags cocaïne en heroïne, [verdachte] deed geen afstand van beide mobiele telefoons en van het boterhamzakje met geld. Verbalisant heeft de beide mobiele telefoons en het boterhamzakje met geld in beslag genomen. Ook zag verbalisant naast [verdachte] enkele biljetten van 20 en 10 euro liggen. Deze zijn tevens door hem in beslag genomen.
Aan het politiebureau zijn de geldbiljetten en de drugs geteld. Het geld in het boterhamzakje bleek een bedrag van € 3.060,-- te betreffen, bestaande uit:
2 x 5 euro = 10 euro
140 x 10 euro = 1400 euro
80 x 20 euro = 1600 euro
1 x 50 euro = 50 euro.
Het aangetroffen geld op straat betrof totaal € 120,-- bestaande uit:
4 x 20 euro = 80 euro
4 x 10 euro = 40 euro.
In totaal derhalve een bedrag van € 3.180,--.
De drugs in het boterhamzakje betrof:
zakje met daarin 6 wikkels red square
zakje met daarin 3 wikkels snowseals
zakje met daarin 13 witte bolletjes, vermoedelijk cocaïne
zakje met daarin 34 witte bolletjes, vermoedelijk cocaïne
zakje met daarin 7 bruine bolletjes, vermoedelijk heroïne
zakje met daarin 19 bruine bolletjes, vermoedelijk heroïne.
De in beslag genomen drugs zijn onderzocht en het bleek te gaan om 26 bolletjes heroïne met een totaal gewicht van 5,05 gram, 47 bolletjes cocaïne met een totaal gewicht van 8,5 gram, 6 wikkels cocaïne met een totaal gewicht van 2,8 gram en 3 wikkels cocaïne met een totaal gewicht van 3,6 gram. Het totaal gewicht aan cocaïne bedroeg 14,9 gram.
De beide in beslag genomen mobiele telefoons zijn eveneens onderzocht en kregen als zaaknummer 001 en 002 mee. De sms-berichten van telefoon 001 werden uitgelezen en hieruit bleek dat er op verschillende locaties wordt afgesproken en diverse keren wordt gevraagd waar “hij” is. Telefoon 002 had vanaf het moment van aanhouding van de verdachte tot aan het moment van onderzoek aan de telefoon, 99 gemiste oproepen en 18 nieuwe berichten.
Door verbalisant zijn enkele contacten vanuit de sms inbox van deze telefoons benaderd.
Een persoon genaamd [getuige 2] vertelde aan verbalisant dat hij sinds een paar maanden, zo om de dag, heroïne en/of cocaïne van af neemt en dat hij voor 1 bolletje van 0,1 gram 10 euro betaalde.
Een persoon genaamd [getuige 3] heeft telefonisch verklaard dat [verdachte] zijn dealer is en dat [verdachte] dealt in Schagen. [getuige 3] koopt sinds juni van 2011 zo’n vijf keer per week heroïne en cocaïne bij [verdachte]. Hij betaalt 2 tientjes per bolletje. Een bolletje is ongeveer een kwart gram. [getuige 3] belde [verdachte] op en dan spraken ze ergens op straat af naast de tunnel van het uitvaartcentrum of op het parkeerterrein naast het station.
[getuige 1], de bestuurder van de auto waarin de verdachte zich op 29 september 2011 bevond, is gebruiker van harddrugs. Hij heeft in zijn verklaring bij de politie aangegeven dat [verdachte] hem een aantal keren heeft gevraagd om [verdachte] van Schagen naar Alkmaar te rijden en weer terug. Op 29 september 2011 heeft [getuige 1] [verdachte] naar Alkmaar gereden omdat [verdachte] daar een afspraak had. [getuige 1] heeft [verdachte] sinds een maand of drie naar Alkmaar vervoerd. Hij kreeg daar benzine en geld voor.
[getuige 1] heeft voorts verklaard dat [verdachte] voornamelijk in cocaïne dealt en dat hij dat doet in Schagen. [getuige 1] heeft dat in de afgelopen weken meerdere keren gezien.
Op grond van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 29 september 2011 opzettelijk hoeveelheden heroïne en cocaïne aanwezig heeft gehad en dat hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 29 september 2011 opzettelijk in heroïne en cocaïne heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, dient te worden verworpen. Uit de hiervoor weergegeven feitelijke weergave van de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat de verdachte niet alleen verdacht gedrag vertoonde, maar ook voor zijn aanwezigheid ter plaatse niet kloppende verklaringen gaf. Eerst ter zitting heeft de verdachte een verklaring gegeven voor het weg rennen nadat verbalisanten aankondigden hem te zullen gaan fouilleren, namelijk dat hij weg wilde vanwege openstaande boetes.
De rechtbank acht deze overigens niet met bescheiden onderbouwde verklaring niet aannemelijk. Nadat de verbalisant de verdachte had achterhaald, heeft zijn fouillering plaatsgevonden en zijn in zijn sokken telefoons, een bundel geld en drugs aangetroffen. Hierna is [verdachte] aangehouden. Onder die feiten en omstandigheden is de na de fouillering gevolgde aanhouding van de verdachte rechtmatig geweest.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2011 tot en met 29 september 2011 in de gemeente Schagen en elders in het arrondissement Alkmaar telkens opzettelijk heeft verkocht en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij op 29 september 2011 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad 26 bolletjes, ongeveer 5,05 gram, heroïne (diacetylmorfine) en 47 bolletjes cocaïne en 9 wikkels cocaïne, totaal ongeveer 14,9 gram cocaïne.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het in beslag genomen geldbedrag en de in beslag genomen Nokia telefoons verbeurd te verklaren en de in beslag genomen drugs te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, subsidiair, op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden disproportioneel is voor het dealen gedurende een periode van 4 maanden. De raadsman heeft een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 6 maanden bepleit. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen en vervoeren van hoeveelheden heroïne en cocaïne. Deze harddrugs zijn gevaarlijk voor de gezondheid van personen. Bovendien lijdt de maatschappij schade doordat drugsgebruikers nogal eens overgaan tot het plegen van strafbare feiten om in hun verslaving te kunnen voorzien. Voorts heeft de verdachte aanmerkelijke hoeveelheden heroïne en cocaïne aanwezig gehad, waarvan aangenomen moet worden dat het hier om een handelsvoorraad ging.
De in de bewezenverklaring van feit 1 opgenomen periode loopt van 1 juli 2011 tot en met 29 september 2011 en is daarmee korter dan de ten laste gelegde periode. Daartegenover moet worden opgemerkt dat verdachte zich ten tijde van de bewezen verklaarde feiten nog maar korte tijd op vrije voeten bevond. Aan verdachte werd per 29 april 2011 een voorwaardelijke invrijheidstelling verleend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
3 oktober 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor het overtreden van de Opiumwet (waaronder handel in heroïne en cocaïne) tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 27 december 2011,
van C.J.C. Kok, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ reclassering Palier.
De reclassering geeft hierin aan dat zij onvoldoende zicht hebben gekregen op betrokkene vanwege het ontbreken van referentencontact en het gevoel dat betrokkene niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Uit de contacten en de rapportage’s uit het verleden lijkt het erop dat de verdachte langdurige zorg lijkt te mijden.
Vanwege het ontbreken van goede diagnostiek is het de reclassering niet duidelijk of dit komt door onwil of een hoge onmacht. De verdachte staat bijvoorbeeld niet open voor nadere diagnostiek, opname en/of training en behandeling gericht op de leefgebieden emotioneel welzijn, gedrag en houding.
De reclassering is van mening dat dit wel geïndiceerd is om daadwerkelijke gedragsverandering te bewerkstelling en de kans op recidive te verminderen.
Het is de reclassering niet gelukt om met de verdachte overeenstemming te krijgen over een plan van aanpak. Het opleggen van een toezicht vindt de reclassering - gezien het ontbreken van overeenstemming en bereidwilligheid - niet wenselijk.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstaf in dit geval passend en geboden is. Gelet op de duur van de onder 1 bewezen verklaarde periode waarin het dealen heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank aanleiding de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen.
9. Motivering van de bijkomende straffen
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal € 3.180,-- dient te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
Dit bedrag bestaat uit een geldbedrag van € 3.060 dat in een boterhamzakje in de sokken van de verdachte is aangetroffen en uit een geldbedrag van € 120,-- dat op straat naast de verdachte is aangetroffen. De aangetroffen eurobiljetten betroffen coupures van 5, 10, 20 en 50 euro.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag door middel van het onder 1 bewezen verklaarde is verkregen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een groot geldbedrag in kleine coupures betrof. De verdachte heeft een beperkt inkomen en heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het geldbedrag.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten
2 telefoontoestellen Nokia, dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
Het onder 1 bewezen verklaarde is met behulp van deze voorwerpen begaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze telefoons in de sokken van de verdachte zijn aangetroffen en dat in de door de politie uitgelezen sms-berichten op verschillende locaties wordt afgesproken en diverse keren wordt gevraagd waar “hij” is. Voorts had één van deze telefoons vanaf het moment van de aanhouding van de verdachte tot aan het moment van het onderzoek aan de telefoon, 99 gemiste oproepen en 18 nieuwe berichten.
10.Motivering van de maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
47 bolletjes cocaïne, 26 bolletjes heroïne, 6 wikkels red square en 3 wikkels snow seals,
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat met betrekking tot deze
voorwerpen het onder 2 bewezen verklaarde is begaan.
11.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen voor een periode van 390 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een gedeelte van maximaal 6 maanden toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank Haarlem van 29 mei 2009 is [verdachte], geboren op [geboortedatum], veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 13 juni 2009 is gestart.
De veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 29 april 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 24 november 2011 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 390 dagen zal herroepen, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de zaak met parketnummer 14/810463-11.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 6 januari 2011 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis termen zijn de vordering toe te wijzen. De veroordeelde is gelet op zijn justitiële documentatie eerder veroordeeld voor handel in heroïne en cocaïne. Bij voornoemd vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 mei 2009 is de veroordeelde voor de invoer van 9 kilo cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden. Ten aanzien van deze straf is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per 29 april 2011 voor de duur van 390 dagen, waarbij de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact is gesteld.
In de onderhavige zaak acht de rechtbank bewezen dat de veroordeelde zich in de periode van 1 juli 2011 tot en met 29 september 2011 wederom schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne en op 29 september 2011 hoeveelheden heroïne en cocaïne in zijn bezit heeft gehad. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanknopingspunt om - zoals door de raadsman verzocht - last te geven tot herroeping van slechts een gedeelte van de periode van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13.Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
een geldbedrag van € 3.180,-- en 2 telefoontoestellen Nokia.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
47 bolletjes cocaïne, 26 bolletjes heroïne, 6 wikkels red square en 3 wikkels snow seals.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 390 (driehonderdnegentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2012.