ECLI:NL:RBALK:2012:BV7757

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/240
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 30 januari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die schade claimde ten gevolge van ondergane voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift was ingediend op 7 juni 2011 en betrof een schadevergoeding van € 4.985,- voor kosten die de verzoeker had gemaakt tijdens zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. S.D. Kurz. De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om schadevergoeding toe te kennen indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen. De officier van justitie had eerder al aangegeven dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat de verzoeker door zijn eigen proceshouding de voorlopige hechtenis had veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een redelijke verdenking tegen de verzoeker bestond en dat er goede redenen waren voor zijn voorlopige hechtenis. De verzoeker had eerder verklaringen afgelegd die niet op waarheid berustten, wat het onderzoek heeft gefrustreerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzoeker de gevolgen van zijn proceshouding moet dragen en dat er geen aanleiding is om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding dan ook afgewezen, met inachtneming van de relevante wetgeving en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810492-10
Raadkamernummer: 11/240
Datum uitspraak : 30 januari 2012
BESCHIKKING van bovengenoemde rechtbank, meervoudige raadkamer, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[VERZOEKER],
geboren op [geboortedatum] op [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats],
hierna ook te noemen: verzoeker,
voor deze zaak woonplaats kiezend op het adres Kromme Nieuwegracht 92, 3512 HM Utrecht, ten kantore van zijn raadsman mr. S.D. Kurz.
1. De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van deze rechtbank op 7 juni 2011, dat strekt tot toekenning van een geldelijke vergoeding ten laste van de staatskas voor schade die verzoeker heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie, gedateerd 9 december 2011;
- het strafdossier met bovengenoemd parketnummer;
- het vonnis van de Meervoudige Strafkamer van deze rechtbank van 5 april 2011.
Op 16 januari 2012 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kurz voornoemd..
2. Het verzoek
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de staat ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met bovenstaand parketnummer, bestaande uit:
- verblijf politiebureau, 3 dagen à € 95, - per dag € 285,00
- verblijf Huis van Bewaring, 54 dagen à € 70,- per dag € 4.320,00
- beperkingen, 15 dagen à € 25,- per dag € 375,00
Totaal 4.985,00
3. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de het verzoek tot schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu verzoeker door zijn proceshouding de voorlopige hechtenis over zichzelf heeft afgeroepen.
4. De beoordeling
Verzoeker kan in het verzoekschrift worden ontvangen, nu dit verzoekschrift binnen de wettelijke termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak is ingediend en door verzoeker is ondertekend.
De rechtbank stelt vast dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarmee is evenwel niet gegeven dat verzoeker een vergoeding toekomt voor de schade die hij ten gevolge van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 90, eerste lid van dat Wetboek heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat destijds zonder meer een redelijke verdenking tegen verzoeker bestond van betrokkenheid bij een schietincident en dat er goede redenen waren om verzoeker in voorlopige hechtenis te nemen.
Uit de stukken komt naar voren dat verzoeker in de avond van 20 juli 2010 door de politie is aangetroffen op het Liniepad, te Den Helder. Verzoeker had een schotverwonding aan zijn borst en hij verklaarde daarover dat hij samen met [getuige] over een fietspad in Den Helder in de richting van Tuindorp liep, toen verzoekers hond de kruising overstak. Op dat moment kwam er een auto aanrijden en de bestuurder van die auto werd boos omdat hij moest remmen. Tussen de bestuurder en verzoeker ontstond daarop een vechtpartij. Tijdens dit gevecht trok de bestuurder een pistool waarmee hij op verzoeker schoot. Verzoeker heeft voorts verklaard dat de bestuurder een Antilliaanse man was die hij nooit eerder heeft gezien.
Uit genoemd vonnis blijkt dat verzoeker ter terechtzitting, anders dan hij eerder bij de politie verklaarde, heeft verklaard dat hij op de avond van 20 juli 2010 in de buurt van het Asterplein aanwezig is geweest.
Op grond van de in het vonnis aangegeven feiten en omstandigheden (de resultaten van technisch onderzoek, verklaringen van getuigen alsmede de verklaring van de verdachte [slachtoffer])eeft de rechtbank geoordeeld dat aannemelijk te achten is dat zich op die datum een incident heeft voorgedaan op het Asterplein te Den Helder, waarbij verzoeker betrokken is geweest. De rechtbank heeft het eveneens aannemelijk geacht dat de verzoeker heeft verklaard over een andere plaats delict en een andere schutter dan [slachtoffer], omdat hij een reden had om te verbloemen wat er die avond precies is voorgevallen en met wie.
Door aldus van meet af aan verklaringen af te leggen die niet op de waarheid berustten, heeft verzoeker het onderzoek gefrustreerd en verhinderd dat de tegen hem gerezen verdenking opgehelderd werd. In zoverre moet de tegen verzoeker bevolen verzekering en voorlopige hechtenis als een aan de door hem gekozen proceshouding verbonden gevolg worden beschouwd, welk gevolg voor zijn rekening en risico dient te blijven. Dat verzoeker zich, na met de verklaring van [slachtoffer] te zijn geconfronteerd, verder heeft beroepen op zijn zwijgrecht, maakt deze slotsom niet anders.
De rechtbank acht alles afwegende geen gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
5. De beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzochte af.
Aldus gedaan in raadkamer van deze rechtbank door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. G.D.M. Hoedemaker en mr. L. Stevens, leden,
in tegenwoordigheid van A. Helder als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2012 en ondertekend door de voorzitter en de griffie