RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810019-11 (P)
Datum uitspraak: 12 april 2012
TEGENSPRAAK
(gemachtigd raadsman)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats]([geboorteland]) op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
feitelijke verblijfplaats onbekend.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Alkmaar naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2010 tot en met 2 maart 2011 in
de gemeente Alkmaar, althans in Nederland en/of in Turkije, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een
minderjarige beneden de 12 jaren oud, te weten [de dochter], geboren op [geboortedatum], die toen aldus de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, heeft
onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het
opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, genoemde minderjarige niet aan haar moeder, te weten [de moeder] teruggegeven, terwijl door de Turkse rechter (van de
rechtbank in familiezaken te [plaatsnaam]) op 18 oktober 2010 (en/of welk
[tussen]vonnis is bevestigd op 16 december 2010) was beslist dat
- het gerechtelijke bevel van 07 september 2010 van voornoemde rechtbank in
familiezaken, tot afgifte van voornoemde minderjarige aan hem, verdachte, is
ingetrokken en/of
- voornoemde minderjarige door hem, verdachte, aan de moeder, te weten [de moeder], moet worden teruggegeven;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
De verdachte is in 2007 in het huwelijk getreden met [de moeder] (hierna: de moeder). In 2008 is de moeder bij de verdachte in Nederland komen wonen en op [geboortedatum] werd uit het huwelijk een dochter geboren, [de dochter]. Tijdens een vakantie in Turkije in de zomer van 2010 kregen de verdachte en de moeder ruzie. De verdachte heeft aangekondigd van haar te willen scheiden. De moeder heeft daarop een poging tot zelfdoding ondernomen en is vervolgens aangehouden en in bewaring gesteld op verdenking van het vergiftigen van haar dochter [de dochter]. Op 7 september 2010 heeft de rechtbank te [plaatsnaam] (Turkije) [de dochter] bij voorlopige maatregel toegewezen aan de verdachte. Toen de moeder de daaropvolgende maand werd vrijgesproken heeft dezelfde rechtbank tot tweemaal toe bepaald dat [de dochter] moest worden toegewezen aan de moeder. In weerwil van deze beslissingen van de rechtbank in Turkije, heeft de verdachte [de dochter] niet aan de moeder afgegeven. De moeder heeft aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag door de verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of het ten laste gelegde feit bewezen te achten is. Voorts dient de rechtbank te oordelen over de strafbaarheid van het feit en van de verdachte.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De tenlastelegging is onderbouwd met uitspraken van de Turkse rechter van 18 oktober 2010 en van 16 december 2010. Volgens de raadsman was de Turkse rechter gelet op het door Turkije geratificeerde Haags kinderbeschermingsverdrag, te weten het verdrag van 1961 (hierna: het Verdrag), echter niet bevoegd en kan de maatregel waarin [de dochter] aan de moeder werd toegekend niet worden erkend, nu niet blijkt dat de rechtbank in [plaatsnaam] aan de Nederlandse autoriteiten kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens was een dergelijke maatregel te nemen
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
In juni 2010 is de moeder met [de dochter] naar Turkije gegaan. De verdachte is hen nagereisd. Op 6 augustus 2010 werd de moeder in Turkije aangehouden omdat zij ervan werd verdacht dat zij had gepoogd haar dochter om het leven te brengen. Bij voorlopige maatregel van 7 september 2010 – genomen in het kader van een door de verdachte ingediend verzoekschrift tot echtscheiding – heeft de rechtbank in [plaatsnaam] het voogdijschap over [de dochter] aan de verdachte toegekend.
Op 13 oktober 2010 is de moeder vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. In dit vonnis is onder meer overwogen dat, nu in het bloed van het kind niet is aangetroffen het werkzame bestanddeel van rattengif, het opzet op de dood van kind ontbreekt, terwijl evenmin de wijze waarop de moeder heeft gepoogd zelfdoding te plegen door het drinken van rattengif uit een zuigflesje tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan leiden. Bij beschikking van 18 oktober 2010 heeft de rechtbank in [plaatsnaam] het besluit van 7 september 2010 ingetrokken en bepaald dat [de dochter] naar de moeder moest worden gebracht. Op 16 december 2010 heeft de Turkse rechter de eis van de verdachte om, met wijziging van laatstgenoemde beschikking, het tijdelijk ouderlijk gezag weer aan hem toe te kennen, afgewezen. De verdachte erkent dat hij [de dochter] in weerwil van deze rechterlijke uitspraken niet aan de moeder heeft teruggegeven. Toen de moeder vrijkwam heeft haar broer telefonisch contact met de verdachte opgenomen, omdat de moeder [de dochter] wilde ophalen. De verdachte heeft [de dochter] elders ondergebracht en is naar Nederland gereden. [de dochter] staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de verdachte, [adres en woonplaats]. De verdachte heeft verklaard dat hij [de dochter] bij haar moeder vandaan houdt, omdat hij de moeder niet vertrouwt. De verdachte heeft [de dochter] ondergebracht bij een kennis die ook een vrouw en een kind heeft.
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak toepasselijk is het door de raadsman genoemde Haags kinderbeschermingsverdrag van 1961, nu Turkije niet is toegetreden tot het ‘Haags kinderbeschermingsverdrag 1996’.
Anders dan de raadsman is de rechtbank evenwel van oordeel dat de bevoegdheid van de Turkse autoriteiten om een beschermingsmaatregel ten aanzien van [de dochter] te nemen niet voortvloeit uit artikel 4 van het Verdrag, maar uit artikel 9 van dat Verdrag, welk artikel onder meer bepaalt dat de autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de minderjarige zich bevindt, in spoedeisende gevallen de noodzakelijke beschermingsmaatregelen nemen.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat, gelet op de omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, vanaf augustus 2010 sprake was van een urgente situatie die in het belang van [de dochter] onmiddellijk ingrijpen van de Turkse autoriteiten vergde. Immers, tussen de verdachte en de moeder was een ernstig conflict ontstaan, resulterend in een poging tot zelfdoding van de moeder en daaropvolgend haar aanhouding op verdenking van een strafbaar feit. De verdachte heeft vervolgens een echtscheidingsverzoek ingediend. Hangende dit verzoek tijdens de detentie van de moeder waren de Turkse autoriteiten – als de autoriteiten van het land waar [de dochter] zich op dat moment bevond – gehouden zo spoedig mogelijk duidelijkheid te scheppen over het voorlopig gezag over [de dochter]. Na de vrijspraak en daarmee samenhangende vrijlating van de moeder was het conflict tussen de verdachte en de moeder geenszins voorbij, de echtscheiding werd doorgezet en beiden maakten aanspraak op [de dochter], die zich op dat moment nog altijd in Turkije bevond. In een dergelijke conflictsituatie, waarbij beide partijen hangende een procedure het tijdelijk gezag eisen over een minderjarige, is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een spoedeisend geval zoals bedoeld in artikel 9 van het Verdrag. Dit maakt dat de Turkse autoriteiten zowel op 18 oktober 2010 als op 16 december 2010 bevoegd waren maatregelen betreffende het gezag over [de dochter] te nemen.
De Nederlandse rechter heeft, na een voortgezette mondelinge behandeling waar zowel de verdachte als de moeder aanwezig waren, op 28 maart 2011 bepaald dat [de dochter] aan haar moeder wordt toevertrouwd en heeft tevens de afgifte van [de dochter] aan de moeder bevolen op straffe van een dwangsom. Ingevolge artikel 9 van het Verdrag waren de uitspraken van de Turkse rechter derhalve gedurende de hele ten laste gelegde periode van kracht.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gehandeld in strijd met eerdergenoemde bevoegd genomen beslissingen van de rechtbank in [plaatsnaam], door [de dochter] niet terug te geven aan de moeder die niet slechts mede het ouderlijke gezag had maar tevens het opzicht over [de dochter]. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 oktober 2010 tot en met 2 maart 2011 in Nederland en/of in Turkije, opzettelijk een minderjarige beneden de 12 jaren oud, te weten [de dochter], geboren op [geboortedatum], die toen aldus de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen genoemde minderjarige niet aan haar moeder, te weten
[de moeder] teruggegeven, terwijl door de Turkse rechter (van de rechtbank in familiezaken te [plaatsnaam]) op 18 oktober 2010 (welk tussenvonnis is bevestigd op 16 december 2010) was beslist dat
- het gerechtelijke bevel van 7 september 2010 van voornoemde rechtbank in familiezaken, tot afgifte van voornoemde minderjarige aan hem, verdachte, is ingetrokken en
- voornoemde minderjarige door hem, verdachte, aan de moeder, te weten
[de moeder] moet worden teruggegeven;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in het belang van de gezondheid van [de dochter] er tijdens de ten laste gelegde periode voor heeft gekozen [de dochter] niet bij haar suïcidale moeder achter te laten en daarbij geen uitvoering te geven aan een gerechtelijk bevel. De verdachte is ervan overtuigd dat de moeder [de dochter] in levensgevaar heeft gebracht nu er sporen van rattengif in het flesje van [de dochter] zijn gevonden. Het welzijn van [de dochter] weegt zwaarder, waarbij is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Ten aanzien van de subsidiariteit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen alternatief, minder ver gaand middel, kon worden aangewend.
De raadsman heeft bovendien een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid gedaan. De verdachte beschermt met het niet overdragen van [de dochter] aan haar moeder het welzijn van [de dochter], hetzelfde rechtsgoed dat door artikel 279 Wetboek van Strafrecht wordt beschermd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het beroep op een rechtvaardigingsgrond dient te worden afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand dient de noodtoestand objectiveerbaar te zijn en dus niet alleen in de beleving van de verdachte te bestaan. Uit de beschikking van 18 oktober 2010 blijkt dat de rechter van de familiekamer het gegeven, dat de moeder terecht heeft gestaan op verdenking haar kind te hebben vergiftigd, bij zijn afweging heeft betrokken. Daarbij is de rechter tot het oordeel gekomen dat de moeder is vrijgesproken van het ten laste gelegde en dat [de dochter] haar moeders zorg en liefde nodig heeft. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een belangenconflict, de rechter in Turkije heeft immers het belang van [de dochter] tot uitgangspunt genomen en de verdachte stelt hetzelfde te doen. Dat de verdachte dit belang anders afweegt dan de rechter, maakt dit niet anders. Gelet hierop is er geen sprake van een objectiveerbare noodsituatie, maar van een tweetal rechterlijke uitspraken waarmee de verdachte het niet eens is. De verdachte heeft immers de kans benut om wijziging van de uitspraak van 18 oktober 2010 te vragen waarna deze uitspraak is bevestigd. Het beroep op noodtoestand wordt dan ook verworpen.
Nu van tegengestelde belangen geen sprake is, verwerpt de rechtbank voorts het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag en bevoegd opzicht terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte uit angst voor het welzijn van [de dochter] dusdanig in paniek is geraakt bij het aanhoren van de onbegrijpelijke beslissing van de Turkse familierechter, dat er sprake is van psychische overmacht. De verdachte had immers gehoord dat de moeder zichzelf en hun tweejarige dochter [de dochter] had vergiftigd, waarna hij [de dochter] volledig overstuur in het ziekenhuis heeft bezocht. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij psychische overmacht is sprake van een psychische drang veroorzaakt door een van buiten de dader komende kracht. Deze psychische drang moet van een zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de wilsvrijheid van de verdachte niet aangetast. De verdachte heeft bewust besloten de beslissing(en) van de Turkse rechter niet uit te voeren, omdat de verdachte het niet eens was met die beslissing(en).
Die beslissing van de verdachte is niet genomen in de eerste dagen van paniek zoals door de verdediging beschreven. Integendeel was [de dochter] in die periode aan de verdachte toevertrouwd. De beslissing is genomen en gehandhaafd in de ten laste gelegde periode van meer dan vier maanden. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom afgewezen.
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal meewerken aan het vonnis van de rechtbank in Turkije in die zin dat hij het kind onder het gezag van de moeder stelt.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt zonder dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond, heeft de raadsman een veroordeling zonder strafoplegging ex artikel 9a Wetboek van Strafrecht bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit het advies van de reclassering op te volgen en de verdachte te veroordelen tot een werkstraf. Meer subsidiair heeft de raadsman aansluiting gezocht bij rechterlijke uitspraken waarbij een geheel voorwaardelijke straf werd opgelegd.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn minderjarige dochter [de dochter] onttrokken aan het over haar gestelde gezag en opzicht door haar in strijd met verschillende rechterlijke beslissingen niet terug te brengen naar haar moeder en haar op een voor de moeder onbekende plaats onder te brengen. [de dochter] was ten tijde van die beslissingen twee jaar en zij heeft sindsdien haar moeder niet meer gezien. De verdachte heeft de uitspraken van de Turkse rechter welbewust genegeerd en aldus het recht in eigen hand genomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat de verdachte [de dochter] niet alleen tijdens de ten laste gelegde periode, maar ook nadien onttrokken heeft gehouden aan het wettig gezag en opzicht van haar moeder. Op 28 maart 2011 heeft de Nederlandse familierechter eveneens beslist dat [de dochter] aan de moeder wordt toevertrouwd met bevel tot afgifte van [de dochter] aan haar moeder.
Deze beslissing is nadien bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 oktober 2011 uitvoer bij lijfsdwang verklaard.
Bovendien heeft de Turkse rechter op 3 oktober 2011 de echtscheiding uitgesproken en de voogdij van [de dochter] aan de moeder toegekend. Ook deze beslissingen hebben de verdachte er niet toe gebracht [de dochter] aan haar moeder over te dragen. Tijdens de terechtzitting van deze rechtbank en kamer van 1 februari 2012 heeft de rechtbank de verdachte, door tussenkomst van zijn raadsman en zijn in de zaal aanwezige familie, dringend aanbevolen om contact op te nemen met de moeder voor overleg over [de dochter]. De verdachte heeft ook deze aanbeveling naast zich neergelegd, naar mededeling van diens raadsman omdat hij de tijd daarvoor niet rijp acht.
Daarnaast neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij de moeder geheel in het ongewisse laat over de verblijfplaats en het welzijn van hun dochter. De moeder heeft tot op heden geen idee waar haar kind verblijft, of zij het goed maakt en door wie zij wordt verzorgd. De verdachte staat in de weg aan elke vorm van contact. De stelling van de verdachte dat hij handelt in het belang van [de dochter] acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu het hier gaat om een zeer jong kind – nu drie jaar – van wie evident is dat zij juist vanwege haar jonge leeftijd haar moeder nodig heeft. Hoezeer de moeder wordt aangegrepen door de verdwijning van haar dochter, werd nog eens onderstreept door de schriftelijke slachtofferverklaring die namens de moeder is overgelegd. De rechtbank kan slechts raden naar de gevolgen die het handelen van de verdachte voor zijn dochter heeft gehad, wier moeder haar van de ene op de nadere dag werd ontnomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een ernstig misdrijf is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 27 juni 2011. Reclassering Nederland adviseert een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf aangezien de verdachte niet open staat voor begeleiding vanuit de reclassering of een andere instelling. Gezien de ernst van het feit en het voortduren van het feit is een werkstraf naar het oordeel van de rechtbank echter een gepasseerd station.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande en gezien de halsstarrige houding van de verdachte, van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf op haar plaats is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van die straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De verdachte heeft keer op keer laten zien zich van rechterlijke beslissingen niets aan te trekken. Een voorwaardelijke straf zal er in de visie van de rechtbank dan ook evenmin toe leiden dat de verdachte zijn dochter in de toekomst zal herenigen met haar moeder, zodat daarvan geen meerwaarde uitgaat.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2012.