ECLI:NL:RBALK:2012:BW2454

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810483-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsincidenten op psychiatrische afdeling van algemeen ziekenhuis met vrijspraak en veroordeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 5 april 2012, stond de verdachte terecht voor meerdere geweldsincidenten die plaatsvonden op 8 oktober 2011 in de Psychiatrische Voorziening Alkmaar. De verdachte werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, eenvoudige mishandeling en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de primair ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat de medewerkers van de PVA zelf de deur hadden afgesloten en via andere uitgangen konden ontsnappen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte de subsidiaire aanklacht van dwang, meermalen gepleegd, en bedreiging met geweld wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn gedrag de medewerkers belemmerde in hun werkzaamheden en hen dwong om zich niet op de afdeling High Care te begeven. De bedreiging van een verpleegkundige met een snijdende beweging langs de keel werd ook als bewezen beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, gezien zijn geestelijke toestand, en besloot tot ontslag van rechtsvervolging, met plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank baseerde haar beslissing op rapportages van deskundigen die de geestelijke gezondheid van de verdachte onderzochten en concludeerden dat hij lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810483-11 (P)
Datum uitspraak: 5 april 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2011 in de gemeente Alkmaar opzettelijk
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meerdere (andere) personen
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat
opzet een (zware) tafel en/of één of meerdere stoelen voor de deur van een
kantoorruimte, waarin zich die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] bevonden, heeft
geplaatst en hij dreigend voor die deur stond en (daarbij) schreeuwde,
waardoor die toegang/uitgang werd belemmerd en/of hen werd belemmerd dat
kantoor te verlaten door de deur die uitkomt op de High Care afdeling;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2011 te Alkmaar, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3],
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 4], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of
door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen hen
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden,
immers heeft verdachte, terwijl zij zich in het kantoor van de Psychiatrische
Voorziening Alkmaar van de GGZ (in het MCA) bevonden,
- dreigend en/of schreeuwend en/of agressief voor de deur van dat kantoor
gestaan en/of heen en weer gelopen, en/of
- geslagen tegen ramen en/of deuren van de afdeling, en/of
- één van de deuren van dat kantoor gebarricadeerd met een (zware) tafel en/of
één of meerdere stoel(en),
waardoor die [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] werden gedwongen in dat
kantoor te blijven en/of zich niet op de afdeling High Care te begeven en/of
zij moesten dulden dat zij hun werkzaamheden op die afdeling niet (naar
behoren) konden uitvoeren;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2011 in de gemeente Alkmaar opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), een kopstoot heeft gegeven,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 8 oktober 2011 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 5] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een snijdende
beweging langs zijn keel gemaakt en/of (daarbij) deze dreigend de woorden
toegevoegd : "Het is gedaan met jullie, met [naam] en met jou, je bent er
geweest", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 8 oktober 2011 was de verdachte opgenomen op de afdeling High Care van de Psychiatrische Voorziening Alkmaar (PVA) in het Medisch Centrum Alkmaar (MCA). Volgens medewerkers van de PVA was de verdachte die dag betrokken bij een drietal geweldsincidenten, waarvan aangifte is gedaan. De rechtbank moet beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van vier medewerkers dan wel of hij die medewerkers heeft gedwongen iets (niet) te doen of te dulden. Daarnaast moet de vraag beantwoord worden of de verdachte de verpleegkundige [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven en tot slot of hij een andere verpleegkundige van de PVA, [slachtoffer 5], heeft bedreigd.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Zij heeft betoogd dat uit de jurisprudentie over artikel 282 Wetboek van Strafrecht (Sr) blijkt, dat voor wederrechtelijke vrijheidsberoving van opsluiting geen sprake hoeft te zijn. Het gaat er immers om dat je wordt belemmerd in je vrijheid om een ruimte te verlaten, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie concludeert dat er vrijspraak moet volgen, nu alle bewijsmiddelen voortkomen uit één bron.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen. De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ontkend.
Ten aanzien van feit 1
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde is de raadsman van mening dat er geen sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, nu de medewerkers van de PVA zelf het kantoor met een sleutel hebben afgesloten en bovendien via andere deuren het kantoor konden verlaten.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde is de raadsman van mening dat niet valt te bewijzen dat het opzet van zijn cliënt was gericht op het belemmeren van de zorg aan de andere patiënten van de High Care afdeling. De medewerkers konden het kantoor via andere deuren verlaten en via de EHBO-ingang zorg verlenen aan de overige patiënten van de High Care afdeling.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman is van mening dat de verklaring van aangever [slachtoffer 2] op 10 oktober 2011 bij de politie en de verklaring op 2 februari 2012 bij de rechter-commissaris niet consistent zijn. Daarnaast heeft geen van de collega’s gezien dat zijn cliënt [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven. De verklaringen van collega’s over het incident hebben steeds [slachtoffer 2] als bron. Ook ontbreken foto’s van het letsel en een medische verklaring in het dossier.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman is van mening dat de verklaring van getuige [getuige] niet mag worden gebruikt voor bewijs, nu de raadsman niet in de gelegenheid is geweest deze getuige vragen te stellen. De verklaring van getuige [getuige], welke overigens ook niet gelijk is aan die van aangever [slachtoffer 5], doet vermoeden dat de uitingen van zijn cliënt niet specifiek tegen [slachtoffer 5] waren gericht, maar meer tegen de medewerkers van de PVA in het algemeen. Bovendien kan vanwege de ontoerekeningsvatbaarheid van zijn cliënt niet vastgesteld worden dat zijn cliënt opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 5].
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Redengevende feiten en omstandigheden
M.C. Verwijs heeft namens de Geestelijke Gezondheids Zorg (GGZ) Noord-Holland Noord en namens haar collega’s [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] aangifte gedaan van onder meer dwang door de verdachte op 8 oktober 2011.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 8 oktober 2011 omstreeks 14.00 uur in het kantoor zat. [Verdachte] vertoonde imponeer-gedrag, hij liep met grote passen over de afdeling en maakte zich groot. Zij kon de verdachte met veel geweld zien slepen of gooien met banken en stoelen en zag hem op de ramen en deuren bonken en slaan. De verdachte schreeuwde en blokkeerde één van de deuren van het kantoor met een tafel. De medewerkers in het kantoor voelden zich niet veilig om de afdeling op te gaan, waardoor zij geen begeleiding konden verlenen aan de vier patiënten, die op dat moment op de High Care aanwezig waren.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte die dag (de rechtbank begrijpt: 8 oktober 2011) de deur tussen het kantoor en de gang van de gesloten unit barricadeerde door een tafel en enkele stoelen voor de deur te plaatsen. De verdachte stond vlak bij de deur te tieren en te schreeuwen en kwam door zijn agressieve gedrag dreigend over. Uit veiligheidsoverwegingen heeft [slachtoffer 2] diezelfde deur middels een draaiknop afgesloten. De medewerkers konden de patiënten van de gesloten afdeling niet meer de nodige aandacht geven, omdat zij de afdeling niet meer op konden c.q. durfden.
Getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de verdachte op 8 oktober 2011 steeds agressiever werd en steeds meer op ramen en deuren sloeg. Zij voelde zich onveilig en werd ernstig belemmerd in haar werkzaamheden. Getuige [slachtoffer 3] heeft later gehoord dat [verdachte] de deur heeft gebarricadeerd, maar zij was zelf op dat moment niet in het kantoor aanwezig.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De kern van het onder primair ten laste gelegde is dat de medewerkers in het kantoor door toedoen van de verdachte wederrechtelijk van hun vrijheid werden beroofd en het kantoor niet konden verlaten. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is, nu een medewerker in het kantoor zelf de deur tussen het kantoor en de High Care unit door middel van een draaiknop heeft afgesloten en de medewerkers bovendien via drie andere deuren het kantoor konden verlaten.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Dwang
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit bovengenoemde bewijsmiddelen dat de medewerkers door het gedrag van de verdachte werden belemmerd in hun werkzaamheden en de patiënten op de High Care unit niet konden verzorgen. De door de raadsman aangedragen alternatieve route via de ingang van de EHBO maakt dit niet anders, omdat de medewerkers in dat geval uiteindelijk toch weer in de gang van de High Care unit met een zeer boze en tierende verdachte geconfronteerd zouden worden. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van gedragingen van de verdachte is het opzet af te leiden om de medewerkers van de PVA te beletten hun werkzaamheden op de High Care unit uit te voeren.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank derhalve het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Vrijspraakoverweging
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte op 8 oktober 2011. Hij zag dat de verdachte met een agressieve houding op hem af kwam lopen en hem bewust een kopstoot gaf. [slachtoffer 2] kon nog een beetje achteruit deinzen, omdat hij het zag aankomen. De verdachte had hem wel geraakt, maar [slachtoffer 2] voelde pas pijn aan de bovenkant van zijn neus nadat de politie ter plaatse was gekomen. Er zat een plek aan de rechterkant van zijn neus net onder zijn oog.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte op onderdelen wordt ondersteund door verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4], maar geen van deze medewerkers heeft gezien dat de verdachte [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven. Verklaringen over een kopstoot komen uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer 2]. Daarbij komt nog dat uit de verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 2 februari 2012 blijkt dat hij eerst later, te weten op een moment waarop hij pijn voelde, tot de conclusie is gekomen dat hij geraakt was door een kopstoot.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit ten laste gelegde feit, nu zij dit feit op grond van het beschikbare bewijs niet overtuigend bewezen acht. .
Ten aanzien van feit 3
Redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte op 8 oktober 2011. Hij verklaart dat hij op 8 oktober 2011 rond 16.30 met de verdachte, die zich op dat moment in de isoleercel bevond, in gesprek ging. Hij hoorde de verdachte toen zeggen: “het is gedaan met jullie, met [naam] en met jou, je bent er geweest”. Hierbij maakte de verdachte met zijn linkerhand een snijdende beweging langs zijn keel en hij kwam vlak achter het luikje staan. [Slachtoffer 5] heeft verklaard dat de verdachte hem die zaterdag twee keer heeft bedreigd en dat zowel de verbale uiting als de fysieke beweging geen enkele twijfel lieten dat dit doodsbedreigingen waren. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij sinds 1985 als psychiatrisch verpleegkundige werkt en dit de tweede keer is dat hij aangifte heeft gedaan.
[Getuige 2] heeft verklaard dat zij in het weekend van 8 en 9 oktober 2011 collega [slachtoffer 5] vele keren heeft geassisteerd wanneer hij contact met de verdachte maakte door het luikje van de deur van de isoleercel. Zij kan zich de door de verdachte geuite woorden niet meer precies herinneren, maar zij weet wel dat het bedreigend was en veel indruk op collega [slachtoffer 5] heeft gemaakt. Ook heeft collega [slachtoffer 5] haar vlak na een controle verteld dat hij zag dat de verdachte een snijdende beweging langs zijn keel maakte.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het zich niet meer kan herinneren. Hij kent [slachtoffer 5] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 5]) als een hartstikke fijne vent en een hartstikke goede verpleegkundige. Hij kent geen reden waarom [slachtoffer 5] onjuist zou verklaren.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 5]. [slachtoffer 5] is al meer dan 25 jaar psychiatrisch verpleegkundige en is bekend met het gedrag en uitbarstingen van patiënten op psychiatrische afdelingen. De verklaring van [slachtoffer 5], dat hij nu voor de tweede keer in zijn werkzame leven een aangifte doet omdat er een grens is overschreden, laat zien hoe bedreigend hij het gedrag en de woorden van de verdachte heeft ervaren.
De rechtbank bezigt voor het bewijs tevens de in noot 11 genoemde verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd op 28 maart 2012.
Hoewel de getuige [getuige 2] zich lang na dato niet meer de exacte woorden van de bedreiging kan herinneren, ziet de rechtbank in haar verklaring voldoende onderbouwing van de aangifte van [slachtoffer 5]. Dat geldt ook voor de snijdende beweging langs de keel, waarover [slachtoffer 5] haar vlak na het voorval heeft verteld.
De rechtbank zal de eveneens kort voor de zitting van 29 maart 2012 afgelegde verklaring van de getuige [getuige] niet gebruiken voor het bewijs. De verdediging heeft ten aanzien van deze verklaring bewijsuitsluiting bepleit, aangezien de verdediging door de toevoeging van dit processtuk in een zeer laat stadium niet in staat is geweest om deze getuige ter zitting te doen oproepen. Anders dan met betrekking tot de getuige [getuige 2] voornoemd zou de verdediging van dit recht wel gebruik hebben willen maken, aldus de raadsman. De rechtbank zal, nu zij ter zitting heeft beslist dat er geen noodzaak is om deze getuige te doen horen en daartoe de behandeling van de zaak aan te houden, de verklaring van de getuige [getuige] uitsluiten van het bewijs.
Gelet op de verklaring van aangever dat de verdachte bij het uiten van zijn bedreigingen vlak achter het het luikje kwam staan, alsmede gelet op de inhoud van de geuite bedreiging, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de verdachte bedoelde alle medewerkers van de PVA te bedreigen en niet specifiek aangever [slachtoffer 5].
Voorts verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat niet gesteld kan worden dat de verdachte opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 5] vanwege de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 2008, NJ 2009, 157, blijkt dat een zo ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken en voorts dat daarvan overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen ten tijde van het handelen van verdachte heeft ontbroken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij op 8 oktober 2011 te Alkmaar [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] door feitelijkheden en door bedreiging met geweld gericht tegen hen, wederrechtelijk heeft gedwongen iets niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte, terwijl zij zich in het kantoor van de Psychiatrische Voorziening Alkmaar van de GGZ (in het MCA) bevonden,
- dreigend en schreeuwend en agressief voor de deur van dat kantoor gestaan en heen en weer gelopen, en
- geslagen tegen ramen en deuren van de afdeling, en
- één van de deuren van dat kantoor gebarricadeerd met een zware tafel en meerdere stoelen,
waardoor die [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] werden gedwongen zich niet op de afdeling High Care te begeven en zij moesten dulden dat zij hun werkzaamheden op die afdeling niet naar behoren konden uitvoeren;
3.
hij op 8 oktober 2011 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt en (daarbij) deze dreigend de woorden
toegevoegd : "Het is gedaan met jullie, met [naam] en met jou, je bent er
geweest", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Een ander door een feitelijkheid en door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets niet te doen of te dulden, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende rapportages omtrent de persoon van de verdachte.
De psychiater J. Neeleman heeft de verdachte onderzocht en is, blijkens zijn rapport van14 maart 2012, tot de conclusie gekomen dat bij de verdachte naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een Multi complex developmental disorder (MCDD) met neiging tot angst, ontwrichtend gedrag, verslaving en psychotische overschrijdingen. Er zijn borderline-achtige trekken (snelle stemmingswisselingen, snelle omslagen tussen idealisering / devaluatie van sleutelrelaties, neiging tot randpsychose) bij een ontwikkelingsanamnese die duiden op autistiforme trekken. Na de eerste duidelijke ontregeling in 1997 werd de diagnose schizofrenie gesteld. Op grond van het huidige onderzoek wordt als zekere diagnose de psychose niet anderszins omschreven gesteld naast de verscheidene verslavingsdiagnosen en de secundaire psychopathisering door de verslavingen alsmede MCDD.
Gezien het feit dat a) de verdachte met een Rechterlijke Machtiging opgenomen was ten tijde van het ten laste gelegde, b) het ten laste gelegde plaatsvond in een periode van veel relevante stressoren (verhuizing, gedwongen opname), c) het ten laste gelegde plaatsvond toen verdachte al langer paranoïde psychotisch was, is aannemelijk dat de doorwerking van de psychose niet anderszins omschreven op het uiteindelijk ten laste gelegde overheersend en onontkoombaar is geweest. Geadviseerd wordt verdachte ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De verdachte is ook onderzocht door D. Breuker, forensisch psycholoog. In haar rapport van 16 maart 2012 concludeert de deskundige dat bij de verdachte een manifest psychotisch toestandsbeeld kan worden vastgesteld. Op basis van het onderzoek wordt een psychose uitsluitend gerelateerd aan middelengebruik niet overtuigend aanwezig geacht, maar wordt gezien de psychiatrische voorgeschiedenis veeleerder aannemelijk geacht dat verdachte vanwege ondermedicatie en onderbehandeling, drugs gebruikt om zich buiten nog enigszins te kunnen handhaven. Op het moment echter dat daarnaast de druk toeneemt en er onvoldoende structuur aanwezig is, bestaat een verhoogde kans op psychotische decompensatie.
Op basis van het onderzoek wordt aannemelijk geacht dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, psychotisch ontremd is geweest en dat hij ook vanuit dit toestandsbeeld heeft gehandeld. Mede op basis hiervan wordt verondersteld dat het ten laste gelegde, indien bewezen, de verdachte niet kan worden aangerekend en dat hij derhalve als volledig ontoerekeningsvatbaar zou moeten worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en komt op basis daarvan tot het oordeel dat aan de verdachte het bewezen verklaarde wegens een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens niet kan worden toegerekend, zodat de verdachte hiervoor niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. Motivering van de op te leggen maatregel
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 37 Wetboek van Strafrecht voor de duur van 1 jaar.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld, dat hij openstaat voor ambulante hulp van de FPA. Verdachte ziet niets in een gedwongen opname.
De raadsman heeft geconcludeerd, dat het advies van de psychiater en de psycholoog genegeerd dient te worden, nu geen van de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. De raadsman heeft daaraan toegevoegd, dat het verslag van 15 maart 2012 van de Klinische Observatie een positiever beeld geeft dan door beide deskundigen wordt gegeven.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte werd op 5 oktober 2011 met een Rechterlijke Machtiging opgenomen op de PVA van het MCA in Alkmaar. Zo’n drie maanden daarvoor, van 1 tot 5 juli 2011, is verdachte ook op de PVA geweest. In het weekend van 8 en 9 oktober 2011 loopt het op de PVA uit de hand. Uiteindelijk escaleert die situatie op de PVA, waar de medewerkers bekend zijn met psychiatrische ziektebeelden en het daaruit voortvloeiende gedrag, zo erg, dat de verdachte op 10 oktober 2011 wordt overgebracht naar de Landelijke Afzonderingsafdeling in Vught.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte enige maatregel, en zo ja welke, dient te worden opgelegd, de reeds eerder besproken rapportages betrokken:
- het rapport, gedateerd 14 maart 2012, opgesteld door J. Neeleman, psychiater;
- het rapport, gedateerd 16 maart 2012, opgesteld door D. Breuker, forensisch psycholoog.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies, gedateerd 28 maart 2012, opgesteld door J.S. Hoogland, reclasseringsmedewerker GGZ Palier Alkmaar en de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte slechts een enkele keer wegens geweld is veroordeeld. Wel blijkt uit het dossier van een groot en jaarlijks toenemend aantal mutaties van de politie met betrekking tot de verdachte.
Forensisch psycholoog Breuker voornoemd schat het risico op herhaling van een gewelddelict als verhoogd op het moment dat een gedwongen behandelkader weg zou vallen. De verdachte is vanuit een afwezig probleembesef en ziekte-inzicht geneigd om zijn eigen mogelijkheden te overschatten en zijn psychiatrische problemen te onderschatten, waardoor hij opnieuw de zorg en hulpverlening zal gaan vermijden en de kans groot is dat hij zijn medicatie niet of wisselend zal voortzetten. Alleen in een gedwongen behandelkader wordt voortzetting van de noodzakelijke behandeling haalbaar geacht. Geadviseerd wordt om de verdachte in het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht een plaatsing op te leggen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
De psychiater Neeleman voornoemd stelt dat het risico op recidive middelmatig tot hoog is en hij adviseert de verdachte op termijn begeleiding te bieden door een FACT team dat verslaving en psychiatrie integraal behandelt. De verdachte dient, totdat hij gestabiliseerd is, (maximaal een jaar) te worden opgenomen op de FPA in het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van beide deskundigen.
Gelet op de bewezen verklaarde feiten en gelet op hetgeen omtrent het gedrag van de verdachte naar voren komt uit de rapportages van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat ambulante begeleiding thans niet meer de aangewezen weg is.
De rechtbank is van oordeel dat aan het gevaarscriterium is voldaan, in die zin dat de verdachte een gevaar is voor de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank maakt het oordeel van de deskundigen tot het hare en zij zal derhalve de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de termijn van één jaar.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 57, 284 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
Mr. L. Boonstra, voorzitter,
Mr. P.H.B. Littooy en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2012.