ECLI:NL:RBALK:2012:BW3267

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.906435-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van de redelijke termijn en beginselen van een goede procesorde

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijke overtredingen van de Diergeneesmiddelenwet. De verdediging heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, gebaseerd op een combinatie van een buitensporige schending van de redelijke termijn en ernstige procesuele onzorgvuldigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervolging van de verdachte op 2 oktober 2007 is gestart, maar dat de inhoudelijke behandeling pas op 3 april 2012 heeft plaatsgevonden, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan dertig maanden.

De verdediging heeft ook gewezen op verschillende onzorgvuldigheden van het openbaar ministerie, waaronder het niet nakomen van toezeggingen en het niet tijdig informeren van de verdachte over de status van de zaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat deze schendingen niet alleen de redelijke termijn hebben overschreden, maar ook de beginselen van een goede procesorde hebben geschonden. De rechtbank oordeelt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, gezien de combinatie van de buitensporige termijnoverschrijding en de ernstige procesuele onzorgvuldigheden. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Hoedemaker, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.906435-07 (P)
Datum uitspraak: 17 april 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige economische strafkamer, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonend [adres en woonplaats].
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen door de officier van justitie, en door verdachte en haar raadsman, mr. J.C. Hesen, advocaat te Utrecht naar voren is gebracht.
2. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdenking
Verdachte is ten laste gelegd - kort gezegd - het medeplegen van een aantal opzettelijke overtredingen van de Diergeneesmiddelenwet, begaan in de periode van 19 oktober 2006 tot en met 2 oktober 2007.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting allereerst een verweer gevoerd, strekkend tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het verweer is gebaseerd op een combinatie van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de vervolging van een strafbaar feit dient te zijn afgerond, en een aantal processuele onzorgvuldigheden aan de zijde van het openbaar ministerie. De raadsman heeft in zijn pleidooi ter onderbouwing van zijn standpunt een chronologische opsomming gegeven van de procedurele gang van zaken.
Beoordeling van het verweer: schending van de redelijke termijn
De vervolging van verdachte heeft een aanvang genomen op 2 oktober 2007. Op die dag is een doorzoeking geweest in een pand aan [adres] in Schagerbrug waarin verdachte en haar partner op dat moment een entrainement voor drafpaarden hadden. Verdachte is vervolgens in oktober 2007 driemaal verhoord.
Na verder onderzoek is het relaas proces-verbaal afgesloten op 8 mei 2008.
Op 26 augustus 2010 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Daar heeft de raadsman verzocht één getuige-deskundige te doen horen door de rechter-commissaris. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft uiteindelijk plaatsgevonden tijdens de terechtzitting van 3 april 2012.
Gelet op het voorgaande is de redelijke termijn waarbinnen de berechting had dienen plaats te vinden dus overschreden met ruim dertig maanden.
Beoordeling van het verweer: opeenstapeling van onzorgvuldigheden
De raadsman heeft feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de vervolging van verdachte door het openbaar ministerie niet met de vereiste voortvarendheid is geschied. De rechtbank vat deze als volgt samen.
De raadsman heeft in 2008 diverse malen contact opgenomen met het parket teneinde uitsluitsel te krijgen over de status van de vervolging dan wel van het dossier. Het parket berichtte hem in 2008: “De zaak staat op dagvaarden.”
Op 11 december 2008 heeft de raadsman het parket schriftelijk verzocht hem uitsluitsel te geven over de status van het dossier. Het parket heeft hem op 15 december 2008 schriftelijk meegedeeld dat de zaak op dat moment werd beoordeeld en dat de verwachting was dat die beoordeling voor het einde van dat jaar gereed zou zijn.
In een brief van het parket aan verdachte, gedateerd 4 juni 2009, werd meegedeeld dat de officier van justitie voornemens was haar binnen afzienbare termijn een dagvaarding te sturen. Hierbij werd een concept van de tenlastelegging gevoegd.
In een brief van 19 november 2009 deelt de officier van justitie de raadsman mee voornemens te zijn de zaak van verdachte voor te leggen aan de strafrechter en verdachte te dagvaarden voor de zitting op 28 april 2010. Kort voor 28 april 2010 deelt een medewerker van het Functioneel Parket de raadsman echter mee dat de zitting geen doorgang zou vinden, zonder dat daarvoor een duidelijke reden werd aangegeven.
Verdachte is in juni 2010 geïnformeerd dat de zitting zou plaatsvinden op 26 augustus 2010. Pas kort voor deze zitting werd bekend dat dit een regiezitting betrof.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft uiteindelijk op 3 april 2012 plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op de terechtzitting de door de raadsman geschetste gang van zaken niet heeft weersproken.
Conclusie van de rechtbank
De voorgaande feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat niet alleen sprake is van een buitensporige schending van de redelijke termijn, maar tevens van een ernstige schending van jegens de verdachte in acht te nemen beginselen van een goede procesorde doordat van de zijde van het openbaar ministerie meermalen toezeggingen aan verdachte zijn gedaan c.q. verwachtingen bij haar zijn gewekt omtrent de termijn waarop haar zaak inhoudelijk zou worden berecht, zonder dat die toezeggingen gestand werden gedaan respectievelijk die verwachtingen werden gehonoreerd. De combinatie van deze factoren leidt ertoe dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2012.
Mr. Hoedemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.