ECLI:NL:RBALK:2012:BW5078

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810019-12
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en bewezenverklaring bedreiging met geladen jachtgeweer

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 2 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en bedreiging met een geladen jachtgeweer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van voorbedachte rade. De feiten vonden plaats in de nacht van 8 januari 2012, toen de verdachte de woning van zijn overbuurman binnenging met een geladen vuurwapen. Tijdens een worsteling met het slachtoffer ging het wapen af, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de handeling had verricht die nodig was voor een bewezenverklaring van poging tot moord of doodslag. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met het vuurwapen, wat als een misdrijf tegen het leven gericht wordt beschouwd. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit een opwelling, mede onder invloed van alcohol en drugs, en dat hij nooit de intentie had gehad om het slachtoffer te doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en voor verboden wapenbezit. De straf die is opgelegd, bestaat uit een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.250,00 toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810019-12 (P)
Datum uitspraak: 2 mei 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zwaag Hoorn, locatie Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
Primair hij op of omstreeks 8 januari 2012 te [woonplaats], gemeente Hollands Kroon, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (opzettelijk en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), een (geladen en/of niet vergrendeld) vuurwapen en/of sleutels (van de woning van die [slachtoffer]) heeft gepakt en/of naar de woning en/of naar de slaapkamer van die [slachtoffer] is gegaan, waar hij, verdachte, (met zijn vinger op/om de trekker) dat vuurwapen op/tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of geplaatst, in elk geval op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of de trekker van dat vuurwapen (meermalen) heeft overgehaald en/of heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "[slachtoffer], ik heb een verrassing voor je", althans woorden van dergelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair hij op of omstreeks 8 januari 2012 te [woonplaats], gemeente Hollands Kroon, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (geladen en/of niet vergrendeld) vuurwapen en/of sleutels (van de woning van die [slachtoffer]) gepakt en/of is hij naar de woning en/of naar de slaapkamer van die [slachtoffer] gegaan, waar hij, verdachte, (met zijn vinger op/om de trekker) dat vuurwapen op/tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of geplaatst, in elk geval op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of de trekker van dat vuurwapen (meermalen) heeft overgehaald en/of heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "[slachtoffer], ik heb een verrassing voor je", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2012 te [woonplaats], gemeente Hollands Kroon, een wapen van categorie III, te weten een geweer (merk Jager Ap.74, kaliber .22) en/of munitie van categorie III, te weten 664, althans een of meer (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
De verdachte is op 8 januari 2012 rond 2.30 uur ’s nachts de woning van zijn overbuurman [slachtoffer] binnengegaan met een geladen vuurwapen. Daarbij gebruikte hij de huissleutel van zijn zoon, wiens sleutelbos hij had aangetroffen in zijn eigen woning.
De verdachte is naar boven gelopen en heeft in de slaapkamer [slachtoffer] bedreigd met het vuurwapen. Tijdens de worsteling die hierna is ontstaan is het vuurwapen afgegaan. Aanleiding voor het strafbare feit was dat de echtgenote van de verdachte sinds Pasen 2011 een verhouding met [slachtoffer] had. De rechtbank moet beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging moord of doodslag dan wel aan bedreiging van die [slachtoffer]. Daarnaast moet de vraag beantwoord worden of de verdachte met het voorhanden hebben van het wapen artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie heeft overtreden.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord omdat de voorbedachte rade niet bewezen kan worden. Voorts heeft de officier van justitie gerequireerd tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft betoogd dat er sprake is van voorwaardelijke opzet op de levensberoving van [slachtoffer], nu verdachte door tijdens de worsteling zijn vinger om de trekker van een geladen geweer te houden hij welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen tijdens die worsteling af zou gaan waarbij [slachtoffer] gedood had kunnen worden.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor zowel de poging tot moord als de poging tot doodslag. Ten aanzien van de voorbedachte rade heeft hij aangevoerd dat de verdachte die nacht heeft gehandeld in een plotselinge opwelling nadat er iets bij hem was geknapt. Niet is komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hoewel verdachte een wapen voorhanden had is niet gebleken van enig voorgenomen plan van verdachte om daarmee de aangever van het leven te beroven. De verdachte heeft enkel de intentie gehad [slachtoffer] met het wapen angst in te boezemen, maar hij heeft nooit de bedoeling gehad [slachtoffer] te doden. De verdachte handelde in een opwelling mede onder invloed van drank en drugs.
Ten aanzien van de opzet op de levensberoving geeft de raadsman aan dat de verdachte weliswaar een wapen had meegenomen, maar voor de aanmerkelijke kans dat iemand hierdoor dodelijk wordt verwond is meer nodig. De verdachte was zich in ieder geval niet bewust van deze aanmerkelijke kans en heeft deze evenmin bewust aanvaard. [slachtoffer] is de enige die verklaart dat de verdachte het vuurwapen op/tegen zijn nek heeft gedrukt en/of geplaatst. Volgens de verdachte is het anders gegaan en is er direct een worsteling ontstaan. Door een van buiten komende handeling, namelijk de worsteling en het trekken aan de verdachte door [slachtoffer], is het wapen afgegaan. Bovendien is er geen rapportage van een deskundige waaruit blijkt dat een schot met het wapen dodelijk kan zijn. Evenmin kan die conclusie getrokken worden uit algemene ervaringsregels. Er is dan ook geen sprake van voorwaardelijke opzet.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft op 8 januari 2012 aangifte gedaan van poging moord c.q. doodslag. In die aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij rond 2.30 uur wakker werd en hoorde roepen: ‘[slachtoffer], ik heb een verrassing voor je’. [slachtoffer] herkende de verdachte aan zijn stem en reageerde: ‘Wat is er?’ Op dat moment maakte de verdachte een spurt, sprong hij op het bed van [slachtoffer] en duwde hij hem een voorwerp, verpakt in een vuilniszak, in zijn nek. [slachtoffer] reageerde door het voorwerp weg te duwen en voelde toen dat het een soort geweer was. [slachtoffer] probeerde het geweer los te krijgen, maar de verdachte hield het vast en bleef zijn vinger om de trekker van het geweer houden. Vervolgens wilde [slachtoffer] het geweer afvuren terwijl de verdachte zijn vinger in de vuilniszak om de trekker had. [slachtoffer] probeerde met de middelvinger van zijn rechterhand over de vuilniszak de trekker over te halen. In eerste instantie lukte dat niet, maar door hard te trekken, ook met zijn gehele arm, lukte het [slachtoffer] om het geweer twee keer af te vuren.
De verdachte heeft verklaard dat er iets bij hem knapte na het telefoontje van zijn buurman [naam 1] eerder die avond over het leksteken van banden. De verdachte had de kerstdagen nog met zijn vrouw doorgebracht en hij wilde dat [slachtoffer] haar en zijn kinderen met rust liet. Eenmaal thuis heeft verdachte bier en whisky gedronken en een lijntje coke genomen. Op een gegeven moment knapte er iets in hem, naar eigen zeggen, en is hij naar zolder gelopen om zijn jachtgeweer op te halen. Bij de trap zag hij de sleutelbos van zijn zoon liggen, waaraan ook de sleutel van de woning van [slachtoffer] zat. De verdachte heeft met de sleutel van zijn zoon de deur van de woning van [slachtoffer] geopend. Nadat hij naar boven had geschreeuwd is hij de trap op gerend. Het geweer zat in een vuilniszak en de vinger van de verdachte bevond zich aan de buitenkant van de vuilniszak bij de trekker. Ook tijdens de worsteling zat zijn vinger nog bij de trekker. Het geweer is afgegaan op het moment dat het tegen de muur aan kwam. Op de vraag wie de trekker heeft overgehaald heeft de verdachte bij de politie geantwoord: “Dat zal ik wel geweest zijn, ik kan het me niet herinneren.” Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard, dat hij zijn hand aan de buitenkant van de plastic zak op de trekker had en dat [slachtoffer] zijn hand over de hand van verdachte heeft gelegd. Tijdens het duwen en trekken is in alle hectiek het geweer afgegaan. Het geweer is normaal gesproken klaar om te vuren, want het wordt gewoonlijk geladen op zolder weggelegd.
In zijn aangifte heeft [slachtoffer] echter verklaard dat het hem lukte het geweer twee keer af te vuren en dat het geweer het daarna niet meer deed .
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Om tot een bewezenverklaring van de poging tot moord dan wel de poging tot doodslag te kunnen komen, dienen de vragen te worden beantwoord of verdachte het voornemen had om een moord of doodslag te plegen en of dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad zijn gedragingen aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, als zij naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Daarbij is het noodzakelijk dat de uitvoeringshandeling door de verdachte is verricht. De in de tenlastelegging opgenomen uitvoeringshandeling is het (meermalen) overhalen van de trekker van dat vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte noch uit die van [slachtoffer] blijkt dat de verdachte die feitelijke handeling heeft verricht. [slachtoffer] heeft immers duidelijk verklaard dat hij wilde dat het wapen afging en dat hij degene was die zijn hand over die van de verdachte heeft gelegd en met zijn middelvinger heeft geprobeerd om de trekker over te halen, hetgeen hem uiteindelijk door hard te trekken lukte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande niet toe aan de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op de levensberoving van [slachtoffer] en zal de verdachte integraal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Bedreiging
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit bovengenoemde bewijsmiddelen dat de verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte is immers de woning van [slachtoffer] tijdens de nachtelijke uren binnengegaan met een valse sleutel, hij is naar boven gerend en hij heeft vervolgens een geladen geweer op [slachtoffer] gericht in diens slaapkamer. De verdachte wilde [slachtoffer] angst inboezemen, zodat die [slachtoffer] zijn vrouw en kinderen met rust zou laten. Hoewel de verdachte ontkent dat hij het geweer tegen de nek van [slachtoffer] heeft gedrukt, acht de rechtbank dat wel bewezen op grond van de aangifte. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] de angst van zijn leven wilde bezorgen en die gedraging past in dat beeld. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte tijdens het moment dat hij het geweer op [slachtoffer] richtte de woorden heeft toegevoegd: ‘[slachtoffer], ik heb een verrassing voor je’. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken. Uit zowel de aangifte als de verklaring van de verdachte blijkt namelijk dat de verdachte al bij binnenkomst naar boven heeft geroepen en niet pas toen hij het geweer op [slachtoffer] richtte.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank derhalve het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft verklaard dat het hem lukte het geweer uit de handen van de verdachte te draaien, waarna hij het geweer in de vuilniszak dwars door zijn slaapkamerraam naar buiten heeft gegooid. Na de komst van zijn vriend [getuige] heeft [slachtoffer] hem gevraagd het geweer uit de tuin te halen en te verstoppen. [getuige] heeft via de achterdeur van de woning het wapen uit de tuin gehaald en in de achterbak van zijn auto gelegd en hiervan heeft hij de politie op de hoogte gesteld. Het geweer is door verbalisant [verbalisant] veiliggesteld. Het wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De patroonhouder van het wapen bevatte 9 scherpe kogelpatronen van het kaliber .22 longrifle. Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Voorts is in de auto van de verdachte, de Mitsubishi, type Pajero met het kenteken [kenteken] een plastic doosje aangetroffen met munitie. Na telling bleek het te gaan om 655 patronen van het kaliber .22 Long Rifle, Dit zijn dezelfde patronen als in de patroonhouder van het aangetroffen geweer.
De verdachte heeft feit 2 bekend.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 januari 2012 te [woonplaats], gemeente Hollands Kroon, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (geladen en niet vergrendeld) vuurwapen en sleutels van de woning van die [slachtoffer] gepakt en is hij naar de woning en naar de slaapkamer van die [slachtoffer] gegaan, waar hij, verdachte, dat vuurwapen tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gedrukt.
2.
hij op 8 januari 2012 te [woonplaats], gemeente Hollands Kroon, een vuurwapen van categorie III, te weten een geweer (merk Jäger Ap.74, kaliber .22) en munitie van categorie III, te weten 664 scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van de poging tot doodslag voor feit 1 en een bewezenverklaring van feit 2, gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij GGZ Palier, een behandelverplichting bij de Forensische Polikliniek van Palier, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod ten aanzien van de woning van [slachtoffer] aan de [adres], te [woonplaats].
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat gezien de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte, zoals deze is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 10 januari 2012. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages te weten het beknopte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 18 januari 2012, opgesteld door G. Lautenbag, en het reclasseringsadvies van GGZ Palier Alkmaar, gedateerd 17 april 2012, opgesteld door T. Hoogland.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in overweging genomen.
De verdachte heeft zich in de vroege nachtelijke uren van 8 januari 2012 schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van [slachtoffer]. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de verdachte de woning van [slachtoffer] met een niet aan hem verschafte sleutel is binnengedrongen en [slachtoffer] in zijn eigen slaapkamer met een vuurwapen heeft bedreigd. Deze bedreiging heeft blijkens de slachtofferverklaring bij [slachtoffer] en met name ook bij zijn vierjarig zoontje [naam 2] ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Bovendien heeft de bedreiging veel impact gehad op een aantal bewoners van [woonplaats].
Hoewel in de beknopte reclasseringsrapportage van 18 januari 2012 er nog een geringe kans werd geschat op het ontstaan van delictgedrag in het algemeen, schat GGZ reclassering Palier in het rapport van 17 april 2012 de kans op escalatie groot. Ter terechtzitting heeft de heer J.S. Hoogland, reclasseringsmedewerker bij GGZ Palier, toegelicht dat voor de eerste rapportage door de reclassering summier onderzoek is gedaan in verband met de vordering gevangenhouding. Vanwege het alcohol- en middelengebruik van de verdachte is op een later tijdstip GGZ Palier ingeschakeld. Gezien het feit dat de verdachte ook zelf al in een eerder stadium psychische hulp bij Psya Zorg had gezocht en de extremiteit van het onder 1 ten laste gelegde strafbare feit, lijkt er sprake te zijn psychische problematiek. GGZ Palier verzoekt de rechtbank derhalve primair de zaak aan te houden in verband met het opstellen van een dubbelrapportage. Mocht de rechtbank hiertoe niet overgaan dan is Palier bereid voorwaarden te formuleren en de verdachte te begeleiden, aldus de heer Hoogland.
De rechtbank is van oordeel dat er ondanks de vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, sprake is van ernstige feiten. Nu de verdachte hiervan wordt vrijgesproken zal de door de rechtbank op te leggen straf evenwel lager zijn dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de voorwaarde dat de verdachte zich zal melden bij en zich zal houden aan de aanwijzingen van GGZ Palier, ook als dat inhoudt een behandelingverplichting, passend en geboden. Daarnaast kan de rechtbank zich vinden in de eis van de officier van justitie ten aanzien van het contact- en locatieverbod.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 4.000,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
9.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente vanaf 8 januari 2012.
9.2 Standpunt van de verdediging
Gelet op de vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde acht de raadsman een bedrag van € 4.000,00 niet passend.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade geleden. De rechtbank acht echter niet het gehele gevorderde bedrag toewijsbaar. Zij zal de vordering naar billijkheid tot een bedrag van € 1.250,00 toewijzen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich meldt bij GGZ reclassering Palier, Stationsplein 21 te Heerhugowaard en zich blijft melden zo frequent als GGZ reclassering Palier nodig acht gedurende de proeftijd;
- zich gezien de mogelijke samenhang van de psychische problematiek met het criminele gedrag verplicht om deel te nemen aan een intake en eventueel daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling bij de Forensische Polikliniek van Palier of een andere door GGZ Palier aangewezen instelling gedurende maximaal de proeftijd;
- gedurende de proeftijd op generlei wijze, middellijk noch onmiddellijk, contact zal zoeken met [slachtoffer];
- gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden in de woning van [slachtoffer], ten tijde van de uitspraak wonende op [adres], [woonplaats].
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van het bedrag van € 1.250,00 (twaalfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2012.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], [adres], [woonplaats] te betalen een som geld ten bedrag van € 1.250 (twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2012, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door een hechtenis van 22 (tweeëntwintig) dagen.
Bepaalt dat de betalingen door de verdachte aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. A.C. Haverkate en mr. R.A. Kok, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2012.
Mr. A.C. Haverkate en mr. R.A. Kok zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.