RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2012 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,
(gemachtigde: H. Planje, werkzaam voor Stichting MEE Noordwest-Holland),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard, verweerder,
(gemachtigde: P. van Dooyeweerd).
Bij besluit van 6 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres voor woonvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1].
1. De rechtbank neemt de volgende feiten bij de beoordeling in ogenschouw.
1.1. In 2008 is aan eiseres door verweerder een woonvoorziening toegekend in de vorm van speciale verlichtingsarmaturen. Deze verlichtingsarmaturen zijn geplaatst in de koopwoning van eiseres en haar toenmalige partner.
1.2. In 2009 is haar gezichtsvermogen zo verslechterd dat ze sindsdien als functioneel blind kan worden beschouwd. Zij kan weliswaar nog licht en donker onderscheiden maar moet haar leven op een zelfde wijze inrichten als iemand die blind.
1.3. Tengevolge van een echtscheiding en het niet beschikken over financiële middelen om in deze woning te blijven wonen, heeft eiseres op 24 september 2010 een huurwoning betrokken. De voormalige echtelijke woning staat ten tijde van de behandeling van het beroep (nog) te koop aangeboden.
1.4. Eiseres ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevuld met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.5. Op 27 oktober 2010 heeft eiseres telefonisch een aanvraag ingediend voor woonvoorzieningen in de vorm van een inductiekookplaat en verlichting.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 6°, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover relevant, verstaan onder maatschappelijke ondersteuning: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking […] ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren […].
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo, voor zover hier van belang, treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid […]voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen om een huishouden te voeren […].
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wmo, voor zover relevant, kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening in natura, een eigen bijdrage is verschuldigd.
2.2. Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder a,van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerhugowaard 2007 (Verordening) wordt geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon van de aanvrager algemeen gebruikelijk is.
Ingevolge artikel 1, onder n van de Verordening is een voorziening algemeen gebruikelijk indien het naar geldende maatschappelijke normen tot de gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoort.
Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder f, van de Verordening wordt geen voorziening toegekend indien die voorziening eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken tenzij de voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die de aanvrager niet zijn toe te rekenen.
Ingevolge artikel 20, aanhef en onder d, van de Verordening wordt een woonvoorziening geweigerd indien de voorziening wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.
3. Ten aanzien van de inductiekookplaat.
3.1. Verweerder heeft niet het advies van de bezwaaradviescommissie maar het contrair advies van de vakafdeling aan de afwijzing van aanvraag ten grondslag gelegd. De vakafdeling concludeert, in tegenstelling tot de bezwaaradviescommissie, tot afwijzing van de aanvraag omdat een inductiekookplaat een algemeen gebruikelijke voorziening is waarvoor geen voorziening in het kader van de Wmo wordt toegekend.
3.2. Eiseres heeft gesteld dat zij voor de gevraagde voorziening in aanmerking moet worden gebracht. Eiseres is alleenstaand en vrijwel blind. Koken op een andere wijze dan op inductie is gevaarlijk voor haar en/of haar omgeving. Daarbij heeft zij verwezen naar de rapportage van Visio van 26 oktober 2010 waarin wordt geconcludeerd dat een inductiekookplaat voor eiseres de veiligste kookvoorziening is en een inductiekookplaat met voelbare klikstanden van de knoppen het beste door eiseres is te bedienen. De aanschafkosten van een dergelijke inductiekookplaat zijn aanzienlijk hoger dan die van een standaard inductiekookplaat en daarbij komen nog plaatsings- en aansluitingskosten. Met een inkomen op bijstandsniveau kan de voorziening niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
3.3. De rechtbank stelt vast dat door verweerder niet is betwist dat de door eiseres gevraagde inductiekookplaat een noodzakelijke voorziening is om de beperkingen die eiseres bij het koken ondervindt, te compenseren. Ter zitting heeft verweerder ook bevestigd dat het rapport van Visio als uitgangspunt is genomen.
3.4. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat een inductiekookplaat in beginsel voor iemand met eiseres inkomen als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt, is zij van oordeel dat dit voor de door eiseres gevraagde inductiekookplaat anders ligt. Uit de door eiseres overgelegde prijsvergelijking blijkt dat de aanschafkosten van de door haar aangevraagde inductiekookplaat circa € 909,00 bedragen wat aanzienlijk duurder is dan de aanschafprijs voor een standaard inductiekookplaat met tiptoetsen, welke circa € 150,00 bedraagt. Daarnaast zullen er ook nog kosten gemoeid zijn met de plaatsing en aansluiting omdat de huurwoning slechts is voorzien van een aansluiting voor een gaskooktoestel. Gelet op het totaal van deze kosten is de rechtbank dan ook van oordeel dat de gevraagde voorziening gelet op eiseres inkomen op bijstandsniveau, niet als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden beschouwd.
3.5. Dat eiseres mogelijk op termijn – na verkoop van de koopwoning – over een bedrag van € 30.000,00 zal kunnen beschikken doet aan het voorgaande niet af. Bij de beoordeling of iemand voor compenserende voorziening als bedoeld in artikel 4 van de Wmo in aanmerking komt speelt een eventueel vermogen, anders dan bij de beoordeling of de voorziening gezien kan worden als een algemeen gebruikelijk voorziening, geen rol. Ter voorlichting van verweerder merkt de rechtbank in dit verband voorts nog op dat de laatste zinsnede van artikel 4, tweede lid, van de Wmo, dat bij het bepalen van de voorziening mede rekening wordt gehouden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien - blijkens de parlementaire geschiedenis - niet ziet op de vaststelling of iemand in aanmerking komt voor een voorziening maar op de eigen bijdrage regeling waarin op indirecte wijze rekening kan worden gehouden met het vermogen van de aanvrager om een voorziening (Tweede Kamer 2005 – 2006, 30 131, nr. 98, p 58–59).
3.6. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het bestreden besluit ten aanzien van de inductiekookplaat op een ondeugdelijke grondslag berust en in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
4. Ten aanzien van de lichtvoorziening.
4.1. Verweerder heeft het standpunt van de bezwaaradviescommissie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Volgens de bezwaaradviescommissie is de verplaatsing van een eerder toegekende woonvoorziening in de vorm van speciale verlichtingsarmaturen geen (woon)voorziening in de zin van de Wmo omdat deze wet niet voorziet in een aanvraag tot het verrichten van een handeling.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de kosten voortvloeiend uit de demontage en montage van de lichtarmaturen inrichtingskosten zijn die voortvloeien uit de echtscheiding. Eiseres wist dat ze deze kosten moest gaan maken. De inrichtingskosten zijn algemeen gebruikelijk te noemen. Er is sprake van verhuizing in het kader van een normale wooncarrière.
4.2. Eiseres heeft aangevoerd dat uit de rapportage van Visio van 16 november 2010 naar voren komt dat in de huurwoning 20 dimbare (16 uit de oude woning en 4 nieuwe) specialistische verlichtingsarmaturen aan de hand van een verlichtingsschema aan het plafond bevestigd moeten worden. Een dergelijke verlichting noch de montage hiervan kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.
4.3. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden de aanvraag gericht op het verlenen van een verlichtingsvoorziening in de huidige woning van eiseres heeft geweigerd.
4.4. Verweerders standpunt dat eiseres niet voor aangepaste lichtvoorziening in aanmerking komt omdat de verhuizing van eiseres heeft plaatsgevonden op grond van de normale wooncarrière kan niet kan slagen. Aansluitend bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 december 2010 (LJN: BO8856) oordeelt de rechtbank dat de keuze van verweerder om voor personen als eiseres de stap om te verhuizen als algemeen gebruikelijk te kwalificeren in verband met de overgang naar een volgende levensfase, niet op een in de wet genoemde uitsluitingsgrond berust en leidt tot een niet door de wetgever beoogde generieke uitsluiting van personen als eiseres van de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo.
4.5. Niet in geschil is dat eiseres is aangewezen op een speciaal aan haar aangepaste lichtvoorziening. Verweerder heeft op grond van de Wmo eiseres in 2008 van een dergelijke lichtvoorziening voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze omstandigheid niet dat op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder f, van de Verordening thans geen voorziening meer hoeft te worden toegekend. Immers sprake is van een andere aanvraag, namelijk een aanvraag om de huurwoning qua lichtvoorziening voor eiseres geschikt te maken.
4.6. Nu verweerder dit niet heeft onderkend, komt het bestreden besluit ten aanzien van de lichtvoorziening eveneens voor vernietiging in aanmerking.
5. Ten aanzien van de inductiekookplaat en de lichtvoorziening.
5.1. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 30 mei 2011 gegrond moet worden verklaard.
5.2. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het geschil definitief kan worden beslecht door zelf in de zaak te voorzien of door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.3. De rechtbank stelt vast dat door verweerder niet is betwist dat de door eiseres gevraagde voorzieningen noodzakelijk en adequaat zijn om haar beperkingen op te heffen. Beide aanvragen zijn om andere redenen afgewezen, welke redenen in beroep geen stand hebben gehouden.
5.4. De rechtbank stelt voorts vast dat ook geen nader onderzoek nodig is en voldoende duidelijk is dat de gevraagde voorzieningen kan worden aangemerkt als compenserende voorzieningen als bedoeld in artikel 4 van de Wmo.
5.5. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 6 december 2010 te herroepen en aan eiseres de gevraagde woonvoorzieningen toe te kennen.
6. Nu niet is gebleken dat eiseres kosten in deze procedure heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, ziet de rechtbank geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 mei 2011 gegrond en vernietigt dit besluit;
- herroept het besluit van 6 december 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 mei 2011;
- bepaalt dat aan eiseres voorzieningen op grond van de Wmo worden toegekend in de vorm van aanschaf, plaatsing en aansluiting van een inductiekookplaat met voelbare klikstanden van de knoppen en in de vorm van een lichtvoorziening conform de rapportage van Visio van 16 november 2010;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.