RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/378 en 11/402
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2012 in de zaken tussen
1. [naam.1], te [plaatsnaam.1],
(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
2. [naam.2], te [plaatsnaam.2],
(gemachtigde: mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga),
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Blom, mr. drs. V.M. Behrens en J.J. Schoenmaker).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Ymere (voorheen Woningstichting Goed Wonen) (hierna: vergunninghoudster), te Sint Pancras (gemachtigde: R.A. Stolker).
Bij besluit van 7 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunningshoudster een bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een woonvoorziening voor dementerende ouderen op het perceel [adres] te [plaatsnaam], gemeente Alkmaar.
Bij besluit van 20 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2012. Eiser sub 1 is verschenen. De gemachtigde van eiser sub 1 is niet verschenen. Van eisers sub 2 zijn verschenen
[naam.2], [naam.3] en [naam.4]. De gemachtigde van eisers sub 2 is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Bij besluit van 4 november 2009 heeft verweerder aan vergunninghoudster bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor het voornoemde bouwplan.
Bij besluit van 15 januari 2010 heeft verweerder aan vergunninghoudster bouwvergunning tweede fase voor het voornoemde bouwplan verleend.
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft verweerder de bouwvergunning tweede fase ingetrokken.
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft verweerder de bezwaren van – onder meer – eisers gericht tegen het besluit van 4 november 2009 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2011 heeft deze rechtbank het door eisers tegen het besluit van
31 maart 2010 ingestelde beroep in de zaken onder de procedurenummers 10/1156 WW44 en 10/1196 WW44 gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Op 27 april 2010 heeft vergunninghoudster een aanvraag om bouwvergunning tweede fase voor het voornoemde bouwplan bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat aannemelijk is dat het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning tweede fase betrekking heeft voldoet aan de voorschriften van niet-stedenbouwkundige aard die zijn gegeven bij de bouwverordening en de voorschriften van het Bouwbesluit 2003. Gelet op het bepaalde in artikel 56a, derde lid, van de Woningwet (Ww) bestond er voor verweerder dan ook geen grond de bouwvergunning tweede fase te weigeren.
3.1 Voor zover eisers hebben bedoeld te betogen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, valt dit betoog buiten het toetsingskader behorend bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase.
3.2 Met betrekking tot het betoog van eisers dat wijzigingen van welstandelijke aard zijn aangebracht doordat eerst bij de bouwvergunning tweede fase de ‘Materialen- en kleurenstaat exterieur’ (hierna: materialen- en kleurenstaat) van 8 oktober 2009 is toegevoegd, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter zitting alsmede de bij de bouwvergunning eerste fase behorende tekeningen vast dat in ieder geval de grijze houten gevelbekleding, de grijze houten dakbedekking en de aluminium dakdoorvoeren die staan vermeld op de materialen- en kleurenstaat zijn betrokken bij de besluitvorming inzake de bouwvergunning eerste fase. Dit geldt niet voor de gevelbekleding en dagkanten ter plaatse van het balkon (koper), kozijnen, deuren (hout, antraciet), overige dagkanten, luchtroosters en bellentableau (aluminium, blank) en het dakraam (veluxraam antraciet).
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet tot de conclusie dat verweerder gehouden was vergunninghoudster vanwege de materialen- en kleurenstaat in de gelegenheid te stellen een nieuwe aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hetgeen in de materialen- en kleurenstaat is vermeld een nadere uitwerking vormt van en aansluit op de door de welstandscommissie in het kader van de bouwvergunning eerste fase akkoord bevonden materiaal- en kleurkeuze. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aanvulling van de bouwvergunning eerste fase die zowel op zichzelf beschouwd als afgezet tegen het totale bouwplan waarvoor bouwvergunning eerste fase is verleend als van ondergeschikte aard kan worden aangemerkt. Gelet hierop behoort de materialen- en kleurenstaat bij de bouwvergunning eerste fase. Daarmee valt ook dit betoog van eisers buiten het toetsingskader.
4. Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder toepassing had dienen te geven aan het bepaalde in artikel 56a, achtste lid, tweede volzin, van de Ww en dientengevolge de aanvraag om bouwvergunning tweede fase op grond van het bepaalde in artikel 56b, tweede lid, van de Ww had dienen aan te houden.
5. Ingevolge artikel 56a, achtste lid, van de Ww, zoals dat tot 1 oktober 2010 luidde en voor zover van belang, delen burgemeester en wethouders, indien het bouwplan waarvoor de bouwvergunning eerste fase is verleend als gevolg van hun besluit omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zodanige wijziging behoeft dat naar hun oordeel wederom een toetsing aan de weigeringsgronden van de eerste fase noodzakelijk is, dit onverwijld mede aan de aanvrager van de bouwvergunning tweede fase. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen.
Ingevolge artikel 56b, tweede lid, van de Ww, zoals dat tot 1 oktober 2010 luidde en voor zover van belang, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en toepassing is gegeven aan artikel 56a, achtste lid, tweede volzin.
6. Met betrekking tot het door eisers ter zitting ingenomen standpunt dat ten behoeve van de beantwoording van de onder 4 genoemde vraag een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de tekeningen behorende bij de bouwvergunning eerste fase zoals verleend bij besluit van 4 november 2009 en de tekeningen behorende bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase van 27 april 2010, overweegt de rechtbank als volgt. In de onder 1 genoemde uitspraak van deze rechtbank ligt besloten het oordeel dat verweerder de tekeningen die behoorden bij de ingetrokken bouwvergunning tweede fase van
15 januari 2010 bij de beslissing op bezwaar van 31 maart 2010 aan de bouwvergunning eerste fase ten grondslag heeft mogen leggen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank ten behoeve van de beantwoording van de onder 4 genoemde vraag tot uitgangspunt neemt dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de tekeningen behorende bij het besluit van 31 maart 2010 en de tekeningen behorende bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase van 27 april 2010.
Hetgeen eisers – ter zitting – met betrekking tot de gewijzigde raamindeling hebben aangevoerd kan gelet op het vorenstaande geen doel treffen. De rechtbank overweegt daartoe dat de tekeningen die wat betreft de raamindeling een wijziging ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan behelsden reeds bij het voornoemde besluit van 31 maart 2010 aan de bouwvergunning eerste fase ten grondslag zijn gelegd. Eisers hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat de tekeningen behorende bij het besluit van 31 maart 2010 en die behorende bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase van 27 april 2010 wat betreft de raamindeling niet verschillen.
7.1 Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat verweerder toepassing had dienen te geven het bepaalde in artikel 56a, achtste lid, tweede volzin, van de Woningwet (Ww) aangevoerd dat op basis van de tekeningen behorende bij de bouwvergunning eerste fase een gebouw kan worden gerealiseerd waarvan de hoogte beduidend lager is dan de hoogte van het gebouw dat op basis van de tekeningen behorende bij de bouwvergunning tweede fase kan worden gerealiseerd. Eisers hebben in dit verband naar voren gebracht dat op de tekening van 29 januari 2010 (aangeduid als tekening S-01) behorende bij het besluit waarbij bouwvergunning tweede fase is verleend, is aangegeven dat het vloerpeil begane grond zich bevindt op 0,50 meter boven Normaal Amsterdams Peil (NAP). Deze vermelding ontbreekt op de tekeningen die onderdeel uitmaken van de bouwvergunning eerste fase. Eiser sub 1 heeft gesteld dat blijkens op internet ingewonnen informatie ter plaatse moet worden uitgegaan van een peil van 0,80 meter onder NAP. De opmerking op de tekeningen behorende bij de bouwvergunning tweede fase dat het aansluitende maaiveld rondom het gebouw een hoogte heeft van 0,35 meter boven NAP is volgens eiser sub 1 onjuist.
7.2 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de hoogte van het peil dat is gebaseerd op de aanduiding ‘peil=0’ zoals weergegeven op onder meer de tekening V-06 van 29 juni 2009 behorende bij de bouwvergunning eerste fase, gelijk is aan de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer. De bovenkant van de begane grondvloer is, aldus verweerder, gelegen op een hoogte van 0,15 meter boven het bestaande maaiveld. Het hoogste (en door verweerder als uitgangspunt bij de meting gehanteerde) niveau van het bestaande maaiveld is 0,35 meter boven NAP. Het peil dat is gelegen op een hoogte van 0,15 meter boven het bestaande maaiveld is volgens verweerder dan ook gelegen op een hoogte van 0,50 meter boven NAP. De hoogte van het peil dat is gebaseerd op de aanduiding ‘vloerpeil beg. grond 0,50 m + NAP’ zoals weergegeven op de tekening S-01 van 29 januari 2010 behorende bij de bouwvergunning tweede fase komt naar de mening van verweerder derhalve overeen met de hoogte van het peil dat is gebaseerd op de aanduiding ‘peil=0’. Van een wijziging van de bouwhoogte ten gevolge van de bouwvergunningverlening tweede fase is volgens verweerder dan ook geen sprake.
Verder heeft vergunninghoudster ter zitting verklaard dat de hoogtes van het bestaande maaiveld ten opzichte van het NAP, zoals weergegeven op de tekeningen behorende bij de aanvraag bouwvergunning tweede fase, ter plaatse zijn ingemeten door een daartoe gespecialiseerd bedrijf. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van die metingen. Verweerder is bij de besluitvorming uitgegaan van die uitkomsten en heeft daar naar het oordeel van de rechtbank ook van mogen uitgaan.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande alsmede in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding het standpunt van verweerder dat de bouwhoogte ten gevolge van de bouwvergunningverlening tweede fase niet is gewijzigd voor onjuist te houden. Het betoog van eisers faalt.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 4 genoemde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Verweerder heeft terecht bouwvergunning tweede fase verleend. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.