RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2012 in de zaak tussen:
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: A. Oosters),
de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, verweerder.
Bij beschikking van 28 februari 2011 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van eisers onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] (hierna: eisers woning) voor het belastingjaar 2011 vastgesteld op € 248.000, waarbij is uitgegaan van 1 januari 2010 als waardepeildatum.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2011 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de WOZ-waarde van eisers woning vastgesteld op € 228.000. Hierbij heeft verweerder aan eiser een vergoeding van
€ 223,90 toegekend voor de door hem gemaakte proceskosten in de bezwaarfase.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van het bepaalde in art. 8:57 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 1 juni 2012.
De rechtbank stelt vast dat de WOZ-waarde van eisers woning voor het belastingjaar 2011 niet langer tussen partijen in geschil is. In geschil is nog de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure voor wat betreft de kosten van het in opdracht van de gemachtigde van eiser opgemaakte taxatierapport. De aan eiser voor verleende rechtsbijstand toegekende vergoeding van € 218 en de vergoeding van de kosten van kadastrale uittreksels van € 5,90 is tussen partijen niet in geschil.
1. Verweerder heeft aan eiser geen vergoeding toegekend voor de kosten van de door eiser ingeschakelde taxateur. Dit omdat verweerder geen kennis heeft kunnen nemen van het taxatierapport, omdat eiser dit niet bij zijn bezwaarschrift had gevoegd.
2. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor het taxatierapport dat op zijn verzoek door een deskundige (taxateur) is opgesteld. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor de deskundige ten bedrage van € 80 exclusief btw per uur. Eiser stelt dat de deskundige vijf uur bezig is geweest met het uitvoeren van de taxatie en het opstellen van het rapport. Op verzoek van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser het aantal uren nader gespecificeerd. De tijdbesteding van de taxateur bestond uit: reistijd en inpandige opname 1 uur, analyse referentieobjecten 0,5 uur, marktanalyse 1 uur, opstellen taxatiekaart 1 uur, opstellen taxatierapport 1 uur en administratieve handelingen 0,5 uur.
3. Bij de beantwoording van de vraag of het maken van de kosten voor een deskundige, in dit geval taxateur [naam], werkzaam bij De Juiste Waarde, als zodanig redelijk is, acht de rechtbank het in overeenstemming met het Bpb dat als maatstaf wordt gehanteerd of degene die een niet-juridische deskundige heeft ingeroepen ten tijde van die inroeping ervan mocht uitgaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de procedure redelijkerwijze aan de orde kunnen zijn. Het inschakelen van een taxatietechnisch deskundige in een procedure waarin de waardevaststelling van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ aan de orde is, is in het licht van die maatstaf in beginsel als redelijk te beschouwen. De stelling van verweerder dat de taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, omdat verweerder geen kennis heeft genomen van dit taxatierapport en dat het dus voor verweerder bij de vermindering van de WOZ-waarde van de woning van eiser, zoals die bij de bestreden uitspraak is vastgesteld, geen rol zou hebben gespeeld slaagt dan ook niet. Anders dan verweerder in het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel, dat het feit dat het taxatierapport niet bij het bezwaarschrift was gevoegd geen rol speelt bij de vraag of het rapport voor vergoeding in aanmerking komt. Het staat eiser vrij ook na het bezwaarschrift nog een deskundigenrapport in het geding te brengen. De rechtbank slaat daarbij mede acht op het feit dat eiser niet op de hoogte was en kon zijn van de datum van het nemen van het bestreden besluit en de daarin opgenomen vermindering van de WOZ-waarde van eisers woning. Dat het taxatierapport is ontvangen na het nemen van het bestreden besluit acht de rechtbank evenmin van belang, nu gebleken is dat de opdracht tot het opstellen van het taxatierapport reeds op 20 maart 2011 was gegeven.
4. Met betrekking tot de vergoeding van de kosten van het opgestelde taxatierapport is voorts de volgende regelgeving van belang.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb is bepaald dat de vergoeding van de ter zake van het opstellen van een deskundigenverslag gemaakte kosten wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. In artikel 3, eerst lid, onder a, van laatstgenoemde wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur tarieven voor de vergoeding voor werkzaamheden worden vastgesteld. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts).
Op grond van artikel 6 van het Bts geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur. In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
5. Voor de werkzaamheden van een taxateur is in het Bts geen specifiek tarief opgenomen. In de Nota van Toelichting (NvT) bij het Bts staat over artikel 6: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het te hanteren tarief wordt bepaald door de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Gezien de aard van de werkzaamheden van een taxateur zoals hier aan de orde, vindt de rechtbank een vergoeding van € 50 per uur exclusief btw voldoende. Weliswaar is een taxateur een deskundige als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Bpb maar de taxatiewerkzaamheden zijn in dit geval, waarin het een niet ingewikkelde taxatie van een woning betreft, niet van zodanig wetenschappelijke of bijzondere aard dat daaraan het maximumtarief dient te worden toegekend. Dat de taxateur zelf een uurtarief van € 80 exclusief btw hanteert, maakt dit niet anders. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de volgens het Bpb toe te kennen vergoedingen, waaronder de vergoedingen van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, niet bedoeld zijn als volledige schadevergoeding maar als tegemoetkoming in de kosten.
6. De rechtbank zal het aantal uren dat aan de taxatie is besteed vaststellen op drie-en-een-half. Het betreft een op zich eenvoudige woningtaxatie, waarbij een inpandige opname heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel, dat de tijdsbesteding aan marktanalyse, het opstellen van een taxatiekaart en taxatierapport een minder lang tijdsbeslag vergt dan de daarvoor geclaimde drie uur. Een totale tijdsbesteding van drie en een half uur voor de taxatie en het opmaken van het rapport is niet onredelijk.
7. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar van 31 mei 2011 komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het zorgvuldigheidbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en met het motiveringsbeginsel neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal ter finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
8. De rechtbank zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verweerder op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 218 voor verleende rechtsbijstand, een bedrag van € 5,90 voor door eiser opgevraagde kadastrale uittreksels en tot een bedrag van € 175 (3,5 x € 50) exclusief btw (inclusief btw € 208,25) voor het inschakelen van een deskundige (taxateur). Het totaal van de door verweerder aan eiser te vergoeden proceskosten in bezwaar bedraagt dan € 432,15. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437, en een wegingsfactor 1). Wat betreft de volgens het Bpb daarbij te hanteren wegingsfactor heeft naar het oordeel van de rechtbank als uitgangspunt te gelden dat een zaak als “gemiddeld” moet worden aangemerkt. Het belang en de ingewikkeldheid van een zaak kan reden zijn om hiervan af te wijken. Daarvan is in deze zaak echter niet gebleken. Het enkele feit dat in beroep alleen een geschil over de proceskosten overblijft, maakt het belang of de ingewikkeldheid van de zaak nog niet zodanig dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar van 31 mei 2011 voor zover die ziet op de proceskosten;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte proceskosten van € 432,15;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten van € 437;
- bepaalt dat de betaling van de totale proceskosten van € 869,15. dient te geschieden aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Luigjes, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P. Verweel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.