RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [plaatsnaam], verzoekster
(gemachtigde: mr. C. van Vlooten),
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: F.C. Carstens).
Bij besluit van 4 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster met ingang van 1 mei 2012 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Van toepassing zijnde regelgeving:
Artikel 50 van het ARAR luidt:
1.De ambtenaar is gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
(…)
Artikel 80 van het ARAR luidt:
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. Tenzij door Ons of met Onze machtiging door Onze Minister anders is bepaald, wordt de straf opgelegd door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt. Indien deze bevoegdheid bij Ons berust, geschiedt de bestraffing, behalve voor zover betreft de straffen genoemd in artikel 81, eerste lid, onder i en l, door Onze Minister.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l., van het ARAR kan de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd.
Artikel 5 “Verboden contacten” van de Gedragscode DJI luidt:
“Het hebben van een andere dan een werkrelatie met een justitiabele is niet toegestaan.
Een relatie met een ex-justitiabele is niet toegestaan, tenzij uit de aard en de duur van de relatie blijkt dat de veiligheid van de medewerker en de collega’s niet in gevaar wordt gebracht. (…)
Mocht een relatie ontstaan dan ben je verplicht dit te melden. (…)
Blijf professioneel en meld tijdig als je denkt dat er een relatie kan ontstaan of sprake is van een verboden contact (…).”
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1. Verzoekster is sinds 1 september 1991 werkzaam op de locatie Westlinge van de penitentiaire inrichting (PI) Heerhugowaard Alkmaar, laatstelijk als [naam functie]. Op 16 december 2011 heeft de heer [naam locatiedirecteur], locatiedirecteur van de Westlinge, een melding ontvangen van de voormalige partner van verzoekster, de heer [naam 1], dat verzoekster een relatie zou hebben met de ex-gedetineerde [naam 2].
[naam 2] is tijdens zijn detentieperiode in de PI Westlinge van 8 september 2010 tot 18 juli 2011 ingezet geweest als reiniger onder leiding van verzoekster. [naam 2] is na de periode van detentie in Westlinge van 18 juli 2011 tot 15 oktober 2011 onder elektronisch toezicht gesteld.
Vervolgens heeft [naam locatiedirecteur] op 10 januari 2012 het Bureau Integriteit en Veiligheid (BI&V) verzocht een disciplinair onderzoek naar verzoekster in te stellen. BI&V heeft op 7 februari 2012 rapport uitgebracht. De bevindingen daarvan bevestigden dat er tussen verzoekster en [naam 2] sprake is van een relatie.
4.2. Verweerder heeft naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten verzoekster bij brief van 6 maart 2012 in kennis gesteld van het vermoeden van een ernstig plichtsverzuim en het voornemen om haar de disciplinaire straf van ontslag op te leggen vanwege de ernstige schade die zij heeft toegebracht aan de integriteit en het aanzien van de Dienst Justitiële Inrichtingen in het algemeen en de PI Heerhugowaard Alkmaar in het bijzonder. Verzoekster heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar zienswijze kenbaar te maken tijdens het zienswijzegesprek op 26 maart 2012.
5. Verweerder is van mening dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van de artikelen 50 en 80 van het ARAR omdat zij zich niet heeft gedragen op de wijze zoals een goed ambtenaar betaamt door haar relatie met de ex-gedetineerde de heer [naam 2] niet te melden aan haar leidinggevende. Daarmee heeft verzoekster gehandeld in strijd met de Gedragscode DJI.
6. Verzoekster kan zich hiermee niet verenigen. Naar haar mening heeft zij de Gedragscode DJI niet geschonden. Zij heeft betoogd dat zij in de periode dat [naam 2] was gedetineerd in Westlinge – te weten de periode van 8 september 2010 tot 18 juli 2011 – met hem geen andere relatie heeft gehad dan een werkrelatie. Ook toen [naam 2] onder elektronisch toezicht was geplaatst heeft zij geen relatie met [naam 2] gehad. Vanaf september 2011 heeft zij telefonisch contact gehad met [naam 2]. De relatie is eerst daarna ontstaan. Verzoekster heeft in december 2011 geprobeerd de relatie aan haar leidinggevende te melden. Dat is er toen niet van gekomen omdat het gesprek een andere wending kreeg. De leidinggevende was ontstemd omdat verzoekster zich ziek had gemeld vanwege het beëindigen van haar relatie met [naam 1]. Toen verzoekster haar werk hervatte, was haar leidinggevende ziek.
7. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
7.1. De voorzieningenrechter neemt als vaststaand aan dat verzoekster in september 2011 telefonisch contact heeft gezocht met [naam 2] en dat nadien een affectieve relatie is ontstaan. De vraag of [naam 2] in dit verband als gedetineerde of ex-gedetineerde beschouwd moet worden is bij de beoordeling van het plichtsverzuim niet doorslaggevend. De Gedragscode laat er immers geen misverstand over bestaan dat in beide gevallen relaties zonder meer bij de leiding moeten worden gemeld. Los daarvan kan de voorzieningenrechter verweerder volgen, daar waar gesteld wordt dat [naam 2], toen hij nog onder elektronisch toezicht stond, als gedetineerde beschouwd moest worden.
7.2 Vast staat dat verzoekster de contacten met [naam 2] en de daaruit voortkomende relatie niet uit eigen beweging aan haar dienstleiding heeft gemeld. Vast staat dan ook dat zij heeft gehandeld in strijd met de Gedragscode DJI. Verweerder heeft dit kunnen aanmerken als een ernstig plichtsverzuim. Van bijzondere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat verzoekster van dit plichtsverzuim geen verwijt zou kunnen worden gemaakt, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat verzoekster een lange staat van dienst heeft vormt onvoldoende grond om het strafontslag onevenredig te achten.
7.3. Het ter zitting door verzoekster gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is niet nader onderbouwd. Of er sprake is van vergelijkbare gevallen waarbij verweerder de betrokken medewerker soepeler heeft behandeld dan verzoekster, kan de voorzieningenrechter bij gebreke van een voldoende adstruering dan ook niet beoordelen. Dit neemt niet weg dat verzoekster haar stellingen hierover bij de behandeling van het bezwaar tegen het strafontslag aan de orde kan stellen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen ruimte voor inwilliging van het verzoek.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter,
in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2012.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.