Sector civiel recht
CVZ/AS
KG nummer: 138152/KG ZA 12-200
datum: 12 juli 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
[KUNSTHANDEL A]
gevestigd te Utrecht,
EISERES IN KORT GEDING,
advocaat mr. M.L.F.J. Schyns te Utrecht,
[NAAM GEDAAGDE], h.o.d.n. [KUNSTHANDEL B],
wonende te Bergen (NH),
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
advocaat mr. P. Quist te Naaldwijk.
Partijen zullen verder worden genoemd "[kunsthandel A]" respectievelijk "[kunsthandel B]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 3 juli 2012 zijn verschenen namens [kunsthandel A] de heer [naam 1] vergezeld van mr. R. Gerrits, waarnemend voor mr. Schyns voornoemd alsmede [kunsthandel B] vergezeld van mr. Quist voornoemd.
[kunsthandel A] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte (concept)dagvaarding ([kunsthandel B] is vrijwillig in de procedure verschenen). [kunsthandel A] heeft bij akte haar eis gewijzigd.
[kunsthandel B] heeft de vordering zoals gewijzigd bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [kunsthandel A] de originele dagvaarding en van de zijde van [kunsthandel B] een pleitnotitie, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.1 Beide partijen houden zich bedrijfsmatig bezig met de in- en verkoop van kunstwerken.
2.2 Tussen partijen heeft in het verleden, in de periode 2004-2008, een samenwerkingsverband bestaan, welke samenwerking inmiddels is beëindigd.
2.3 Over de afwikkeling van het beëindigen van de samenwerking is tussen partijen een procedure aanhangig geweest bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 116587/HA ZA 10-45. In die zaak is op 25 april 2012 een eindvonnis gewezen. De rechtbank heeft onder meer [kunsthandel B] veroordeeld tot betaling aan [kunsthandel A] van een bedrag van ruim euro 800.000,-- en de wijze van verdeling van de gezamenlijke schilderijen vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4 [kunsthandel B] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.5 In het kader van de procedure had [kunsthandel A] op 14 juni 2011 conservatoir beslag doen leggen ten laste van [kunsthandel B] op een aantal schilderijen. Op 22 maart 2012 bleek dat [kunsthandel B] een deel van deze schilderijen, ondanks het gelegde beslag, te koop aanbood in zijn winkelruimte in Maastricht.
2.6 In het kader van de executie van het vonnis van 25 april 2012 heeft [kunsthandel B] tot op heden een bedrag van euro 500.000,-- aan [kunsthandel A] voldaan, is er namens [kunsthandel B] een bedrag van euro 150.000,-- voldaan door een derde en is een bedrag van euro 50.000,-- voldaan door verrekening.
2.7 Op 9 mei 2012 heeft [kunsthandel A] executoriaal beslag doen leggen onder [kunsthandel B] op schilderijen in zijn kunsthandel in Gulpen. In de galerie werd tevens een drietal schilderijen aangetroffen welke door de rechtbank aan [kunsthandel A] zijn toebedeeld en waarvan [kunsthandel B] aan de rechtbank had meegedeeld dat deze zich bij [kunsthandel A] bevonden. Deze drie schilderijen zijn in gerechtelijke bewaring genomen.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [kunsthandel A] vordert - na wijziging van eis - verkort weergegeven dat [kunsthandel B] wordt veroordeeld tot afgifte van de in de dagvaarding genoemde, door de rechtbank aan [kunsthandel A] toebedeelde, schilderijen op straffe van een dwangsom, alsmede dat het vonnis in de plaats treedt voor de medewerking van [kunsthandel B] aan levering aan [kunsthandel A] van de schilderijen die zich bevinden bij de gerechtelijke bewaarder. Voor zover hij de aan [kunsthandel A] toebedeelde schilderijen niet neer in zijn bezit heeft en/of niet tot afgifte van de schilderijen kan overgaan, vordert [kunsthandel A] dat [kunsthandel B] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op vervangende schadevergoeding. Een en ander met veroordeling van [kunsthandel B] in de kosten van dit geding.
3.2 [kunsthandel A] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [kunsthandel B] onrechtmatig handelt jegens haar door niet zijn medewerking te verlenen aan de afgifte van de aan haar toebedeelde schilderijen.
3.3 [kunsthandel B] heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat hij het niet eens met de inhoud van het vonnis van de rechtbank en dat hij om die reden tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Voorts heeft hij verklaard dat hij zijn best doet om - weliswaar onder protest - aan de veroordeling te voldoen, aangezien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard is. Ook heeft hij aangevoerd dat [kunsthandel A] de meeste van de schilderijen waarvan zij thans afgifte vordert eerder al bij hem heeft opgehaald en dat hij niet kan afgeven wat hij niet in zijn bezit heeft. Daarbij heeft hij er op gewezen dat bij sommige schilderijen niet alleen eigendom zijn van hem en [kunsthandel A] maar tevens van derden. Een voorschot op vervangende schadevergoeding is volgens [kunsthandel B], zeker gelet op het restitutierisico niet aan de orde. In dat verband heeft hij erop gewezen dat hij inmiddels circa euro 700.000,-- aan [kunsthandel A] heeft voldaan.
3.4 Voor zover voor de beslissing van belang zal hierna inhoudelijk op de verschillende standpunten van partijen worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Door [kunsthandel A] wordt onder meer de afgifte van een tiental schilderijen gevorderd. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.2 De rechtbank heeft in het vonnis van 25 april 2012 in de bodemzaak op basis van de stellingen van partijen en de overgelegde stukken (r.o. 2.28) het er voor gehouden dat de werken zich bij [kunsthandel B] bevinden.
4.3 Door [kunsthandel B] is betwist dat hij de schilderijen waarvan thans afgifte wordt gevorderd onder zich heeft, waarbij door hem is betoogd dat de schilderijen
* L. Valtat, Stilleven met perziken, voorzien van bijbehorend certificaat;
* F. Leger, Acrobat, voorzien van bijbehorend certificaat;
* K. van Dongen, 1001 nuit, voorzien van bijbehorend certificaat;
* L. Soonius, Strand;
* L. Spilleart, Symbolistische voorstelling,
in 2008 door [kunsthandel A] zijn meegenomen na de kunst- en antiekbeurs in Den Bosch. Hij heeft ter ondersteuning van dit betoog een drietal getuigenverklaringen overgelegd.
4.4 Door [kunsthandel A] is in dit verband aangevoerd dat deze beurs heeft plaatsgevonden in april 2008 en dat die betreffende werken op tijdstippen na april 2008 door [kunsthandel B] zijn aangeboden in catalogi en/of op zijn website, zodat hij ze toen in zijn bezit gehad moet hebben en dat sommige van de schilderijen zelfs nu nog vermeld staan op de website van [kunsthandel B].
4.5 Door [kunsthandel B] is in dat verband betoogd dat zijn website al lange tijd niet wordt bijgehouden. Dit betoog kan [kunsthandel B] evenwel niet baten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op grond van de gemotiveerde stellingen van [kunsthandel A] voldoende aannemelijk geworden dat [kunsthandel B] de schilderijen na april 2008 tot zijn beschikking moet hebben gehad, uitgaande van zijn eigen betoog dat hij niet kan afgeven (en dus ook niet kan verkopen) wat hij niet onder zich heeft. De vordering tot afgifte van deze schilderijen kan derhalve worden toegewezen, op de hierna onder de beslissing te vermelden wijze.
4.6 Ten aanzien van de vordering tot afgifte van het schilderij 'Stilleven met bloemen' van Leon de Smet is door [kunsthandel B], met verwijzing naar de door hem overgelegde productie 2, aangevoerd dat de heer N. [kunsthandel A] op 14 oktober 2008 reeds heeft getekend voor de ontvangst van dit schilderij via de vorige raadsman van [kunsthandel B], mr. G.P. Poiesz. In de overgelegde, door N. [kunsthandel A] ondertekende, verklaring wordt inderdaad melding gemaakt van een schilderij 'Leon de Smet - Bloem stilleven'. Namens [kunsthandel A] is betoogd dat zij wel getekend heeft voor ontvangst van bepaalde werken, maar daarbij onvoldoende heeft gekeken of de lijst klopte met de ontvangen werken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat evenwel een omstandigheid die in de risicosfeer van [kunsthandel A] dient te blijven. Door [kunsthandel A] is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij op 14 oktober 2008 niet mede het schilderij van De Smet heeft ontvangen, waarvan thans afgifte wordt gevorderd. Evenmin heeft zij gesteld noch is anderszins gebleken dat het schilderij na die datum opnieuw in het bezit van [kunsthandel B] zou zijn geraakt. Om die reden wordt dit deel van haar vordering afgewezen.
4.7 Ten aanzien van het schilderij 'Strand met boot' van Thomassin is ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat dit schilderij zich (reeds sinds 2007) bevindt bij de restaurateur mevrouw [naam 2]. Door [kunsthandel B] is verklaard dat [kunsthandel A] dit schilderij bij [naam 2] heeft gebracht en het daar zelf mag ophalen. Gelet op deze verklaring van [kunsthandel B] heeft [kunsthandel A] bij toewijzing van dit deel van haar vordering niet langer belang.
4.8 Ten aanzien van de schilderijen:
* F. Serger, Landschap,
* F. Serger Landschap,
* F. Serger, Bloemstilleven,
is door [kunsthandel B] betoogd dat hij deze nooit heeft gehad, nooit heeft gezien en dat hij ze om die reden niet kan afgeven. Door [kunsthandel A] is daartegenover verklaard dat ook deze schilderijen door [kunsthandel B] worden aangeboden op zijn website. Door [kunsthandel B] is verklaard dat er ook wel eens werken voor een derde op de website worden geplaatst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ten aanzien van deze schilderijen onvoldoende aannemelijk geworden in dit kort geding, dat [kunsthandel B] deze onder zich heeft (gehad) en/of in staat is deze af te geven. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.9 Met betrekking tot het verweer van [kunsthandel B] dat hij sommige schilderijen niet kan afgeven omdat hij niet volledig beschikkingsbevoegd is aangezien er sprake is van mede-eigendom van een derde, is door [kunsthandel A] ter zitting erkend dat zij ermee bekend is dat bij sommige schilderijen sprake is van mede-eigendom van een derde en dat die mede-eigendom zal worden gerespecteerd. Derhalve behoeft die omstandigheid niet aan afgifte van de schilderijen in de weg te staan.
4.10 De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen nu eerdere uitspraken van [kunsthandel B] dat hij bepaalde schilderijen niet in zijn bezit had in het verleden aantoonbaar onjuist zijn gebleken. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding te bepalen dat eventueel verschuldigd geworden dwangsommen in mindering zullen strekken op het bedrag van vervangende schadevergoeding indien deze verschuldigd mocht worden.
4.11 De gevorderde vervangende schadevergoeding voor schilderijen die [kunsthandel B] niet (meer) kan afgeven aan [kunsthandel A] wordt afgewezen in dit kort geding. Voor dit deel van de vordering heeft [kunsthandel A], zeker in het licht van de betalingen die zij uit hoofde van het vonnis reeds van [kunsthandel B] heeft ontvangen, onvoldoende spoedeisend belang gesteld.
4.12 Ten aanzien van de gevorderde in de plaats stelling van het vonnis voor de verklaring van [kunsthandel B] aan de gerechtelijk bewaarder dat deze kan overgaan tot afgifte aan [kunsthandel A] van een drietal in de dagvaarding genoemde schilderijen die hij ten laste van [kunsthandel B] onder zich heeft, wordt het volgende overwogen. Door [kunsthandel B] is met betrekking tot deze schilderijen verklaard dat twee van de drie schilderijen mede-eigendom zijn van een derde, zodat hij niet in staat is deze schilderijen aan [kunsthandel A] af te geven. Door [kunsthandel A] is betoogd dat zij ermee bekend is dat er nog een derde eigenaar is van die schilderijen en zij heeft verklaard dat zij die mede-eigendom zal respecteren. Vervolgens is door [kunsthandel B] toegezegd dat hij onder protest zal meewerken aan het vrijgeven van deze schilderijen aan [kunsthandel A]. Gelet op deze toezegging wordt geoordeeld dat [kunsthandel A] niet langer belang heeft bij toewijzing van deze vordering.
4.13 Nu partijen over en weer in het ongelijk geteld zijn ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.
- veroordeelt [kunsthandel B] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de hierna te noemen schilderijen en/of certificaten, onbezwaard, vrij van beslag en in goede staat:
* L. Valtat, Stilleven met perziken, voorzien van bijbehorend certificaat, op straffe van een eenmalige dwangsom van euro 56.000,-- indien [kunsthandel B] na ommekomst van genoemde termijn niet aan deze veroordeling heeft voldaan;
* F. Leger, Acrobat, voorzien van bijbehorend certificaat, op straffe van een eenmalige dwangsom van euro 68.000,-- indien [kunsthandel B] na ommekomst van genoemde termijn niet aan deze veroordeling heeft voldaan;
* K. van Dongen, 1001 nuit, voorzien van bijbehorend certificaat, op straffe van een eenmalige dwangsom van euro 26.000,-- indien [kunsthandel B] na ommekomst van genoemde termijn niet aan deze veroordeling heeft voldaan;
* L. Soonius, Strand, op straffe van een eenmalige dwangsom van euro 7.800,-- indien [kunsthandel B] na ommekomst van genoemde termijn niet aan deze veroordeling heeft voldaan;
* L. Spilleart, Symbolistische voorstelling, op straffe van een eenmalige dwangsom van euro 16.000,-- indien [kunsthandel B] na ommekomst van genoemde termijn niet aan deze veroordeling heeft voldaan;
- bepaalt dat uit hoofde van de hiervoor staande veroordeling tot afgifte eventueel betaalde dwangsommen in mindering zullen strekken op een eventueel verschuldigde vervangende schadevergoeding voor de desbetreffende schilderijen;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- weigert de meer of anders gevorderde voorziening.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2012 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.