RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810032-12 (P)
Datum uitspraak : 26 juli 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [land] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats],
thans verblijvende: Penitentiaire Inrichtingen Noord-Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. Th. U. Hiddema, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2012 in de gemeente Hoorn (NH) en/of (elders) in het arrondissement Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen of niet te
doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] laten plaatsnemen in een auto en/of vastgehouden in die auto en/of (een) vuurwapen(s), althans (een) daarop gelijkend voorwerp(en), op hem/hen/haar
gericht en/of gericht gehouden en/of belet dat hij/zij die auto kon(den) verlaten en/of (aldus) voor hem/hen/haar een bedreigende situatie doen ontstaan waar hij/zij zich niet aan kon(den) onttrekken, teneinde die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te dwingen een supermarkt te openen en/of aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toegang tot die supermarkt te
verschaffen en/of een in die supermarkt geplaatste kluis te openen;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2012 in de gemeente Hoorn (NH) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een pand (supermarkt) gelegen aan de [adres] te Zwaag heeft weggenomen een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan de [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon, genaamd
[slachtoffer 1] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 1], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan de [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (onder meer) hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (een) vuurwapen(s), althans (een)
daarop gelijkend(e) voorwerp(en), heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2].
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris bekend samen met een ander op 13 januari 2012 een overval te hebben gepleegd op een supermarkt. De verdachte heeft de naam van zijn mededader niet willen noemen. Tijdens de eerste verhoren van de verdachte heeft de verdachte verklaard dat hij en zijn mededader de assistent-bedrijfsleider en diens collega tot medewerking aan de overval hebben gedwongen door middel van vuurwapens. Voorafgaand aan de overval hebben de verdachte en zijn mededader de assistent-bedrijfsleider en de collega onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen plaats te nemen in de auto van de bedrijfsleider waarna werd rondgereden in de omgeving van de supermarkt.
Op 27 februari 2012 is de verdachte op zijn eigen verzoek nogmaals gehoord. Bij dit verhoor heeft de verdachte zijn verklaring gewijzigd en als volgt verklaard. Half december 2011 is de verdachte benaderd door een jongen die hem vroeg of hij mee wilde doen aan een in scène te zetten overval. Deze jongen had gehoord van ene “X” dat deze was benaderd door “[slachtoffer 1]” die in een leidinggevende functie in een supermarkt werkte. Deze X wilde het zelf niet doen, maar de jongen, de latere mededader van de verdachte, ging wel op het voorstel in. Aanvankelijk zou de overval hebben moeten plaatsvinden in december 2011. [slachtoffer 1] had de overval echter willen uitstellen tot januari 2012 omdat de bedrijfsleider, die normaliter afsloot, dan op vakantie zou zijn. [slachtoffer 1] zou dan de supermarkt moeten afsluiten. Ook had de verdachte het vermoeden dat de vrouwelijke collega van de assistent bedrijfsleider in het complot betrokken was. Als reden waarom hij pas na zes weken voorlopige hechtenis met deze verklaring kwam gaf de verdachte op dat [slachtoffer 1] zich niet aan zijn afspraken had gehouden. [slachtoffer 1] zou volgens die afspraken na de overval hebben moeten verklaren dat de verdachte en zijn mededader hem hadden verteld dat ze het geld van de overval nodig hadden voor een zieke vriend en tevens dat de overvallers niet een wapen op hem gericht hadden.
Naar aanleiding van deze beschuldigende verklaring van de verdachte ten aanzien van de assistent-bedrijfsleider en diens collega heeft een politieonderzoek plaatsgevonden. De verdachte weigerde nog steeds zijn mededader te noemen.
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan het gijzelen van de assistent-bedrijfsleider en de winkelbediende om hen te dwingen mee te werken aan de overval op een supermarkt. Daarnaast dient te rechtbank te beoordelen hoe de overval juridisch gekwalificeerd dient te worden.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat zij het onder 2 ten laste gelegde heeft gekwalificeerd als medeplegen van afpersing.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verklaard niet mee te gaan in de door de verdachte neergelegde complottheorie. Voor het overige heeft de raadsman geen standpunt ingenomen ten aanzien van de bewezenverklaring. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard zich te kunnen vinden in wat zijn raadsman heeft verklaard.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De verdachte heeft bekend met een mededader op 13 januari 2012 supermarkt “[supermarkt]” te hebben overvallen. De verdachte heeft verklaard dat hij degene was die de auto heeft bestuurd. De verdachte heeft echter gesteld dat de overval door de assistent-bedrijfsleider [slachtoffer 1] in scène is gezet en dat hij vermoedt dat ook supermarktmedewerkster [slachtoffer 2] er bij betrokken was. Van een gijzeling zou dus geen sprake zijn geweest.
De overval vond plaats op 13 januari 2012, tussen 21.30 uur en 22.10 uur. Het betrof de supermarkt “[supermarkt]” aan de [adres] te Zwaag. De assistent-bedrijfsleider [slachtoffer 1] heeft na 21.00 uur de winkel gesloten en met een medewerker een ronde om de winkel gelopen. Vervolgens heeft hij zijn auto vanuit de ondergrondse parkeergarage naar buiten gereden en de parkeergarage van binnenuit afgesloten. Daarop is hij met de medewerker weer naar de boven de garage gelegen supermarkt gelopen, heeft de laatste deuren gesloten en het alarm aangezet. Met de overige medewerkers heeft [slachtoffer 1] vervolgens het pand verlaten. Hij is naar zijn auto op de parkeerplaats gelopen. Toen hij het portier van zijn auto wilde openen zag hij achter zijn auto twee mannen met vuurwapens op hem gericht te voorschijn komen. De mannen droegen bivakmutsen. Eén van de mannen, dader 1 (verdachte verklaarde ter zitting dat hij degene is die als dader 1 wordt beschreven), vroeg hem om zijn autosleutel. [slachtoffer 1] werd onder bedreiging van de vuurwapens gedwongen achter in de auto plaats te nemen. De andere man, dader 2, nam naast [slachtoffer 1] plaats. Dader 2 heeft zijn vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] gericht en hem gezegd dat hij moest luisteren. Vervolgens zeiden de mannen dat [slachtoffer 1] hen moest helpen anders zouden ze zijn vriendin afknallen. Er zouden nog twee mannen bij de woning van [slachtoffer 1] staan. Hierbij werd het huisadres van [slachtoffer 1] genoemd. [slachtoffer 1] wist dat zijn vriendin op dat moment niet thuis was, maar bij zijn ouders verbleef. De mannen zeiden dat ze ook wel wisten waar zijn ouders woonden. Vervolgens heeft dader 1 een stukje met de auto gereden. [slachtoffer 1] heeft de mannen gezegd dat hij ze wel wilde helpen, maar dat hij niet over de kluiscode beschikte. Degene die wel wist waar de kluiscode zich bevond zou nog in de omgeving van de supermarkt zijn. [slachtoffer 1] bedoelde hiermee [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] beschikte niet over haar telefoonnummer, maar had wel het telefoonnummer van een andere medewerker: [medewerker]. [slachtoffer 1] heeft [medewerker] gebeld en hem gevraagd of [slachtoffer 2] bij hem was. Dit telefoongesprek vond plaats rond 21.35 uur. [medewerker], die zich inmiddels in een nabij de supermarkt gelegen snackbar bevond, heeft hem gezegd dat hij even zou kijken en [slachtoffer 1] heeft het gesprek beëindigd. [medewerker] heeft [slachtoffer 2] opgezocht en haar verteld van het telefoongesprek. Rond 21.40 uur heeft [slachtoffer 1] [medewerker] wederom gebeld. Hij heeft tegen hem gezegd dat [slachtoffer 2] naar de parkeergarage moest komen. Tijdens dat telefoongesprek heeft [medewerker] op de achtergrond de volgende woorden gehoord: “Niemand mag komen. Alleen zij.” Verder vond [medewerker] dat [slachtoffer 1] erg angstig klonk. [slachtoffer 2] is vervolgens naar de parkeerplaats gelopen en [medewerker] heeft de politie gebeld.
Toen [slachtoffer 2] op de parkeerplaats aankwam werd zij door de bestuurder van de auto, dader 1, onder bedreiging van een vuurwapen, gedwongen in de auto plaats te nemen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn in de auto voortdurend met een vuurwapen bedreigd. [slachtoffer 2] beschikte niet over de kluiscode, maar wist wel waar het schrift met daarin de kluiscodes in het kantoor van de supermarkt lag. De auto werd vervolgens naar de zijingang van de [supermarkt] gereden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten hun mobiele telefoons bij de overvallers inleveren. [slachtoffer 1] zou eerst het pand openen waarop de daders en [slachtoffer 2] naar binnen zouden gaan. Omdat zich op het achterportier van de auto een kinderslot bevond, moest [slachtoffer 2] uitstappen om het portier voor [slachtoffer 1] te openen. Om te voorkomen dat [slachtoffer 2] zou vluchten kreeg [slachtoffer 1] een vuurwapen tegen zijn hoofd gedrukt. Daarna heeft [slachtoffer 1] de winkel geopend, terwijl de daders met [slachtoffer 2] in de auto bleven zitten. Nu werd [slachtoffer 2] bedreigd om te voorkomen dat [slachtoffer 1] zou vluchten. Vervolgens zijn ze met z’n vieren het pand binnen gegaan en het kantoor waar zich de kluis bevond ingegaan. De daders hadden een sporttas en een plastic tas meegenomen. [slachtoffer 2] heeft de kluiscode opgezocht en de kluis geopend. Het zich daarin bevindende geld, briefgeld in cashboxen en rollen muntgeld, is in de tassen gestopt. Toen bleek dat de tassen te zwaar werden, zijn de tassen in een winkelwagen gezet. De daders hebben daarop het kantoor verlaten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn in het kantoor achtergebleven totdat ze het alarm hoorden afgaan doordat de overvallers door een nooddeur de supermarkt verlieten. Direct daarop zijn de daders achtervolgd door de politie. De daders hebben het buitgemaakte geld in de tassen achtergelaten. Dader 2 is weten te ontsnappen, verdachte is door de politie aangetroffen, terwijl hij zich in de omgeving verstopte.
De beide wapens zijn later aangetroffen. Eén pistool op de plaats waar verdachte werd aangehouden en één pistool een dag na de overval in het magazijn van de supermarkt. Beide wapens zijn onderzocht. Het wapen waarvan de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij het had gedragen, was een omgebouwd gaspistool geschikt om scherpe patronen mee te verschieten. In dat wapen waren kogels aanwezig en het was doorgeladen.
Het wapen dat de mededader heeft gebruikt was een pistool. In de patroonhouder bevonden zich drie patronen.
Naar aanleiding van de beschuldiging van de verdachte dat de overval een opzetje was van [slachtoffer 1] heeft een uitgebreid politie-onderzoek plaatsgevonden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn naar aanleiding van de beschuldiging uitvoerig gehoord. Zij hebben beiden stellig ontkend iets met de voorbereiding van de overval te maken te hebben gehad. Vervolgens zijn alle onderzoeksbevindingen naast elkaar gelegd. De verdachte is met deze bevindingen geconfronteerd, maar heeft zich toen op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit het politieonderzoek blijkt dat de verklaring van de verdachte op een aantal punten niet valt te verifiëren, omdat hij weigert zijn mededader te noemen. De gegevens die wel verifieerbaar waren ondersteunen de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze. Hier blijkt onder meer het volgende uit.
- De printlijsten van de telefoons van de verdachte en [slachtoffer 1] zijn opgevraagd. Zij hebben geen gezamenlijke contacten (X) en hebben ook onderling geen telefooncontact gehad. Evenmin zijn er gemeenschappelijke contacten tussen de verdachte en [slachtoffer 2] en ook niet tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
- Van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn de financiële gegevens nagetrokken. Bij beiden lijkt een financieel motief voor het in scène zetten van een overval in het geheel niet aan de orde.
- Het logboek van het alarm is onderzocht en geconstateerd is dat er geen onverklaarbare onregelmatigheden hebben plaatsgevonden.
In de beoordeling van de verklaring van de verdachte neemt de rechtbank daarnaast nog het volgende in overweging.
- [slachtoffer 1] moest [medewerker] bellen voor het telefoonnummer van [slachtoffer 2]. Indien [slachtoffer 1] de overval in scène zou hebben gezet lijkt het niet logisch dat hij niet zou hebben gezorgd over het nummer van [slachtoffer 2] te beschikken.
- [medewerker] heeft [slachtoffer 1] aan de telefoon gehad en heeft verklaard dat [slachtoffer 1] zeer angstig klonk.
- De daders hebben gebruik gemaakt van echte vuurwapens, waarvan het wapen van de verdachte, naar later is gebleken, doorgeladen was. Bij een in scène gezette overval lijkt het meebrengen van een doorgeladen vuurwapen niet nodig en dus niet logisch.
- Ook het gedrag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] na afloop van de overval geeft geen grond voor de beschuldiging van betrokkenheid. In de verhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar aanleiding van de beschuldiging van de verdachte tonen ze zich beiden geschokt en werkelijk geëmotioneerd. [slachtoffer 1] heeft verklaard zich nadien, mede omdat de daders wisten waar hij woonde, heel onveilig in zijn woning te voelen en hij heeft beveiligingmaatregelen getroffen.
- De verdachte heeft in eerste instantie ontkend [slachtoffer 1] te hebben gedreigd zijn vriendin en familie wat aan te zullen doen. Bij zijn verhoor op 27 februari 2012 heeft de verdachte verklaard dat er met [slachtoffer 1] was afgesproken dat er gezegd zou worden dat er iemand bij hem thuis zou staan en dat hij daarom zou meewerken . In het verhoor van [slachtoffer 2] van 13 januari 2012, afgenomen kort na de overval, heeft zij verklaard dat [slachtoffer 1] nadat de overvallers waren vertrokken eerst contact wilde met zijn familie. Dit omdat de overvallers iets hadden gezegd over zijn familie en hij bang was dat de daders daarheen zouden gaan. Tevens blijkt uit het dossier dat [slachtoffer 1] direct na de overval als eerste zijn vriendin heeft gebeld. Op grond van de verklaring van de verdachte en de verklaring van [slachtoffer 1] is aannemelijk dat deze verbale bedreiging heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] in combinatie met de conclusies uit de printlijst van de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] blijkt dat [slachtoffer 1] de bedreiging als reëel aannam.
Waar de verdachte zijn verklaringen steeds heeft aangepast, zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarentegen consistent en verifieerbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen de verdachte met betrekking tot de betrokkenheid van [slachtoffer 1] en mogelijke betrokkenheid van [slachtoffer 2] heeft verklaard op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dienaangaande dan ook volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het onder 1 en 2 ten laste gelegde, op de hieronder aangegeven wijze, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 januari 2012 in de gemeente Hoorn (NH) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] laten plaatsnemen in een auto en een
vuurwapen op hen gericht en gericht gehouden en belet dat zij die auto konden
verlaten en aldus voor hen een bedreigende situatie doen ontstaan waar zij zich niet aan konden onttrekken, teneinde die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te dwingen een supermarkt te openen en aan hem, verdachte, en zijn mededader toegang tot die supermarkt te verschaffen en een in die supermarkt geplaatste kluis te openen;
2.
hij op 13 januari 2012 in de gemeente Hoorn (NH) tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan de [supermarkt], welke bedreiging met geweld onder meer hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader een vuurwapen heeft gericht en gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2].
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van gijzeling.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft haar strafeis gebaseerd op de voor overvallen geldende richtlijnen. Tevens heeft zij bij het formuleren van haar strafeis betrokken dat beide aangevers zijn gegijzeld onder dwang van een vuurwapen. Daarbij acht zij het valselijk beschuldigen van de aangevers een strafverzwarende omstandigheid.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft gesteld de eis van de officier van justitie te fors te vinden. De verdachte is een first offender, er is geen geweld gebruikt en het geld is niet weg. De raadsman ziet ruimte om te komen tot een gedeeltelijk voorwaardelijk strafdeel, met oplegging van bijzondere voorwaarden om de verdachte weer op weg te helpen.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals dit is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 januari 2012.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebracht rapportages, te weten:
- het over de verdachte uitgebrachte beknopte reclasseringsadvies gedateerd 16 januari 2012 van J. Bremer, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 30 maart 2012 van G. Porte, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval gepleegd op een supermarkt. Hierbij zijn twee personen van het winkelpersoneel voorafgaand en tijdens de overval onder bedreiging van een vuurwapen gegijzeld geweest. Tevens hebben de daders voorafgaand aan de overval de assistent-bedrijfsleider tot meewerken willen dwingen door zijn vriendin en ouders te bedreigen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij uit puur materiële overwegingen heeft gehandeld zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de angst die hij, met zijn mededader, teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers van deze gijzeling en overval. Voor de slachtoffers zijn dergelijke ervaringen op het moment zelf angstaanjagend en, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen en de vorderingen van de slachtoffers, gedurende een langere periode nadien traumatisch. Dergelijke feiten rechtvaardigen de oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de door het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren van gerechtshoven en rechtbanken vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Die oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor een overval op een winkel met licht geweld en/of bedreiging met geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar. Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank het samenwerkingsverband en de aanwezigheid van vuurwapens met munitie meegewogen. Voor gijzeling zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld. Gijzeling is een zeer ernstig feit waarop in het Wetboek van strafrecht een strafmaximum van 15 jaren is gesteld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
9. Vordering van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij, [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de (civiele) vordering tot vergoeding van € 2.034,40 aan materiële schade en € 3.000,- als vergoeding van de immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. Zij heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de kosten die worden opgevoerd als “beveiliging” niet toewijsbaar zijn, omdat deze kosten in een te ver verwijderd verband staan tot het strafbare feit.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, ook al is een andere dader daarbij betrokken, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal hierna de posten afzonderlijk beoordelen.
De door het slachtoffer opgegeven schade in verband met huur voor een vervangende auto (zijn eigen auto was in beslag genomen voor onderzoek door de politie) gedurende een periode van drie dagen is voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 131,98 is toewijsbaar.
Dat geldt ook voor de door het slachtoffer opgegeven schade in verband met extra telefoonkosten die hij heeft gemaakt. Die kosten zijn voldoende onderbouwd, terwijl tevens voldoende onderbouwd is dat die kosten zijn gemaakt als gevolg van de strafbare feiten. Het gevorderde bedrag van € 35,83 is daarom toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij als gevolg van de strafbare feiten een aantal beveiligingsmaatregelen in en rondom zijn woning heeft genomen. Er is immers door verdachte gedreigd dat verdachte de vriendin van het slachtoffer wat zou aandoen, waarbij verdachte het adres van het slachtoffer en zijn vriendin bleek te kennen. De kosten voor aanschaf van twee buitenlampen met sensor (€ 99,90) en een poort met veiligheidsbeslag (€ 161,81) zijn onderbouwd en staan in voldoende rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde strafbare feiten. Het ter zake gevorderde bedrag van in totaal € 261,71 is toewijsbaar.
De kosten voor de aanschaf van gordijnen in de hele woning van het slachtoffer en zijn vriendin en de kosten voor de aanschaf van een hond staan naar het oordeel van de rechtbank, ook na de toelichting van de benadeelde partij ter zitting, in onvoldoende rechtstreeks verband met de strafbare feiten. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Bij de begroting van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren:
- Het strafbare feit heeft op het slachtoffer grote emotionele indruk gemaakt. Hij werd met een pistool bedreigd en gedwongen in zijn eigen auto mee te rijden, terwijl het pistool op hem gericht bleef. Hij was doodsbang. Vervolgens heeft hij, onder schot gehouden, samen met een collega in het kantoor van de supermarkt de kluis moeten openmaken;
- Tijdens de bedreiging werd het slachtoffer ermee geconfronteerd dat verdachte op de hoogte was van het adres van het slachtoffer en zijn familie, waardoor de bedreiging extra indruk maakte op het slachtoffer;
- Angstgevoelens zijn nog geruime tijd tijdens zijn werk in de supermarkt aanwezig gebleven;
- Na het strafbare feit heeft het slachtoffer via zijn werk verschillende gesprekken gevoerd met een traumatoloog en het slachtoffer zal nog een EMDR-therapie gaan volgen;
- Het slachtoffer werkte als assistent bedrijfsleider bij de supermarkt fulltime en vaak meer dan 40 uur, maar moest de eerste weken na de overval een dag minder per week werken, omdat hij niet meer aan kon;
- Het slachtoffer heeft als gevolg van het strafbare feit twee weken niet thuis geslapen en heeft nog geruime tijd slecht geslapen en in maart 2012 in bed zelfs nog angstaanvallen gehad;
- De huisarts heeft in verband met slapeloosheid slaapmedicatie voorgeschreven.
De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens en vergeleken met min of meer soortgelijke gevallen op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.429,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het schadetoebrengende feit, 13 januari 2012.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij, [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de (civiele) vordering tot vergoeding van € 179,99 aan materiële schade en € 2.700,- als vergoeding van de immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. Zij heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting ter zake geen standpunt ingenomen.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, ook al is een andere dader daarbij betrokken, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal hierna de posten afzonderlijk beoordelen.
De door het slachtoffer opgegeven schade aan haar GSM-telefoon is voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 179,99 is toewijsbaar.
Bij de begroting van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren:
- Het strafbare feit heeft op het slachtoffer grote emotionele indruk gemaakt. Zij werd met een pistool bedreigd en gedwongen in een auto mee te rijden. Daarna heeft zij, onder schot gehouden, samen met een collega in het kantoor van de supermarkt de kluis moeten openmaken;
- De huisarts heeft vastgesteld dat het slachtoffer als gevolg van de psychische klachten ook lichamelijke klachten kreeg, met name maag- en darmklachten. Ze is in een week 5 kilo afgevallen en kreeg last van obstipatie;
- De angstgevoelens zijn nog geruime tijd tijdens haar werk in de supermarkt aanwezig gebleven;
- Na het strafbare feit heeft het slachtoffer via haar werk verschillende gesprekken gevoerd met slachtofferhulp;
- Het slachtoffer was ten tijde van het plegen van het strafbare feit 18 jaar;
- Het slachtoffer is als gevolg van de psychische problemen enige weken niet naar school en stage geweest.
De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens en vergeleken met min of meer soortgelijke gevallen op een bedrag van € 2.700,-.
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.879,99, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het schadetoebrengende feit, 13 januari 2012.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 282a en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders onder 1 en 2 ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 3.429,52 (drieduizend vierhonderdnegenentwintig euro en tweeënvijftig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, 13 januari 2012.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 2.899,99, (tweeduizend achthonderdnegenennegentig euro en negenennegentig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, 13 januari 2012.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 3.429,52, (drieduizend vierhonderdnegenentwintig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 2.879,99, (tweeduizend achthonderdnegenenzeventig euro en negenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 (achtendertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. E.M. Devis en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2012.