ECLI:NL:RBALK:2012:BX3172

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/587
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en fictieve opzegtermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 26 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Lück, had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van eiser met zijn werkgever, Hectas Stafdiensten BV, per 1 december 2011 met wederzijds goedvinden is beëindigd. De werkgever had op 30 september 2011 per e-mail bevestigd dat de voorgestelde wijzigingen door de gemachtigde van eiser akkoord waren bevonden, wat leidde tot een volledige wilsovereenstemming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de e-mail voldeed aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 16, derde lid, aanhef onder c, van de WW. De rechtbank concludeerde dat de fictieve opzegtermijn moest worden toegerekend aan de periode van 30 september 2011 tot 1 december 2011. Het bestreden besluit werd vernietigd, en de rechtbank verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/587
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2012 in de zaak tussen
[naam], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. J. Lück),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Knufman).
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Het tegen dit besluit door eiser gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 januari 2012 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 6 januari 2003 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij Hectas Stafdiensten BV (verder: de werkgever). De arbeidsovereenkomst is per 1 december 2011 met wederzijds goedvinden beëindigd. Aan eiser is daarbij een ontslagvergoeding toegekend van € 43.000 bruto. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft op 30 september 2011 een e-mail ontvangen van de gemachtigde van de werkgever met als bijlage een aangepaste vaststellingsovereenkomst. De aangepaste vaststellingsovereenkomst is op 24 november 2011 door de werkgever ondertekend.
2. Partijen verschillen in de onderhavige zaak van mening over het antwoord op de vraag op welke dag de zogenaamde fictieve opzegtermijn is gaan lopen. Niet in geschil is dat de fictieve opzegtermijn twee maanden bedraagt.
3. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat in het geval de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd de fictieve opzegtermijn gaat lopen vanaf de dag na de datum van ondertekening van de overeenkomst. De fictieve opzegtermijn loopt in dit geval van 25 november 2011 tot 1 februari 2012 en tot die tijd heeft eiser geen recht op een WW-uitkering. De omstandigheid dat de gemachtigde van de werkgever in de e-mail van 30 september 2011 stelt dat er overeenkomst is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn, doet hieraan volgens verweerder niet af. In dit verband betoogt verweerder dat de gemachtigde van de werkgever bij brief van 30 september 2011 een op eisers verzoek op onderdelen aangepaste vaststellingsovereenkomst ter tekening heeft voorgelegd.
4. Eiser stelt dat de fictieve opzegtermijn op 30 september 2011 is gaan lopen. Eiser verwijst naar de brief van de advocaat van zijn werkgever van 30 september 2011. Hieruit blijkt dat er op 30 september 2011 uitdrukkelijk overeenstemming is bereikt over de beëindiging van het dienstverband per 1 december 2011. Dat de toenmalige werkgever pas op 24 november 2011 een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, doet volgens eiser niet ter zake. De schriftelijke overeenstemming is immers uitdrukkelijk bereikt op 30 september 2011. Eiser wijst in dit kader op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 oktober 2010 met LJN: BN9732. Voorts stelt eiser dat de vaststellingsovereenkomst van 30 september 2011 identiek is aan de ondertekende overeenkomst van 24 november 2011
5. Bij de beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang.
Op grond van artikel 16, derde lid, aanhef en onder c, van de WW wordt de fictieve opzegtermijn, indien de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden, toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen, dan wel, bij gebrek aan een schriftelijke beëindigingsovereenkomst, aan de periode onmiddellijk volgend op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is geëindigd.
6. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de tekst van artikel 16, derde lid, aanhef en onder c, van de WW, voor de aanvang van de fictieve opzegtermijn niet bepalend is op welke datum wilsovereenstemming is ontstaan maar op welke datum de beëindiging schriftelijk is overeengekomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het schriftelijkheidsvereiste niet nader is ingevuld. Het is dus niet vereist dat de schriftelijke beëindiging in de vorm van een ondertekende vaststellingsovereenkomst moet zijn gegoten.
7. De rechtbank stelt vast dat de advocaat van de werkgever op 30 september 2011 per e-mail heeft bevestigd dat de door de gemachtigde van eiser voorgestelde wijzigingen akkoord zijn bevonden en dat een overeenkomstig aangepaste vaststellingsovereenkomst is bijgevoegd. Aldus heeft de werkgever op 30 september 2011 het aanbod van eiser uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud aanvaard. Door deze aanvaarding van het aanbod is volledige wilsovereenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 december 2011 onder de in de bijgevoegde vaststellingsovereenkomst vermelde voorwaarden. Het stond partijen nadien niet meer vrij, althans niet zonder nadelige verbintenisrechtelijke gevolgen, af te wijken van het overeengekomene. Dat de werkgever de vaststellingsovereenkomst pas in november 2011 heeft ondertekend maakt dit niet anders. De rechtbank oordeelt voorts dat ook een e-mail voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 16, derde lid, aanhef en onder c, van de WW.
8. De rechtbank concludeert, gelet hierop, dat de fictieve opzegtermijn moet worden toegerekend aan de periode van 30 september 2011 tot 1 december 2011. Het bestreden besluit is in strijd met artikel van artikel 16, derde lid, aanhef en onder c, van de WW en zal om die reden worden vernietigd. Het beroep is dus gegrond.
9. Voor het zelf in de zaak voorzien ziet de rechtbank hier geen mogelijkheid, gelet op het feit dat voor de bepaling van het recht op WW-uitkering van eiser met ingang van 1 december 2011 nog diverse gegevens nodig zijn. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
10. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en verschijnen ter zitting) en € 437,- (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
11. De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht zal vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 januari 2012;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Swildens, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Jacobs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.