RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoeker], te [plaatsnaam], verzoeker
(gemachtigde: mr. H.A.M. Lamers),
de Korpschef van de Politie Noord-Holland Noord, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Seinen).
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft verweerder de jachtakte van verzoeker ingetrokken voor de periode tot 1 april 2013.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft de rechtbank gevraagd om de kennisneming van deze stukken te beperken tot de rechtbank. Bij tussenbeslissing van 16 augustus 2012 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de gevraagde beperking van de kennisneming van de stukken niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft de rechtbank daarop medegedeeld de stukken geheel terug te nemen en niet aan de rechtbank te overleggen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1], brigadier Bijzondere Wetten bij de regiopolitie Noord-Holland Noord. Ter zitting zijn voorts de door verzoeker meegebrachte getuigen [naam 2] en [naam 3] gehoord, beiden na het afleggen van de eed.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1. Aan verzoeker is een jachtakte verleend tot het voorhanden hebben van vuurwapens en de daarbij behorende munitie, met een geldigheidsduur tot 1 april 2013.
2.2. Op maandag 28 mei 2012 heeft de politie een in werking zijnde eksterkooi aangetroffen op het perceel [adres 1] in [plaatsnaam]. Verzoeker, bewoner van het naastgelegen perceel [adres 2] in [plaatsnaam], was de eigenaar van deze eksterkooi.
Het aantreffen van de eksterkooi vormde de start van een strafrechtelijk onderzoek, waarin verzoeker wordt verdacht van overtreding van het bepaalde in artikel 9 alsmede in artikel 15, tweede lid, van de Flora- en Faunawet (Ffw) dan wel van medeplichtigheid daaraan. Dit heeft voor verweerder aanleiding gevormd om de jachtakte van verzoeker voor de periode tot 1 april 2013 in te trekken. Verweerder heeft deze intrekking gebaseerd op artikel 41, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ffw, waarin - voor zover hier van belang - is bepaald dat een jachtakte kan worden ingetrokken indien er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in Hoofdstuk V, titel III, afdeling 1, § 3, misbruik maakt.
3.1. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3.2. Het verzoek strekt er toe verzoeker weer in het bezit te stellen van de jachtakte, zodat hij op korte termijn wederom bevoegdelijk de hobbymatige jacht kan uitoefenen en zijn contractuele verplichtingen jegens grondgebruikers tot het verrichten van schadebestrijdingshandelingen kan nakomen. Verzoeker schiet onder meer grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen in Zuid-Holland en grauwe ganzen in Noord-Holland, waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw is verleend. Daarnaast houdt hij zich
- onder meer - bezig met de bejaging van duiven binnen de bebouwde kom en met de eendenjacht per medio augustus en de kleine jacht per medio oktober. Verzoeker stelt dat het niet-nakomen van zijn verplichtingen jegens de grondgebruikers er toe zal leiden dat hij door hen aansprakelijk zal worden gesteld voor de ontstane schade en dat hij opdrachten zal mislopen en klanten zal verliezen. Vervanging is volgens verzoeker niet zomaar mogelijk, omdat schadebestrijding veel tijd vergt en niet iedere jachtaktehouder deze tijd heeft. Bovendien is er volgens verzoeker tussen de jachtaktehouder en de grondgebruiker veelal sprake is van een jarenlange werk- en vertrouwensrelatie, zodat de grondgebruiker niet zomaar een ander zal inschakelen voor de schadebestrijding.
3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat spoedeisend belang in dit geval ontbreekt. Met betrekking tot de situatie in Zuid-Holland heeft verweerder - samengevat - naar voren gebracht dat op basis van de door verzoeker in het geding gebrachte stukken niet is aangetoond dat er sprake is van een aaneengesloten veld van minimaal 40 ha, zodat niet kan worden vastgesteld of er überhaupt schadebestrijding mag plaatsvinden. Voor zover er sprake is van 40 ha aaneengesloten veld, kan de betreffende grondgebruiker op vrij eenvoudige manier wijze via blanco uitvoeringsformulieren het schadebestrijdingsrecht aan iemand anders afgeven en derhalve andere jachtaktehouders inschakelen. Verzoeker kan derhalve worden vervangen en de schadebestrijding komt door de intrekking van verzoekers jachtakte niet in gevaar, aldus verweerder. Met betrekking tot de situatie in Noord-Holland heeft verweerder naar voren gebracht dat verzoekers jachtrecht vervangbaar is doordat verzoeker dit jachtrecht reeds heeft samen met een ander, de heer Kager, en doordat al een zogenoemde ingezelschapsverklaring ex artikel 36, eerste lid, van de Ffw is afgegeven aan een derde jager, de heer [naam 4]. Zij kunnen verzoeker waarnemen, zodat de jacht doorgang kan vinden.
3.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat verzoeker als gevolg van de intrekking van zijn jachtakte de hobbymatige jacht niet kan uitoefenen van onvoldoende gewicht is om spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb aan te nemen, nu niet gebleken is dat het gaat om meer dan een emotioneel belang.
3.5. Hoewel de voorzieningenrechter voorts, anders dan verweerder, geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van verzoekers stelling dat hij zich jegens grondgebruikers contractueel heeft verplicht om schadebestrijdingshandelingen te verrichten en hij deze verplichtingen als gevolg van het intrekkingsbesluit niet zal kunnen nakomen, levert hetgeen verzoeker daarover naar voren heeft gebracht evenmin voldoende spoedeisend belang op. Niet is gebleken dat zich op de gronden ten aanzien waarvan verzoeker zich heeft verplicht tot het verrichten van scahdebestrijdingshandelingen reeds schade heeft gemanifesteerd en de voorzieningenrechter ziet onvoldoende grond om al op voorhand aan te nemen dat er daadwerkelijk schade zal optreden op deze gronden. Verzoeker heeft immers niet bestreden dat vervanging, hoewel dat wellicht onwenselijk en in praktisch opzicht lastig te realiseren is, in beginsel mogelijk zal zijn, in ieder geval is niet gebleken dat vervanging in het geheel onmogelijk zal zijn. Aangenomen moet dan ook worden dat eventuele schade door het inzetten van een andere jachtaktehouder in de plaats van verzoeker kan worden voorkomen. De voorzieningenrechter acht in dit verband verder van belang dat zelfs indien schade niet zou kunnen worden voorkomen, de aard en omvang van de mogelijke schade nog niet vast staan en evenmin op voorhand vast staat dat verzoeker voor die schade aansprakelijk zal worden gesteld en tot welke hoogte. De voorzieningenrechter acht het voorbarig om hierop thans vooruit te lopen en spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter merkt ten slotte op dat een mogelijke aansprakelijkheidstelling voor schade louter een financieel belang betreft, hetgeen ingevolge vaste jurisprudentie onvoldoende spoedeisend belang oplevert, terwijl gesteld noch gebleken is dat verzoeker door een mogelijke schadeclaim in een acute financiële noodsituatie zal geraken.
3.6. Het vorenstaande geldt evenzeer voor verzoekers stelling dat hij mogelijke toekomstige opdrachten zal mislopen en bestaande klanten zal verliezen. Dit betreft eveneens een toekomstige, onzekere gebeurtenis en uitsluitend een financieel belang, en om die reden is hierin evenmin voldoende spoedeisend belang gelegen.
4. Nu spoedeisend belang ontbreekt, moet het verzoek reeds daarom worden afgewezen. Aan een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit tot intrekking van verzoekers jachtakte en de kans van slagen van het bezwaarschrift, komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2012.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.