ECLI:NL:RBALK:2012:BY1186

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1932
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting café Rumours en intrekking vergunningen

In deze zaak hebben verzoekers, exploitanten van café Rumours, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de besluiten van de burgemeester van Medemblik tot sluiting van hun café en intrekking van hun exploitatie- en Drank- en Horecawetvergunningen. De besluiten zijn gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de Regiopolitie Noord-Holland Noord, waarin wordt gesteld dat er in het café harddrugs zijn verkocht, verhandeld en gebruikt. De voorzieningenrechter heeft op 18 oktober 2012 geoordeeld dat de burgemeester terecht handhavend heeft opgetreden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat de inhoud van de bestuurlijke rapportage niet onjuist of tendentieus is bevonden. De burgemeester heeft zich op basis van deze rapportage bevoegd geacht om het café voor een jaar te sluiten, en de intrekking van de vergunningen is gerechtvaardigd op grond van de ernstige situatie die de openbare orde in gevaar zou kunnen brengen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitanten geen rol speelt bij de beoordeling van de situatie en dat de genomen maatregelen door verzoekers onvoldoende zijn gebleken om overtredingen te voorkomen. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/1932, AWB 12/2111 en AWB 12/2112
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2012 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. W.S. Zorg),
en
1. de burgemeester van de gemeente Medemblik (hierna: verweerder sub 1);
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, (hierna: verweerder sub 2),
(gemachtigden: F. Brieffies en A. Elst-Geest).
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft verweerder sub 1 verzoekers onder oplegging van bestuursdwang gelast café Rumours, gevestigd aan de [adres] te [woonplaats], met ingang van woensdag 25 juli 2012 om 10.00 uur te sluiten en voor alle publiek gesloten te houden voor de periode van 12 maanden, gerekend vanaf de dag van sluiting.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft verweerder sub 1 de op 17 maart 2011 aan verzoekers verleende exploitatievergunning ingetrokken.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft verweerder sub 2 de op 26 juli 2011 verleende Drank- en Horecawetvergunning (hierna: de DHW-vergunning) ingetrokken.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2012. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden.
Verzoekers zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te sturen, waarop verweerder vervolgens heeft gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken op
4 oktober 2012 gesloten.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen. De last onder bestuursdwang, de intrekking van de exploitatie- en DHW-vergunning hebben er immers toe geleid dat verzoekers geen inkomen hebben omdat zij hun zaak thans niet kunnen drijven.
3. De besluiten tot toepassing van bestuursdwang en intrekking van de exploitatie- en de DHW-vergunning zijn gebaseerd op het standpunt van verweerders dat uit de bestuurlijke rapportage 10HAWAI/10BERGEEND van 16 juli 2012 van de Regiopolitie Noord-Holland Noord blijkt dat er in café Rumours harddrugs zijn verkocht, verhandeld en gebruikt.
Ten aanzien van de last onder bestuursdwang (AWB 12/1932)
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5. Aan het besluit tot tijdelijke sluiting heeft verweerder sub 1 de bestuurlijke rapportage van 16 juli 2012 ten grondslag gelegd. Omdat uit de rapportage volgt dat er sprake is van verkoop, handelen en het gebruik van drugs welke voorkomen op de lijsten van de Opiumwet, is verweerder bevoegd tot handhavend optreden. Handhaving is in dit geval niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat daarvan niet wordt afgezien, aldus verweerder sub 1.
6. Verzoekers stellen dat het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang onvoldoende gemotiveerd is nu verweerder sub 1 de bestuurlijke rapportage niet voorafgaand aan of gelijktijdig met het besluit aan verzoekers heeft toegezonden. Hoewel als gevolg van deze handelwijze het bestreden besluit ten tijde van het nemen daarvan voor verzoekers niet kenbaar was gemotiveerd, ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daartoe is redengevend dat de bestuurlijke rapportage inmiddels ook aan verzoekers is gezonden en zij in de bezwaarfase in de gelegenheid zijn daarop te reageren, van welke gelegenheid zij in het kader van deze procedure ook al gebruik hebben gemaakt.
7.1 In de bestuurlijke rapportage is onder “uitkomsten onderzoek” (onder meer) een korte samenvatting gegeven van de processen-verbaal van de verhoren die door de politie zijn afgenomen van de dochter van verzoekers. Zij was in het kader van de onderzoeken 10HAWAI en 10BERGEEND als verdachte aangemerkt. Verzoekers betwisten de inhoud van de bestuurlijke rapportage en hebben in dat verband ter zitting aangegeven dat zij beschikken over de processen-verbaal van de verhoren van hun dochter. Uit die processen-verbaal blijkt volgens verzoekers dat in de bestuurlijke rapportage een onjuiste, althans tendentieuze, samenvatting is gegeven van hetgeen hun dochter tegenover de politie heeft verklaard. Gelet hierop stellen verzoekers dat verweerder niet kan afgaan op de juistheid en bruikbaarheid van de informatie die is neergelegd in de bestuurlijke rapportage en dat hij zijn besluit daarop niet heeft mogen baseren.
7.2 Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld de door hen bedoelde processen-verbaal aan de voorzieningenrechter te sturen. Verweerder sub 1 is vervolgens in de gelegenheid gesteld op de stukken en de stelling van verzoekers te reageren. Verweerder sub 1 heeft in zijn reactie aangegeven dat de overgelegde stukken niet helemaal compleet zijn, maar verder benadrukt dat moet worden geconcludeerd dat de samenvatting die in de bestuurlijke rapportage is opgenomen volledig overeenkomt met hetgeen in de processen-verbaal is opgetekend. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor een andersluidend oordeel, waarbij wordt opgemerkt dat in de bestuurlijke rapportage slechts een zeer korte – maar voor zover het de relevante feiten betreft: inhoudelijk kloppende – samenvatting is opgenomen.
7.3 Niet alleen de onderzoeksresultaten over de dochter van verzoekers maar ook de overige onderzoeksresultaten die zijn opgenomen in de bestuurlijke rapportage, zijn blijkens dit stuk neergelegd in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder sub 1 niet van de juistheid van de informatie neergelegd in de bestuurlijke rapportage kon uitgaan. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen, daar geen reden voor. Ook voor de juistheid van de stelling van verzoekers dat de informatie die in die rapportage is opgenomen met betrekking tot de hoofdverdachte, de tweede hoofdverdachte en de derde verdachte onduidelijk is en vragen oproept, biedt de inhoud van de rapportage naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond.
7.4 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op grond van de informatie neergelegd in de bestuurlijke rapportage terecht op het standpunt gesteld dat het aannemelijk was dat er in café Rumours middelen als bedoeld in lijst I werden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig waren als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder sub 1 heeft zich derhalve terecht bevoegd geacht handhavend op te treden.
8.1 Bij het bepalen van de maatregelen die in de gemeente nodig zijn ter handhaving van het in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde verbod komt verweerder een beoordelingsmarge toe. Verweerder sub 1 voert beleid in het kader van de gebruikmaking van zijn bevoegdheid waaruit volgt dat een lokaal bij een overtreding als de onderhavige wordt gesloten voor de duur van een jaar en dat dit bij een tweede overtreding binnen een termijn van drie jaar gebeurt zonder waarschuwing. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding het beleid kennelijk onredelijk te achten. Daarbij is van belang dat de gekozen sluitingstermijn van twaalf maanden in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) bij herhaling geschikt is geacht. Het onderhavige besluit is voorts genomen in overeenstemming met dat beleid.
8.2 Verzoekers stellen dat zij maatregelen hebben genomen – zoals het plaatsen van een groot aantal camera’s – om een overtreding als hier aan te orde te voorkomen en dat zij zelf niet verwijtbaar hebben gehandeld. Dit maakt niet dat verweerder in dit geval niet tot sluiting van een jaar heeft kunnen komen. Volgens vaste jurisprudentie speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant immers geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de horeca-inrichting noopt. Verzoekers zijn verantwoordelijk voor de gang van zaken in hun café en zij dienen afdoende maatregelen te treffen ter voorkoming van overtredingen. De door hen getroffen maatregelen zijn onvoldoende gebleken.
De omstandigheid dat de wijkagent verzoekers niet heeft gewaarschuwd over de overtreding(en) van de Opiumwet die in hun pand plaatsvonden kan verweerder voorts niet worden aangerekend. Ook indien verweerder sub 1 van het lopende onderzoek op de hoogte zou zijn (geweest) was hij, in het belang van het opsporingsonderzoek van de politie, niet gehouden verzoekers daarvan op de hoogte te stellen, terwijl een zorgvuldige voorbereiding van het besluit dit evenmin vereiste.
In het door verzoekers gestelde financiële nadeel heeft verweerder sub 1 ten slotte terecht geen aanleiding gezien om van sluiting af te zien. Dit financiële nadeel moet immers worden geacht in de betrokken wetsbepaling te zijn meegewogen.
9. In de stelling van verzoekers dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven op verweerders voorgenomen besluit tot sluiting van het café als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de gevraagde voorziening te treffen. Gelet op de inhoud van de bestuurlijke rapportage van 16 juli 2012 alsmede de voorgeschiedenis van café Rumours is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich een geval voordeed waarin onmiddellijk optreden was gerechtvaardigd, zodat de vereiste spoed zich verzette tegen het bieden van gelegenheid tot het indienen van een zienswijze als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
10. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 12/1932, wordt afgewezen.
Ten aanzien van de intrekking van de exploitatievergunning (AWB 12/2111)
11. Ingevolge artikel 1:6 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) kan de vergunning of ontheffing worden ingetrokken of gewijzigd:
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
Ingevolge artikel 2.28, derde lid, van de APV kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
12. Aan de intrekking van de verleende exploitatievergunning heeft verweerder de bestuurlijke rapportage van de regiopolitie Noord-Holland Noord van 16 juli 2012 ten grondslag gelegd. Verweerder stelt dat uit de rapportage volgt dat zich in en om het café feiten hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed en dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een zodanige ernstige situatie dat intrekking van de exploitatievergunning gerechtvaardigd is. Genoemde feiten leiden voorts tot de conclusie dat de aan de exploitatievergunning verbonden voorwaarde 6 wordt overtreden.
13.1 Zoals hiervoor is overwogen bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder sub 1 niet van de juistheid van de inhoud van de bestuurlijke rapportage mocht uitgaan. In navolging van de Afdeling (in de uitspraak van 27 maart 2002 met LJN: AE0721) overweegt de voorzieningenrechter voorts dat de aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte op zichzelf reeds het risico in zich bergt van negatieve effecten op de openbare orde. Nu uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in café Rumours sprake was van verkoop, handel en het gebruik van (hard)drugs, heeft verweerder zich, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, van de APV en dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 1:6, aanhef en onder b, van de APV, te weten die waarin het noodzakelijk is om vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist, thans de verleende vergunning in te trekken. Verweerder was derhalve op grond van artikel 1:6, aanhef en onder b, van de APV bevoegd de exploitatievergunning in te trekken.
13.2 Verweerder was voorts bevoegd op grond van artikel 1:6, aanhef en onder c, van de APV tot intrekking van de exploitatievergunning over te gaan. Gelet immers op de inhoud van de bestuurlijke rapportage werd de aan de exploitatievergunning verbonden algemene voorwaarde 6 dat “in het horecabedrijf geen middelen als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet mogen worden verkocht, gekocht, gebruikt, vervaardigd of aanwezig zijn” niet nagekomen.
14. De omstandigheid dat verzoekers veel investeringen hebben gedaan om het drugsprobleem het hoofd te bieden, maakt niet verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en aldus het belang van de openbare orde heeft mogen laten prevaleren.
15. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 12/2111, wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van de intrekking van de DHW-vergunning (AWB 12/2112)
16. Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW wordt een vergunning ingetrokken, indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
17. Aan de intrekking van de DHW-vergunning heeft verweerder sub 2 de bestuurlijke rapportage van de regiopolitie Noord-Holland Noord van 16 juli 2012 ten grondslag gelegd. Volgens verweerder sub 2 blijken hieruit feiten die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW.
18. Onder verwijzing naar hetgeen in deze uitspraak eerder is overwogen bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder sub 2 niet van de juistheid van de inhoud van de bestuurlijke rapportage mocht uitgaan. Verweerder sub 2 heeft zich op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage op het standpunt mogen stellen dat zich in het café feiten hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW. Daarbij is van belang dat volgens hierboven aangehaalde vaste jurisprudentie van de Afdeling de aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte op zichzelf reeds het risico in zich bergt van negatieve effecten op de openbare orde. Het betoog van verzoekers dat hen niets valt te verwijten, dat zij met harddrugs niets te maken hebben en dat zij veel hebben gedaan om het drugsprobleem het hoofd te bieden, maakt niet dat de openbare orde niet is aangetast of dreigt te worden aangetast. Verzoekers zijn als exploitanten verantwoordelijk voor hetgeen in hun inrichting plaatsvindt, zodat het op hun weg lag ervoor te zorgen dat er ten tijde in geding voldoende maatregelen waren genomen om de veiligheid in het café te waarborgen. Gelet op de imperatieve formulering van artikel 31, eerste lid, onder d, van de DHW was verweerder sub 2 gehouden de DHW-vergunning in te trekken en is een belangenafweging terecht achterwege gelaten.
19. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 12/2112, wordt dan ook afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2012.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.