ECLI:NL:RBALK:2012:BY2955
Rechtbank Alkmaar
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslagprocedure in het kader van het Goudsnip-onderzoek met betrekking tot de toepassing van beslagvrije voet
In deze zaak, die betrekking heeft op een klaagschrift ingediend door de klaagster in het kader van het Goudsnip-onderzoek, heeft de rechtbank Alkmaar op 13 november 2012 uitspraak gedaan. De klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. W.J. Morra, verzocht om opheffing van de in beslag genomen goederen op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de klaagster in haar verzoek beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herbeoordeling van het beslag rechtvaardigden. De officier van justitie had eerder al een standpunt ingenomen dat de klaagster niet ontvankelijk verklaard diende te worden, maar de rechtbank oordeelde anders.
De rechtbank heeft vervolgens de verschillende beslagobjecten beoordeeld, waaronder panden en huuropbrengsten, en geconcludeerd dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende verdenking was van (gewoonte)witwassen en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat een later oordelende rechter de verbeurdverklaring van de panden zou bevelen. De klaagster had ook verzocht om een beslagvrije voet, maar de rechtbank oordeelde dat de huuropbrengsten niet onder de regels voor beslagvrije voet vielen, omdat deze geen periodieke betalingen waren. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, zowel voor het beslag ex artikel 94 Sv als voor het beslag ex artikel 94a Sv.