RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoeker], te [plaatsnaam], verzoeker
(gemachtigde: mr. R.J.A. Verhoeven),
Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. H.C.D. de Haan-de Ronde).
Bij besluit van 23 augustus 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) over de periode van 1 september 2012 tot 30 september 2012 verlaagd met 100%.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 oktober 2012 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 15 oktober 2012 heeft verweerder de motivering van het besluit van
23 augustus 2012 aangepast.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voorts zijn met verweerder meegekomen [naam 1] en [naam 2], beide werkzaam voor TOF.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden aan verzoeker over de periode van 1 september 2012 tot 30 september 2012 een maatregel heeft opgelegd, waarbij zijn Wwb-uitkering gedurende één maand met 100% is verlaagd.
3. Bij deze beoordeling zijn de volgende wettelijke voorschriften met name van belang.
3.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wwb stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb, voor zover hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van de melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de Wwb, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling (…) en indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wwb.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.2. Verweerder heeft op 1 januari 2012 een verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wwb (hierna: de Afstemmingsverordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, aanhef en onder a, van de Afstemmingsverordening wordt de uitkering verlaagd voor de duur van één maand wanneer een verplichting voor de eerste keer niet wordt nagekomen.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van de Afstemmingsverordening bedraagt het percentage van de verlaging voor het niet nakomen van de verplichtingen voor de vierde categorie: 100% van de uitkeringsnorm.
Ingevolge artikel 10 van de Afstemmingsverordening wordt als gedraging van de vierde categorie aangemerkt – voor zover hier van belang - het niet of onvoldoende meewerken aan de start of de uitvoering van een noodzakelijke activiteit die is opgenomen in de trajectovereenkomst of plan van aanpak met als gevolg dat die activiteit niet wordt gestart of voortijdig wordt beëindigd.
4. Verzoeker ontvangt sinds 1 mei 2012 een Wwb-uitkering, naar de norm van een alleenstaande. Met ingang van 19 juli 2012 is hij gestart met een training bij TOF, een trainingscentrum te Zwaagdijk dat door de gemeente Hoorn en Action is opgericht om werknemers te werven en te trainen voor een baan bij Action. Met behulp van deze training zou verzoeker worden opgeleid voor een reguliere betaalde baan bij Action. Op 23 juli 2012 is verzoeker op zijn tweede trainingsdag weggestuurd door de projectleider van het trainingscentrum, [naam 1]. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 26 juli 2012 een gesprek gevoerd met verzoeker. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
5. Verweerder stelt dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de uitvoering van het traject bij TOF met als gevolg dat dit traject voortijdig is beëindigd en verzoeker niet is uitgestroomd naar een reguliere baan bij Action. Daarom heeft verweerder de maatregel opgelegd.
6. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit gebaseerd op artikel 18, tweede lid, van de Wwb en artikel 10, aanhef en onder d, van de Afstemmingsverordening. Artikel 10, aanhef en onder d betreft het niet of onvoldoende meewerken aan de start of de uitvoering van een noodzakelijke activiteit die is opgenomen in een trajectovereenkomst of plan van aanpak.
7. Ter zitting is komen vast te staan dat er noch een trajectovereenkomst met verzoeker is, noch een plan van aanpak is vastgesteld. Verweerder heeft ook verklaard dat dergelijke overeenkomsten en plannen van aanpak in de praktijk niet (meer) worden opgesteld c.q. gebruikt. Omdat er geen trajectovereenkomst is noch een plan van aanpak kan voornoemd artikel niet als grondslag voor het bestreden besluit worden gebruikt.
8. Ook overigens is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de Afstemmingsverordening geen juridische grondslag te vinden voor het opleggen van de betreffende maatregel. De in Hoofdstuk 2 van de Afstemmingsverordening terzake van het niet en/of onvoldoende nakomen van de verplichting op grond van artikel 9 en 55 van de Wwb omschreven verplichtingen ten aanzien waarvan een maatregel kan worden opgelegd, zien niet op hetgeen verzoeker wordt verweten. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit dan ook door verweerder dienen te worden herroepen.
9. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat het bestreden besluit van 23 augustus 2012 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 437,00 en een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
-schorst het bestreden besluit van 23 augustus 2012 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,00 aan verzoeker te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437,00 te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S.T. Visser, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.