RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton – locatie Alkmaar, Hoorn en Den Helder
Uitspraakdatum: 15 november 2012
De kantonrechter geeft de volgende beschikking, inzake de ambtshalve voordracht tot ontslag van de bewindvoerder:
gevestigd te Den Helder (hierna: [XX]),
in al die zaken die vallen onder het toezicht van de kantonrechter te Hoorn, Den Helder en Alkmaar, waarbij [XX] tot bewindvoerder is benoemd.
De kantonrechter heeft ambtshalve kennis genomen van onder meer het volgende:
-een ondernemingsplan voor Stichting [XX], gedateerd 22 augustus 2005;
-een ondernemingsplan voor Stichting [XX], gedateerd 7 mei 2007;
-een gespreksverslag van een gesprek gehouden op 7 mei 2007 op de rechtbank door mr M.C.M. Weimar-Helsloot met mr A.J.J. van der Heiden;
-een gespreksverslag van een gesprek gehouden op 28 september 2007 met mr A.J.J. van der Heiden, mw [A] en mw [B], allen werkzaam voor of bij [XX], door mw mr M.C.M. Weimar-Helsloot;
-een brief, gedateerd 9 mei 2008, van de BPBI, de branchevereniging voor bewindvoerders, waarin aan [XX] wordt meegedeeld dat per 15 mei 2008, het aspirant lidmaatschap wordt omgezet naar een definitief;
-een gespreksverslag van 6 augustus 2008 door de kantonrechters mrs Van den Berg en Van der Heijden, met mr A.J.J. van der Heiden, in zijn hoedanigheid van advocaat/procuratiehouder voor [XX];
-de oprichtingsakte van de Stichting Beheer Derdengelden [XX] ([BDXX]) van 27 augustus 2008;
-de beschikking van De Nederlandsche Bank van 15 september 2008 waarbij ten behoeve van [XX] ontheffing wordt verleend van het bepaalde in artikel 3:5, eerste lid, Wft ter zake van het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van gelden door [XX] in verband met het beheer van gelden van cliënten (aanhouden van een derdengeldenrekening). Deze beschikking houdt voorts het volgende in:
"DNB verbindt aan deze ontheffing de volgende voorschriften:
(...)
3.De Stichting dient steeds te beschikken over een garantstelling voor alle door haar aangegane verplichtingen; de Stichting dient jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij DNB in. De jaarrekening dient voorzien te zijn van een verklaring van een accountant (...).
(...)
6.De ontheffing is van kracht tot 15 september 2011.
(...)
Een eventuele aanvraag voor verlenging van de ontheffing dient uiterlijk acht weken vóór afloop van de ontheffing bij DNB te worden ingediend.
(...)
Ook kan de ontheffing worden ingetrokken indien de voorschriften en beperkingen die eraan zijn verbonden niet worden nageleefd".
-notulen van een vergadering van de Stichting Beheer Derdengelden van [XX] gedateerd 17 september 2008;
-een verslag van een gesprek met mr A.J.J. van der Heiden gehouden op 27 november 2008 door de kantonrechter mr H. van den Berg en sectorvoorzitter mr A. Schotman;
-een brief van 1 december 2008 van de sectorvoorzitter mr A. Schotman gericht aan [XX];
-een brief van 14 januari 2009 gericht aan de kantonrechter, afkomstig van de (coördinator thesaurie van de) gemeente Den Helder;
-een brief van 19 januari 2009 van de kantonrechter aan [XX];
-een verslag van een bedrijfsbezoek bij [XX] op 23 maart 2009 afgelegd door mrs Van den Berg en Van der Heijden, kantonrechters en mr Weimar-Helsloot;
-verslag van een gesprek op de rechtbank met mw [Y] en [B] van [XX] op 23 september 2010;
-een brief van 6 december 2010 van de griffier aan [XX];
-een brief van 27 januari 2011 van de griffier aan [XX];
-een schriftelijke reactie van [XX] van 8 februari 2011;
-een brief van 14 februari 2011 van de griffier aan [XX];
-een telefoonnotitie van de griffier, van een inkomend telefoongesprek op 6 oktober 2011 afkomstig van [Y], inhoudende dat de derdengelden rekening wordt opgeheven;
-een gespreksverslag van het onderhoud op 7 mei 2012 met [XX], mw [Y], met de kantonrechters Warmerdam en Van der Heijden;
-een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (bestuursrechter) van 16 mei 2012, op het beroep van [XX] tegen een besluit van De Nederlandsche Bank.
-een schriftelijk verzoek van de kantonrechter, van 14 juni 2012, gericht aan de BPBI
-een rapportage van auditbureau Conclusion van 13 september 2012 en de reactie daarop van [XX] gedateerd 18 september 2012;
-een gespreksverslag van een onderhoud met [XX] op 16 oktober 2012, mr A.J.J. van der Heiden en mw [Y] met de kantonrechters Warmerdam en Van der Heijden;
Uit voormelde stukken is het volgende gebleken.
[XX] treedt op als budgetbeheerder en professioneel bewindvoerder sedert 2005. In 2008 is [XX] toegelaten als lid van de BPBI, na een audit. Op dit moment is [XX] bewindvoerder over het vermogen van ongeveer 130 rechthebbenden.
Door de kantonrechter als toezichthouder zijn met [XX], met name sedert 2008, diverse gesprekken gevoerd. Deze gesprekken werden gehouden na gebleken verzuim aan de kant van [XX] dan wel naar aanleiding van klachten van de gemeente Den Helder en rechthebbenden, dan wel familie/het netwerk van rechthebbenden.
Tijdens het gesprek van 6 augustus 2008, met twee kantonrechters, zijn onder meer de zorgen aan de orde gekomen die de kantonrechter heeft over de dossiers van [XX]. In een groot aantal dossiers ontbreken de belangrijkste stukken zoals een boedelbeschrijving en benodigde bankafschriften (daterend van de datum waarop het bewind is uitgesproken). Er wordt geconstateerd dat er door de kantonrechter veel gerappelleerd moet worden. Er wordt tijdens het gesprek een lijst overhandigd aan mr Van der Heiden, waarop 26 namen staan van cliënten van [XX]. Dit betreffen de dossiers waarin een en ander ontbreekt. Volgens mr Van der Heiden wordt dit veroorzaakt doordat de cliënten die stukken kwijt zijn.
In het gesprek komt voorts aan de orde dat mr Van der Heiden het plan heeft opgevat zelf een bank/kredietinstelling op te richten en dat hij in afwachting is van toestemming van De Nederlandsche Bank. De kantonrechter heeft dit plan tijdens dit gesprek afgeraden in verband met de gerede kans op onduidelijkheid in geldstromen. Mr Van der Heiden heeft in reactie hierop aangegeven dat het plan voor een bankinstelling hem is ingegeven doordat hij aan cliënten geld moet lenen of voorschieten omdat banken inkomsten (mogen) verrekenen met tekorten op de rekening van de cliënt. De kantonrechter heeft tijdens dit gesprek het lenen van geld aan cliënten per direct verboden. [XX] heeft zich hier bij neergelegd.
[XX] is vervolgens drie maanden de tijd gegund om de dossiers op orde te brengen. Tot die tijd wordt [XX] niet benoemd in nieuwe dossiers.
Tegen deze laatste beslissing is door mr Van der Heiden, bij fax van 22 augustus 2008, bezwaar gemaakt. In deze fax wordt aangevoerd dat de ontbrekende dagafschriften – op dat moment in dossiers van 10 cliënten – zo snel mogelijk zullen worden opgestuurd. Mr Van der Heiden wijt de gang van zaken aan een medewerker die niet op de hoogte was van de verplichting tot het meesturen van (laatste) bankafschriften.
Bij brief van 4 september 2008 maakt [XX] nogmaals bezwaar tegen het besluit van de rechtbank om vooralsnog niet te benoemen in nieuwe zaken. Volgens [XX] is dit een te zware maatregel, de kantonrechter had eerst moeten waarschuwen. Niettemin heeft [XX] naar aanleiding van de klachten van de kantonrechter over ontbrekende stukken de arbeidsovereenkomst met een medewerker die hiervoor verantwoordelijk was, beëindigd en een nieuwe medewerker aangenomen.
Bij brief van 12 november 2008 van de kantonrechter wordt aan [XX] medegedeeld dat voorlopig nog geen nieuwe verzoeken tot benoeming zullen worden gehonoreerd. Reden hiervoor is de aanzienlijke achterstand in het aanvragen van kwijtscheldingen (gemeentelijke belastingen) en in het doen van belastingaangifte van cliënten. De kantonrechter is door de gemeente Den Helder benaderd met deze klacht. [XX] heeft bij brief van 20 november 2008 gereageerd. Volgens [XX] heeft de gemeente de rechtbank onjuist geïnformeerd terzake. [XX] klaagt erover dat zij niet voorafgaand is gehoord en dat [XX] door de handelwijze van de rechtbank is benadeeld.
Vervolgens is op 27 november 2008 een gesprek gehouden met de kantonrechter mr Van den Berg en de sectorvoorzitter mr A. Schotman.
Mr van der Heiden neemt deel aan het gesprek als advocaat van [XX] en procuratiehouder.
Onderwerp van dit gesprek zijn onder meer de gang van zaken sedert het gesprek op 6 augustus 2008 en de onvrede met de beslissingen van de kantonrechter die hierop zijn gevolgd. Mr Van der Heiden is van mening dat er geen sprake is van dermate grove onachtzaamheid dan wel fraude, in welke gevallen bewindvoerders moeten worden gestopt, maar dat er slechts sprake is van verklaarbare fouten.
Mr Van den Berg heeft mr Van der Heiden vervolgens geconfronteerd met het feit dat er dossiers zijn, waarin over een periode van drie jaar geen boedelbeschrijving is ingediend dan wel rekening en verantwoording is afgelegd. Ook is [XX] zonder bericht niet op een zitting verschenen, waarvoor zij was opgeroepen. [XX] heeft aangegeven dat zij de oproep niet had ontvangen, waarop aan [XX] is medegedeeld dat de rechtbank van [XX] en fax had ontvangen waarin de oproep voor die zitting is bevestigd. Aan het einde van het gesprek worden met [XX] afspraken gemaakt voor de toekomst, zodat de dossiers zo snel mogelijk op orde komen en er geen herhaling dreigt van achterstanden.
Bij brief van 1 december 2008 heeft de sectorvoorzitter, mr A. Schotman, het gesprek van 27 november 2008 bevestigd en een aantal uitgangspunten geformuleerd.
“Zoals afgesproken tijdens het gesprek van 27 november j.1., waarvan ik een kort verslag bijvoeg, zet ik hieronder even de uitgangspunten uiteen die wij hanteren aangaande de relatie met professionele bewindvoerders in meerderjarigenbewinden.
Die relatie wordt onder meer beheerst door art. 1:435 lid 3 BW. Zoals u weet schrijft die bepaling voor dat de rechtbank bij benoeming van een bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende volgt, tenzij gegronde redenen zich daartegen verzetten.
Ik heb u uiteengezet dat de rechtbank bij toepassing van die bepaling - en meer in het algemeen in bewindszaken - zeker ten aanzien van professionele bewindvoerders grond ziet om eisen te stellen op het vlak van de professionaliteit. Die eisen houden in dat de bewindvoerder:
- zijn verslaglegging overeenkomstig de door het LOK gestelde richtlijnen moet
inrichten en tijdig op eigen initiatief moet inzenden,
- meer in het algemeen open en transparant moet zijn over wijze van werken,
- blijk moet geven van voldoende zorg voor de belangen van zijn cliënten,
- in het algemeen de rechtbank in staat moet stellen haar toezichthoudende taak uit
te oefenen.
(….)
Wij hebben vervolgens het oog op de toekomst gericht. Wij deelden u mee dat de noodzaak tot opschorting wat ons betreft is vervallen, zodra [XX] met bescheiden onderbouwd duidelijk heeft gemaakt dat in alle daarvoor in aanmerking komende zaken waarin [XX] bewindvoerder is, bij de gemeente Den Helder een verzoek om kwijtschelding is ingediend. Daarbij moet ook duidelijk zijn dat de betreffende verzoeken tijdig — in die zin dat geen sprake is van het verstrijken van de termijn voor indiening van deze verzoeken dan wel het verbeuren van boetes of kosten - zijn ingediend.
Wij deelden u verder mee dat wij de acceptatie door [XX] van benoeming in nieuwe zaken mede zullen beschouwen als acceptatie van de hiervoor uiteengezette uitgangspunten. Waar die uitgangspunten in het algemeen het referentiekader vormen voor het toezicht van de rechtbank op haar professionele bewindvoerders is dat eigenlijk ook vanzelfsprekend.”
Nadat van de gemeente Den Helder een bericht is ontvangen dat alle aanvragen kwijtschelding en beschikkingen van [XX] zijn ontvangen wordt [XX] weer benoemd in nieuwe zaken.”
Er is in maart 2009 een bedrijfsbezoek gebracht aan [XX] teneinde te spreken over wederzijdse verwachtingen. De kantonrechters zijn rondgeleid binnen het bedrijf en hebben de werkwijze van [XX] kunnen bekijken. In dit gesprek is aan de orde geweest de derdengeldenrekening die inmiddels met vergunning van De Nederlandsche Bank door [BDXX] wordt aangehouden en de zorgen die de kantonrechter daarover heeft. Voorts is gesproken over het, in strijd met de aanbevelingen van het LOK, declareren van extra uren bij cliënten voor (niet ingewikkelde) belastingaangiftes. [XX] geeft aan dat sinds de cursus bewindvoering is gevolgd door [Y] voorjaar 2009 geen extra uren meer in rekening worden gebracht voor deze aangiften, omdat men vanaf dat moment op de hoogte was van het feit dat dit tot het gewone werkpakket behoort. Er worden geen voorschotten meer aan cliënten verstrekt sinds het gesprek op de rechtbank waarbij dit [XX] is verboden. Mw [Y] heeft aangegeven dat zij wegens onvoldoende cliënten in haar WSNP-praktijk parttime aan het werk is binnen [XX].
Op 23 september 2010 is er op initiatief van de rechtbank een gesprek geweest met [XX] (met de dames [Y] en [B]) en mrs Van den Berg, Van der Heijden beiden kantonrechter en mr Warmerdam, insolventierechter.
Tijdens dit gesprek is door [XX] uiteengezet hoe de handelwijze is met betrekking tot de derdengeldenrekening. Bij nieuwe cliënten worden, na de intake, de gelden direct op een tussenrekening bij de Rabobank gestort, teneinde de situatie van de cliënt te stabiliseren. Nadat de beschikking is afgegeven (dit kan 3 a 4 maanden na de intake zijn), wordt in overleg met de cliënt een gewone bewindsrekening bij een bankinstelling geopend. [XX] heeft getoond dat voor cliënten, indien mogelijk, tevens een spaarrekening wordt geopend en dat elke cliënt een contract budgetbeheer tekent waarin deze verklaart akkoord te zijn met de werkwijze van [XX].
Het tweede deel van het gesprek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr Warmerdam. Aan [XX] wordt meegedeeld dat het onwenselijk is dat [XX] wordt benoemd als meerderjarigenbewindvoerder in dossiers waarin mw [Y] reeds WSNP bewindvoerder is. Dit in verband met de schijn van belangenverstrengeling en het verschil in belangenbehartiging, daar waar de WSNP bewindvoerder de belangen van de schuldeisers dient te behartigen en de beschermingsbewindvoerder die van de rechthebbende. [Y] zegt een oplossing toe in de betreffende zaken.
In een brief van 6 december 2010, van de griffier van de rechtbank gericht aan [XX], wordt [XX] gerappelleerd ten aanzien van het insturen van rekening en verantwoordingen. In 19 zaken is (wederom), ondanks diverse herinneringen niet tijdig rekening en verantwoording afgelegd. Hoewel na het verzenden van deze brief, in de in de brief genoemde zaken alsnog rekening en verantwoording is afgelegd, volgt er op 27 januari 2011 wederom een brief van de griffier aan [XX], waarin wordt gemeld dat in andere dossiers is geconstateerd dat ondanks meerdere herinneringen, geen rekening en verantwoording is ingediend. [XX] wordt medegedeeld dat de rechtbank van plan is vooralsnog niet meer te benoemen in nieuwe zaken tot de lopende op orde zijn. Alvorens dit te beslissen wordt [XX] uitgenodigd schriftelijk te reageren. Bij fax van 8 februari 2011 heeft [XX] gereageerd. Volgens [XX] valt de vertraging in de ontvangst van de rekening en verantwoording toe te rekenen aan het feit dat de rechtbank verlangt dat de rekening en verantwoording door wilsbekwame rechthebbenden voor akkoord moet worden meeondertekend.
Op 14 februari 2011 schrijft de griffier aan [XX] dat in zes met name genoemde zaken de ingediende rekening en verantwoording niet in behandeling kan worden genomen, omdat deze niet voor akkoord is ondertekend door de wilsbekwame rechthebbende.
Op 6 oktober 2011 wordt de griffier gebeld door [Y]. Zij deelt mede dat de derdengeldenrekening wordt opgeheven omdat De Nederlandsche Bank de vergunning daartoe heeft ingetrokken. Dit zou verband houden met de kredietcrisis.
Uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2012, tussen [XX] en De Nederlandsche Bank, blijkt dat De Nederlandsche Bank op 3 mei 2011 heeft besloten tot intrekking van de op 15 september 2008 aan [XX] verleende ontheffing.
Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft De Nederlandsche Bank het bezwaar van [XX] tegen dit besluit ongegrond verklaard. [XX] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de bestuursrechter, hetgeen heeft geresulteerd in voornoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Reden voor intrekking van de verleende ontheffing was dat er ontoereikende garantstelling was voor de gelden op de derdenrekening. [XX] heeft voorts telkens niet voldaan aan het voorschrift binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening met een verklaring van een accountant in te dienen. De bankgarantie afgegeven door de Rabobank van € 10.000,- is volgens de bestuursrechter niet toereikend bij derdengelden ten bedrage van €122.332,- in 2008 en € 177.304,- in 2009. Dit brengt vérstrekkende risico’s mee aldus de bestuursrechter.
[XX] wordt sinds het omzetten van het aspirant-lidmaatschap in een definitief jaarlijks geaudit via de BPBI. Op deze wijze wordt gecontroleerd of een lid aan de kwaliteitseisen voldoet. In 2011 is sprake geweest van een vervolg-audit, waarin [XX] met de BPBI de afspraak heeft gemaakt, om de derdenrekening per 31 december 2011 niet meer te gebruiken.
[XX] is voor een gesprek met de kantonrechter uitgenodigd op 7 mei 2012. Aanleiding voor dit gesprek was het grote aantal klachten over het niet krijgen van overzichten, het niet betalen door [XX] van rekeningen en het oplopen van de schulden van rechthebbenden. Mw [Y] heeft verklaard dat zij zich ook zorgen maakt en dat zij zelf een cliëntenstop heeft ingelast. Volgens mw [Y] liggen er vijf nieuwe aanvragen maar die worden doorgestuurd naar een andere bewindvoerder. Er zijn personeelswisselingen geweest en [XX] heeft te kampen gehad met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer. [XX] geeft aan dat er een keer per jaar aan cliënten een financieel overzicht wordt verstrekt en verder wanneer cliënten daarom vragen. Op de vraag van de kantonrechter of [XX] gebruik maakt van een plan van aanpak per dossier heeft mw [Y] ontkennend geantwoord. Zij heeft in het gesprek aangegeven dit een goed plan te vinden en dit te willen invoeren. Op de klachten over het niet betalen van rekeningen heeft mw [Y] aangegeven dat het niet altijd mogelijk is om alle lasten te betalen. Als voorbeeld geeft mw [Y] de beslagvrije voet voor alleenstaanden, die minder zou zijn dan € 700,- . Van een dergelijk bedrag kan dan geen kamer van € 400,- per maand worden betaald. Deze rekening blijft dan onbetaald.
De kantonrechter heeft tijdens het gesprek voorgesteld om de Branchevereniging BPBI, een ingelaste audit te laten verrichten, wellicht indien mogelijk ook in specifieke dossiers. [XX] gaat hiermee akkoord.
De kantonrechter heeft op 14 juni 2012 een verzoek gericht aan de BPBI om een extra audit te laten uitvoeren.
Bij brief van 16 juli 2012 van De Nederlandse Bank, gericht aan [XX], naar aanleiding van een gesprek met toezichthouders van De Nederlandse Bank ten kantore van advocatenkantoor Van der Heiden, welk gesprek is gehouden omdat bij De Nederlandsche Bank het vermoeden was ontstaan dat [XX] in strijd handelde met het verbod van artikel 3:5 eerste lid Wet op het financieel toezicht, wordt door De Nederlandsche Bank benadrukt dat voor zover dit daadwerkelijk het geval zou zijn, deze activiteiten per direct dienen te worden gestaakt. Deze brief is als bijlage gevoegd bij het hierna te noemen auditrapport.
Het auditbureau Conclusion heeft een audit uitgevoerd en op 13 september 2012 gerapporteerd.
Tijdens de audit zijn een zestal afwijkingen geconstateerd. [XX] heeft hierop acties uitgezet. Verificatie heeft op locatie bij [XX] plaatsgevonden na het verlopen van de 1-maands termijn.
Conclusion stelt de volgende afwijkingen vast. De derdengeldenrekening wordt nog steeds gebruikt. Op 13 augustus 2012 bedroeg het saldo op de derdengeldenrekening € 19.904,02, en na de gegeven 1 maands termijn bedroeg het saldo nog € 7.331,26. Ten tijde van deze audit hadden 20 cliënten nog geen eigen beheerrekening en stonden van hen nog gelden op de derdenrekening. Op het rekeningoverzicht van januari tot en met juni 2012 is zichtbaar volgens Conclusion, dat zeer frequent gebruik gemaakt wordt van de derdengeldrekening. Er wordt op dat moment ook nog gebruik gemaakt van die rekening in die zin dat er inkomsten van cliënten op worden gestort.
Er zijn tijdens de audit 13 dossiers getoetst. Conclusion meldt dat de dossiers niet overzichtelijk zijn. Diverse dossiers bevatten geen recente documentatie over vaste inkomsten en vaste uitgaven. Naast een aantal andere kritiekpunten op de inhoud van dossiers en het ontbreken van polisbladen en kopieën van geldige legitimatiebewijzen, constateert Conclusion dat er in geen enkel dossier een budgetplan aanwezig is en voorts dat in het verslag van de rechtbank van 7 mei 2012, de afspraak wordt weergegeven dat [XX] gaat beginnen in elk dossier een plan van aanpak te gaan maken. Dit is in geen enkel dossier aangetroffen. In het merendeel van de dossiers was niet aantoonbaar dat de belastingaangifte over 2011 gedaan was.
Na afloop van de audit heeft mw [Y] volgens de auditor aangegeven dat binnen de daarvoor gestelde termijn van 1 maand, de dossiers actueel zijn en een vaste overzichtelijke indeling zullen hebben. Budgetplannen zijn digitaal en zitten daarom niet in dossiers. Binnen een maand is dit volgen [XX] opgelost. Een plan van aanpak is door [XX] nog niet in elk dossier gemaakt, omdat dit eerst met cliënten moet worden besproken zodat deze mee kunnen tekenen. De auditor heeft hierop opgemerkt dat het niet mogelijk is om door middel van de 1-maands documentverificatie te toetsen of de dossiers na 1 maand wel actueel en overzichtelijk zijn en alle benodigde documenten bevatten.
Op 12 september 2012 zijn de 13 dossiers opnieuw getoetst en gecontroleerd. Conclusion geeft aan in de rapportage dat er geen akkoord kan worden gegeven op de eis “de dossiers zijn actueel“ maar wel op “de dossiers hebben een vaste en overzichtelijke indeling”. Door [XX] is aangetoond dat men uitstel heeft gekregen van de belastingdienst voor de aangifte 2011 tot mei 2013.
Na de 1 maands verificatie wordt volgens Conclusion aan een aantal eisen nog steeds niet voldaan. De derdengeldenrekening is nog niet opgeheven en wordt nog gebruikt, de toegekende bijzondere bijstand wordt in sommige gevallen op de derdenrekening gestort in plaats van op de rekening van de cliënt en de dossiers zijn niet actueel.
Uit de rapportage van Conclusion blijkt voorts nog het volgende. In een onderzocht dossier bleek de rekening en verantwoording, die voor 1 augustus 2011 bij de rechtbank had moeten zijn ingediend, te zijn aangeleverd in april 2012. In twee van de dertien onderzochte dossiers, waarin de rechthebbenden onroerend goed in eigendom hadden, zijn de beschikkingen niet ingeschreven in het kadaster. In een dossier is de belastingaangifte 2011 door de moeder van rechthebbende gedaan. Verder blijkt in veel dossiers van het onbetaald laten van rekeningen waaronder die van WA-verzekering auto, waardoor royement volgde, van onbetaald laten van ziektekostenverzekeringen en van ontbrekende polisbladen. Ook blijken rechthebbenden CVZ inhoudingen te hebben. In een van de onderzochte dossiers bevinden zich geen aanvragen om kwijtscheldingen gemeentelijke heffingen. Die zijn volgens [XX] wel aangevraagd, maar zitten niet in het dossier.
Conclusion adviseert de BPBI om op basis van het auditbezoek en de 1 maands verificatie op locatie, het lidmaatschap van [XX] niet te verlengen.
Het bestuur van de BPBI heeft dit advies overgenomen. [XX] heeft zich tegen het royement verzet en heeft een kort geding aangekondigd.
Via [XX] heeft de kantonrechter vernomen dat de BPBI het besluit tot royement heeft ingetrokken en aan [XX] nogmaals een termijn heeft gegund om te voldoen aan de kwaliteitseisen.
Op 16 oktober 2012 is een gesprek gehouden op de rechtbank, teneinde de resultaten van de audit, het advies aan de BPBI en de stand van zaken met betrekking tot de klachten te bespreken. Bij dit gesprek waren aanwezig mw T. [Y] en mr A.J.J. van der Heiden voor [XX] en de kantonrechters mrs Warmerdam en Van der Heijden.
De kantonrechter heeft tijdens dat gesprek aan [XX] gevraagd waarom men niet per 1 januari 2012 gestopt is met de derdengeldenrekening. Mr Van der Heiden geeft hiervoor als verklaring dat hij in bezwaar was gegaan en later in beroep. Op een vraag van de kantonrechter waarom het bewind op het onroerend goed van rechthebbenden niet in het kadaster was ingeschreven, heeft mw [Y] geantwoord dat dit € 255,- per inschrijving kost en dat het via de notaris moet. Mr Van der Heiden deelt mede dat hij niet op de hoogte was van die verplichting tot inschrijving.
[XX] heeft verzocht aan de kantonrechter om nog geen beslissingen te nemen voordat de laatste audit is verricht. [XX] vraag nog een kans om een en ander op orde te krijgen.
Tenslotte heeft de kantonrechter nog kennis genomen van klachten van rechthebbenden over [XX]. Sedert begin dit jaar heeft de kantonrechter twaalf klachten al dan niet gecombineerd met ontslagverzoeken ter zitting behandeld. In veel van die dossiers is [XX] ontslagen en in een aantal ook veroordeeld tot het vergoeden van schade aan de boedel. In een aantal dossiers zijn de geldstromen onduidelijk en dat wordt mede veroorzaakt door het gebruik van de derdenrekening.
[XX] is een professionele bewindvoerder met ongeveer 130 dossiers. Van professionele bewindvoerders – zeker bewindvoerders die al jaren als zodanig aan het werk zijn - mag verwacht worden, dat zij de inhoud van de toepasselijke wetsartikelen en de aanbevelingen van het LOVCK kennen. Ook mag van hen worden verwacht dat stukken tijdig en volledig worden ingediend bij de rechtbank. Minder zichtbaar en controleerbaar voor de kantonrechter is hoe het beheer in individuele zaken door een bewindvoerder wordt uitgevoerd. Door klachten van rechthebbenden, instellingen en personen in de omgeving van rechthebbende kan de kantonrechter informatie krijgen over hoe de bewindvoerder functioneert. Ook een auditrapport in opdracht van een brancheorganisatie kan de benodigde informatie verschaffen.
Het is overduidelijk dat [XX] vanaf haar oprichting steeds is bijgestuurd door de kantonrechter. Er zijn talloze klachten binnengekomen en veel klachten zijn gegrond verklaard. De kantonrechter heeft keer op keer [XX] kansen gegeven de zaken op orde te brengen. Geconstateerd moet worden dat dit [XX] tot op heden niet is gelukt.
Ondanks veelvuldig rappelleren, het opschorten van nieuwe benoemingen en gesprekken is [XX] er telkens niet in geslaagd op tijd rekening en verantwoording te doen. Daarmee wordt een adequaat toezicht door de kantonrechter bemoeilijkt.
Basale wetskennis ontbreekt. [XX] wordt al meer dan zes jaar benoemd als bewindvoerder en blijkt dan nog niet te weten dat de beschikking moet worden ingeschreven in het kadaster bij een onroerend goed. Voor zover [XX] dit (inmiddels) wel weet heeft inschrijving nog niet plaatsgevonden omdat dit volgens [XX] via een notaris moet en € 255 kost, hetgeen onjuist is (de kosten bedragen thans € 51).
Het aanvragen van uitstel bij de belastingdienst in 48 (!) zaken getuigt evenmin van goed bewindvoerderschap. Het behoort tot de taken van een bewindvoerder jaarlijks (eenvoudige) belastingaangifte te doen. Hiervoor krijgt de bewindvoerder ook betaald. Door het veelvuldig aanvragen van uitstel is er geen juist en actueel beeld van de vermogenspositie en int de bewindvoerder bovendien maandelijks loon voor een taak die nog niet is verricht. Indien een dossier aan een nieuwe bewindvoerder (bij ontslag van [XX]) of aan rechthebbende bij het einde van een bewind, wordt overgedragen kan de opvolgend bewindvoerder dan wel rechthebbende alsnog die taak gaan uitvoeren.
Mw [Y] heeft er tevens blijk van gegeven niet goed op de hoogte te zijn van de berekeningswijze van de beslagvrije voet. Er kan immers niet gesteld worden dat deze bestaat uit een vast bedrag voor een alleenstaande; de hoogte daarvan wordt mede ingegeven door de bestaande (woon)lasten.
Voldoende gebleken is van het meer dan eens, gedurende langere tijd niet (tijdig) betalen van rekeningen van cliënten waaronder verplichte verzekeringen. Dit heeft er in een aantal gevallen toe geleid dat cliënten zijn geroyeerd. [XX] heeft hiertegenover gesteld dat er onvoldoende inkomsten waren. Het is de taak van de bewindvoerder ervoor te zorgen dat de inkomsten waarop rechthebbende aanspraak kan maken ook worden gerealiseerd (inclusief toeslagen e.d.) en voorts dat de beslagvrije voet wordt bewaakt en dat bij het doen van betalingen de juiste prioriteiten worden gesteld. Zeker aan het begin van een nieuw bewind kan de situatie zich voordoen dat niet alle vaste lasten betaald kunnen worden omdat er nog gestabiliseerd moet worden. Bij de klachten over [XX] betreft dit echter over het algemeen langer lopende dossiers. [XX] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat genoemde royementen door haar redelijkerwijs niet te voorkomen zijn geweest.
[XX] maakte geen gebruik van een budgetplan en ook niet van een plan van aanpak. Dat de kantonrechter de bewindvoerder erop moet wijzen dat het een goed idee is om per dossier een plan van aanpak te maken, terwijl [XX] al zes jaar bewindvoerder is, geeft blijkt van onkunde of op zijn minst onvoldoende opleiding.
Door – nadat de ontheffing was ingetrokken en ondanks de gemaakte afspraak met de BPBI en de brief van De Nederlandsche Bank – de derdengeldenrekening aan te houden en te gebruiken heeft [XX] onaanvaardbare risico’s genomen met het vermogen van rechthebbenden. Dit is op zichzelf genomen reeds voldoende om [XX] als bewindvoerder te ontslaan. Het verweer van [XX], dat men in bezwaar en beroep is gegaan, gaat niet op. Bezwaar en beroep hebben immers geen opschortende werking.
Daar komt bij dat de verleende ontheffing slechts van kracht was tot 15 september 2011, zodat - bij gebreke van een verlenging - per die datum het aanhouden en gebruik van de derdengeldenrekening hoe dan ook niet meer was toegestaan. [XX] heeft als verweer aangevoerd dat het niet zo snel lukte om alle gelden over te boeken naar eigen beheer rekeningen. Nog daargelaten dat deze omstandigheid voor rekening en risico van [XX] dient te komen, vermag de kantonrechter niet in te zien waarom het na het intrekken van de ontheffing nog tot het najaar van 2012 moet duren eer er voor alle betrokken rechthebbenden beheerrekeningen zijn geopend. [XX] heeft er indertijd, tegen het advies van de kantonrechter in, zelf voor gekozen om, met ontheffing van De Nederlandsche Bank, een derdengeldenrekening in het leven geroepen. Het is aan [XX] om bij intrekking van de ontheffing een en ander correct (en dus ook voortvarend) af te wikkelen.
Mede gelet op de kwetsbaarheid van rechthebbenden, die immers in belangrijke mate afhankelijk zijn van de bewindvoerder, en de toch beperkte controlemogelijkheden die de kantonrechter tot zijn beschikking heeft, is het noodzakelijk dat er voldoende vertrouwen bestaat in de professionele bewindvoerder. Dit vertrouwen is, gezien de hierboven geschetste geschiedenis, niet meer aanwezig. Door in het verleden herhaaldelijk toezeggingen tot verbetering te doen en die dan vervolgens niet of maar half na te komen, heeft [XX] zelf ampel bewijs geleverd dat op een verzekering dat de bedrijfsvoering zal worden verbeterd niet kan worden vertrouwd.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [XX], wegens gewichtige redenen, moet worden ontslagen in alle zaken die onder het toezicht vallen van de kantonrechter te Alkmaar, Hoorn en Den Helder.
Het verzoek van [XX] om op de resultaten van de december (2012) audit te wachten, wordt niet gehonoreerd. Aan [XX] zijn bijzonder veel kansen gegeven. Het is onverantwoord om rechthebbenden langer bloot te stellen aan de geconstateerde risico’s.
Alle rechthebbenden zullen een aparte beschikking ontvangen, waarin de opvolgend bewindvoerder wordt benoemd. Deze beschikking zal ook worden toegezonden aan [XX].
ontslaat met ingang van heden Stichting [XX] te Den Helder als bewindvoerder over alle onder het bewind vallende goederen die toebehoren aan de rechthebbenden, genoemd in de aan deze beschikking gehechte lijst met vermelding van het BM-nummer;
bepaalt dat de bewindvoerder uiterlijk 28 november 2012 de administratie van rechthebbenden dient te hebben overgedragen aan de opvolgend bewindvoerder, in overleg met deze, eventueel via de griffie van de rechtbank (het Bewindbureau in Alkmaar);
bepaalt dat de bewindvoerder geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen aan de opvolgend bewindvoerder;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2012.