RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810184-12 (P)
Datum uitspraak: 26 november 2012
TEGENSPRAAK
(gemachtigde raadsvrouw)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. J.W.E. Groot, advocaat te Grootebroek, naar voren is gebracht.
Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. In het dossier bevindt zich een door verdachte ondertekende schriftelijke verklaring, inhoudende dat hij afstand doet van het recht ter zitting aanwezig te zijn. De raadsvrouw heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op 24 april 2012 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers:
* heeft verdachte onder invloed van (een grote hoeveelheid) alcohol en/of onder invloed van (een) geestverruimend(e) middel(en) en/of zonder rijbewijs een personenauto op de openbare weg bestuurd
* is verdachte met die personenauto met (zeer) hoge snelheid op/tegen een zich op de openbare weg, [straatnaam], bevindende aanhangwagen aangereden,
* tengevolge waarvan die aanhangwagen tegen een voor, althans nabij die aanhangwagen gelegen containerbak is geschoven,
* tengevolge waarvan die containerbak is doorgeschoven tegen een zich voor, althans nabij die containerbak bevindende vrachtwagen,
* tengevolge waarvan de zich tussen die containerbak en die vrachtwagen bevindende [slachtoffer] klem is komen te zitten,
* tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 24 april 2012 in de gemeente Enkhuizen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een Volkswagen Golf), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op die weg
* zonder rijbewijs, en/of
* (slingerend) met (veel) hogere snelheid te rijden dan - gelet op de toen en aldaar geldende omstandigheden - voor een veilig verkeer ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was, en/of
* onvoldoende afstand te houden van en/of uit te wijken voor een zich voor hem bevindende aanhangwagen,
* die aanhangwagen tegen een voor, althans nabij die aanhangwagen gelegen containerbak is geschoven, en
* die containerbak tegen een voor, althans nabij die containerbak gelegen vrachtwagen is doorgeschoven,
* de zich tussen die containerbak en die vrachtwagen bevindende [slachtoffer] klem is komen te zitten, en
* die [slachtoffer] werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Inleiding
Op 24 april 2012 heeft op de openbare weg, [straatnaam] in Enkhuizen een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij verdachte met een door hem bestuurde personenauto is aangereden tegen een aanhangwagen die daar op de weg stond. Hierdoor is de aanhangwagen tegen een voor die aanhanger staande containerbak geschoven, die op zijn beurt weer is doorgeschoven tegen een zich dáárvoor bevindende vrachtwagen. Hierbij is een persoon, [slachtoffer], die zich tussen de containerbak en de vrachtwagen bevond, bekneld geraakt. [Slachtoffer] is diezelfde dag aan de gevolgen van dit ongeval overleden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte doodslag in het verkeer verweten kan worden, dan wel schuld aan het fatale verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Standpunten van officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich ter terechtzitting beiden op het standpunt gesteld, dat de onder primair aan verdachte ten laste gelegde doodslag niet kan worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft aan die opvatting ten grondslag gelegd dat de omstandigheden, waaronder het dodelijk ongeval plaats vond, te weten dat het slachtoffer zich tussen de containerbak en de vrachtauto bevond op het moment dat verdachte de achter de containerbak staande aanhangwagen aanreed tengevolge waarvan de containerbak werd voortgeduwd en het slachtoffer zodanig klem kwam te zitten tussen de containerbak en de vrachtauto dat hij aan de daarbij opgelopen letsels is overleden, zodanig bijzonder waren dat niet kan worden gezegd dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor om het leven zou komen.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij dit standpunt en daarbij benadrukt dat het slachtoffer voor verkeersdeelnemers niet zichtbaar was en dat evenmin kenbaar was dat het slachtoffer zich op het fatale moment ophield tussen de containerbak en de vrachtauto.
Wel hebben beiden geconcludeerd dat bewezen kan worden verklaard de subsidiair aan verdachte ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de officier van justitie de mate van verwijtbaarheid waardeert op roekeloosheid en de raadsvrouw op zeer onvoorzichtig weggedrag.
Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De rechtbank gaat voor haar oordeel met betrekking tot de vraag of het primair dan wel het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard uit van de volgende – uit de in de voetnoten nader aangeduide bewijsmiddelen blijkende – feiten en omstandigheden:
Verdachte heeft op 24 april 2012 te omstreeks 17.10 uur als bestuurder van een 1.76 meter brede personenauto, merk Volkswagen Golf, gereden over de 5 meter brede, buiten de bebouwde kom gelegen, openbare weg, [straatnaam] in de gemeente Enkhuizen, voor welke weg een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur van kracht was. De weg was ter plaatse recht en het uitzicht op het weggedeelte voor verdachte was onbelemmerd. Op die weg stonden op de rechterzijde van de weg – gezien vanuit de richting van waaruit verdachte kwam – achtereenvolgens een beladen aanhangwagen, een containerbak en een vrachtauto. Deze voertuigen c.q. objecten waren – bezien vanuit de rijrichting van verdachte – reeds op grote afstand zichtbaar. Verdachte reed direct voorafgaande aan de aanrijding met een snelheid van (tenminste) 67 kilometer per uur.
De bestuurder van de vrachtwagen, het slachtoffer [slachtoffer], stond daar met zijn combinatie stil, omdat hij doende was met het op/afladen van een containerbak. Hij bevond zich ten tijde van de aanrijding tussen de containerbak en de vrachtauto.
Door de (deels) op de weg stilstaande combinatie van aanhangwagen, containerbak en vrachtauto bleef er een weggedeelte van 2.73 meter vrij om deze combinatie voorbij te rijden.
Op die weg kwam verdachte een tweetal auto’s tegemoet, de voorste die ten tijde van de aanrijding de stilstaande combinatie reeds voorbij was gereden, bestuurd door de getuige [getuige 1] , de achterste bestuurd door de getuige [getuige 2] .
Verdachte reed op de bewuste dag zonder rijbewijs en zonder dat aan hem eerder ooit een rijbewijs was afgegeven. Hij was onderweg naar een coffeeshop om weed te halen, nadat hij kort tevoren – volgens eigen verklaring – 2 à 3 joints had gerookt en 4 halve liters bier, 1 dubbele whisky en een deel van een dubbele whisky had gedronken, als gevolg waarvan het alcoholgehalte van zijn bloed dat bijna 3 uur na het ongeval is afgenomen, bij een onderzoek 1,73 ‰ bedroeg.
Verdachte is in het verleden meermalen veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en hij was zich ervan bewust dat het gebruik van alcohol en drugs de rijvaardigheid kan verminderen.
Bij de aanrijding tussen de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf en de onberemd op [straatnaam] stilstaande aanhanger werd de laatste vooruitgeschoven tegen de daarvoor staande containerbak die ongeveer 55 centimeter vooruit werd geduwd in de richting van de daarvoor stilstaande vrachtwagen, waarbij het slachtoffer zodanig tussen de container en de vrachtauto bekneld is geraakt dat hij aan de daarbij opgelopen verwondingen is overleden.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte heeft gehandeld met onvoorwaardelijk opzet gericht op de levensberoving van het slachtoffer.
Ter beantwoording ligt dan voor de vraag of verdachte zich – door toen daar na gebruik van alcohol en drugs een personenauto te besturen en daarbij voormeld dodelijk ongeval te veroorzaken – welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is, nadat hij verschillende keren was veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol en terwijl hij, omdat hij nooit in het bezit is geweest van een rijbewijs, er geen blijk van heeft gegeven, tot het verantwoord besturen van motorrijtuigen in staat te zijn, op een doordeweekse middag rond 17.00 uur een personenauto gaan besturen op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, terwijl hij tevoren zoveel alcohol had gedronken dat zijn bloedalcoholgehalte bij een onderzoek 1.73 ‰ , zijnde ruim drie keer het toegestane promillage, bedroeg. Daarnaast had hij nog een aantal joints met weed gerookt.
Verdachte wist dat het gebruik van alcohol en drugs de rijvaardigheid kon verminderen.
In het licht van die bij verdachte bestaande wetenschap en die eerdere veroordelingen heeft verdachte door na het nuttigen van zoveel alcohol en het roken van weed op dat tijdstip een personenauto op voor het openbaar verkeer openstaande wegen te gaan besturen, welbewust de kans aanvaard dat hij een dodelijk ongeval zou kunnen veroorzaken.
Daaraan doet niet af, de omstandigheid dat verdachte – zoals hij na zijn aanhouding heeft verklaard en is blijven verklaren – er geen wetenschap van heeft dat hij als bestuurder van een personenauto is opgetreden, nu verdachte door zoveel alcohol en drugs te gebruiken als hij heeft gedaan, zichzelf in de positie heeft gebracht dat hij in die toestand – wellicht zonder zich voldoende te kunnen realiseren wat hij deed – heeft besloten tot het besturen van die personenauto over te gaan.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is, of verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van verdachte’s handelen om het leven zou komen.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, de officier van justitie vanwege de bijzondere omstandigheden, waarvan sprake was, die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer, de raadsvrouw omdat het slachtoffer niet zichtbaar was en omdat niet kenbaar was dat het slachtoffer zich tussen de containerbak en de vrachtauto bevond.
De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsvrouw niet in hun standpunt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of de kans op levensberoving aanmerkelijk was te worden beoordeeld niet zozeer aan de hand van de door de officier van justitie en de raadsvrouw genoemde specifieke omstandigheden, maar aan de hand van alle omstandigheden, waarvan toen sprake was.
In dat verband overweegt de rechtbank dat er sprake was van een betrekkelijk smalle, buiten de bebouwde kom gelegen weg, waarvoor een snelheidslimiet van 60 kilometer van kracht was en dat verdachte werd geconfronteerd met een voor hem gezien zijn rijrichting rechts op de weg staand en voor hem goed zichtbaar obstakel, bestaande uit een aanhanger, een containerbak en een vrachtauto. De voor verdachte, die reed met een auto die 1.76 meter breed was, nog beschikbare ruimte op die weg was 2,73 meter. Verdachte had onder die omstandigheden rekening te houden met tegenliggers die verdachte daar ook daadwerkelijk tegemoet reden. Gelet op de beperkte ruimte die de op de weg stilstaande vrachtauto, aanhanger en containerbak voor het passerende wegverkeer overlieten en het potentiële gevaar dat daardoor werd gecreëerd, was de kans aanmerkelijk dat de bestuurder van die vrachtauto eventueel samen met een of meer anderen daar doende was met werkzaamheden en op de weg kon verschijnen. Daarnaast konden daar ook (nagenoeg) tegelijk met verdachte tegenliggers die vrachtauto, aanhanger en containerbak passeren.
Gelet daarop was de kans aanmerkelijk dat zich aldaar andere verkeersdeelnemers zouden bevinden die de kans liepen door de door verdachte bestuurde personenauto zodanig geraakt te worden dat zij daardoor zouden komen te overlijden.
Een en ander leidt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte door toen en daar met een snelheid van ongeveer 67 kilometer per uur te rijden, welke snelheid niet alleen hoger was dan ter plaatse was toegestaan, maar – gelet op hetgeen hiervoor omtrent de situatie ter plaatse is vermeld – aanmerkelijk te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse en terwijl verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank dat zijn bloedalcoholgehalte bij een onderzoek 1, 73 ‰ bedroeg en terwijl hij ook nog
– tenminste – 2 joints met weed had gerookt, zich welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aldaar een aanrijding met dodelijke afloop zou veroorzaken.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2012 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers:
* heeft verdachte onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol en onder invloed van een geestverruimend middel en zonder rijbewijs een personenauto op de openbare weg bestuurd
* is verdachte met die personenauto met hoge snelheid tegen een zich op de openbare weg, [straatnaam], bevindende aanhangwagen aangereden,
* tengevolge waarvan die aanhangwagen tegen een voor die aanhangwagen gelegen containerbak is geschoven,
* tengevolge waarvan die containerbak is doorgeschoven tegen een zich voor die containerbak bevindende vrachtwagen,
* tengevolge waarvan de zich tussen die containerbak en die vrachtwagen bevindende [slachtoffer] klem is komen te zitten,
* tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren zal opleggen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen zal ontzeggen voor een periode van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, eveneens uitgaande van bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, te kennen gegeven dat de verdediging de door de GGZ reclassering Palier in het advies van 11 september 2012 geschetste modaliteiten, al naar gelang een gevangenisstraf van meer of minder dan 24 maanden zal worden opgelegd, kan volgen. Zij heeft daarbij het belang benadrukt van een goede begeleiding van verdachte bij zijn terugkeer in de maatschappij.
Bij de beslissing over de hoofdstraf en de bijkomende straf die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is en de aldaar besproken rapportages van de psycholoog G.J.W. Pol en de reclassering gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte heeft, nadat hij een grote hoeveelheid alcohol had genuttigd en een aantal joints had gerookt, op een doordeweekse middag een personenauto bestuurd om in een coffeeshop weed te halen. Hij heeft daarbij harder gereden dan voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was en is toen tegen een voor hem rechts op de weg stilstaande aanhanger aangereden die behoorde bij een vrachtauto, waarvan de bestuurder, genaamd [slachtoffer], doende was met het opladen/afladen van een containerbak. Die aanhanger heeft vervolgens die containerbak voortgeduwd tegen de achterzijde van de daarvoor staande vrachtauto. De zich tussen die containerbak en de vrachtauto bevindende bestuurder van die vrachtauto, [slachtoffer], heeft daardoor zodanige verwondingen opgelopen dat hij daaraan is overleden.
Aldus heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer], die nog midden in het leven stond, van het leven beroofd. Aan diens nabestaanden heeft verdachte daardoor onbeschrijflijk veel leed toegebracht. De echtgenote van het slachtoffer heeft ter terechtzitting op indringende wijze in de door haar voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring tot uitdrukking gebracht hoezeer het overlijden van haar man in het leven van haar, haar kinderen en kleinkinderen heeft ingegrepen en welke gevolgen de dood van haar man ook in zakelijk en financieel opzicht voor haar heeft gehad.
Verdachte die nimmer een rijbewijs heeft gehad en er daarmee nimmer blijk van heeft gegeven in staat te zijn een motorvoertuig naar behoren te kunnen besturen, heeft door zijn handelwijze er blijk van gegeven volstrekt geen rekening te willen houden met de belangen van zijn medeweggebruikers.
Dat is des te meer duidelijk geworden, nu verdachte blijkens het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie al vele keren eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden opnieuw onder invloed van veel drank en na gebruik van cannabis een motorrijtuig te gaan besturen.
De rechtbank rekent verdachte dit zeer zwaar aan.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte er geen blijk van heeft gegeven zijn verantwoordelijkheid te willen nemen voor het grote onheil dat hij heeft aangericht. Daarmee heeft hij er ook geen blijk van gegeven de ernst van het door hem gepleegde misdrijf in te zien, waardoor voor herhaling des te meer moet worden gevreesd.
De psycholoog G.J.W. Pol komt in zijn rapport van 26 oktober 2012 tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis en aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de zin van een aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit (ADHD) en van afhankelijkheid van alcohol en cannabis. Aangenomen mag worden dat deze psychopathologie ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit. Eveneens mag worden aangenomen dat verdachte mede tot het ten laste gelegde is gekomen omdat hij - in het verlengde van de ADHD en de antisociale persoonlijkheidsstoornis minder goed in staat geweest is om zijn impulsen en onlustgevoelens te controleren en omdat hij zich - vanwege de antisociale persoonlijkheidsstoornis (een egocentrisch perspectief, beperkt empathisch vermogen en lacunaire gewetensfunctie) onvoldoende begrensd heeft gevoeld door de vigerende sociaal-maatschappelijke normen en waarden. Daarnaast kan ervan uit worden gegaan dat het voorafgaande middelengebruik (met name het alcoholgebruik) van verdachte op hem een verder ontremmend dan wel drempelverlagend effect gehad en er aldus mede toe heeft bijgedragen dat hij tot het ten laste gelegde feit is gekomen.
Geadviseerd wordt om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt dit advies over en maakt de conclusie van de deskundige tot de hare.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een vrijheidsbenemende straf van na te melden lange duur passend en geboden.
Naast de op te leggen vrijheidsstraf zal de rechtbank, nu verdachte zich als bestuurder van een motorrijtuig schuldig heeft gemaakt aan een levensdelict, aan verdachte als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Met betrekking tot de duur van die ontzegging overweegt de rechtbank dat, gelet op de ernst van het begane misdrijf en op de veelvuldige recidive van rijden onder invloed van alcohol, slechts een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur van 10 jaren een passende bijkomende straf is.
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen personenauto, merk Volkswagen, type Golf, kleur blauw, met kenteken [kenteken]dient te worden teruggegeven aan de beslagene, te weten [rechthebbende], p/a [adres], [woonplaats].
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt en dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (ZES) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Ontzegt verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (TIEN) JAREN.
? Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [rechthebbende], p/a [adres], [woonplaats], van een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, kleur blauw, met kenteken [kenteken].
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2012.