RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummer : 14/700154-11
Datum uitspraak : 8 november 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres ].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het onder 1. en onder 2. ten laste gelegde zal bewezen verklaren en verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank verdachte zal ontzetten uit het beroep van bewindvoerder voor de duur van vijf jaren.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid in verband met het faillissement van verdachte. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank:
- de [benadeelde partij I] niet ontvankelijk zal verklaren in haar vordering;
- de vordering van de [benadeelde partij II] zal afwijzen, maar wel de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen voor een bedrag van € 1.150,70, subsidiair 21 dagen vervangende hechtenis;
- de vordering van de [benadeelde partij III] zal toewijzen tot een bedrag van € 6.160,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, de vordering voor het overige zal afwijzen en daarbij zal opleggen de maatregel van schadevergoeding voor een bedrag van € 7.541,78, subsidiair 73 dagen vervangende hechtenis;
- de vordering van de [benadeelde partij IV] zal toewijzen als verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij zal opleggen de maatregel van schadevergoeding voor een bedrag van € 500,93, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis;
- de vordering van de [benadeelde partij V] zal toewijzen als verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij zal opleggen de maatregel van schadevergoeding voor een bedrag van € 2.653,50, subsidiair 36 dagen vervangende hechtenis;
- de vordering van de [benadeelde partij VI] zal afwijzen, maar wel de maatregel van schadevergoeding zal opleggen voor een bedrag van € 2.931,33, subsidiair 39 dagen vervangende hechtenis;
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting op zal leggen om aan de [benadeelde partij VII] (die geen schriftelijke vordering benadeelde partij heeft ingediend) een bedrag van € 345,38 aan schadevergoeding te betalen, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
1.
zij (handelende onder de naam [onderneming verdachte]) op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 februari 2006 tot en met 15 juli 2008 te Slootdorp, gemeente Wieringermeer, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 52.896,39 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij VIII], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 2.650,70 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij II], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 1.381,78 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij III], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 4.445,09 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij IX], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 2.655,03 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij V], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 3.000,93 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij IV], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 345,38 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij VII],in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal 3.246,83 euro), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij VI], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welke gelbedragen/goederen verdachte (telkens) onder zich had in de hoedanigheid van (gerechtelijk) bewindvoerder, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 februari 2006 tot en met 15 juli 2008 te Slootdorp, gemeente Wieringermeer, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een declaratie d.d. 28-09-2007, ten bedrage van 297,50 euro en/of
een declaratie d.d. 29-08-2007, ten bedrage van 223,12 euro en/of
een declaratie d.d. 27-07-2007, ten bedrage van 371,87 euro en/of
een declaratie d.d. 28-06-2007, ten bedrage van 595,00 euro en/of
een declaratie d.d. 28-03-2007, ten bedrage van 818,12 euro en/of
een declaratie d.d. 28-2-2007, ten bedrage van 1.115,62 euro en/of
een declaratie d.d. 26-01-2007, ten bedrage van 669,37 euro en/of
een declaratie d.d. 28-11-2006, ten bedrage van 520,62 euro en/of
een declaratie d.d. 27-10-2006, ten bedrage van 371,87 euro en/of
een declaratie d.d. 28-09-2006, ten bedrage van 520,62 euro en/of
een declaratie d.d. 28-08-2006, ten bedrage van 371,87 euro,
(elk) van "[onderneming I verdachte]", - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk deze declaratie(s) vanaf de opbouw vals opgesteld, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Met betrekking tot feit 1:
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- de aangifte door mr. R.H.J. van Gulick, namens [benadeelde partij I], d.d. 26 juni 2008, met als bijlage een brief van mr. Van Gulick d.d. 5 juni 2008 .
- de (aanvullende) aangifte door mr. Van Gulick voornoemd d.d. 22 september 2010;
- de aangifte door [naam], namens [benadeelde partij II], d.d. 31 augustus 2010;
- de aangifte door [benadeelde partij III] d.d. 1 september 2010;
- de aangifte door [benadeelde partij IX] d.d. 8 september 2010 ;
- de aangifte door [benadeelde partij V] d.d. 29 september 2010 ;
- de aangifte door [benadeelde partij IV] d.d. 18 september 2010;
- de aangifte door [benadeelde partij VII] d.d. 21 september 2010 ;
- de verklaring van [benadeelde partij VI] d.d. 22 september 2010 ;
- de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 7 maart 2006, waarbij verdachte is benoemd tot tijdelijk bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij I];
- de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 28 februari 2007, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij II] ;
- de beschikking van de kantonrechter te Den Helder d.d. 21 december 2006, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan M. Fris en [benadeelde partij III] ;
- de beschikking van de kantonrechter te Den Helder d.d. 22 december 2006, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij IX] ;
- de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 20 december 2006, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij V] ;
- de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 6 december 2006, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij IV] ;
- de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 13 december 2006, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij VII] ;
- de beschikking van de kantonrechter te Den Helder d.d. 16 februari 2006, waarbij verdachte, handelend onder de naam [onderneming verdachte], is benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [benadeelde partij VI] ;
met betrekking tot feit 2:
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting;
- een elf-tal (valse) declaraties van ‘[onderneming I verdachte]’, telkens gericht aan [onderneming verdachte] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2010, inhoudende de vaststelling door de politie dat ‘Advocatenkantoor Van den Kraats’ te Sint-Maarten niet bestaat.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
zij, handelende onder de naam [onderneming verdachte], op tijdstippen in de periode van 6 februari 2006 tot en met 15 juli 2008 te Slootdorp, gemeente Wieringermeer,
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 52.896,39 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij VIII],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 2.650,70 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij II],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 1.381,78 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij III],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 4.445,09 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij IX],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 2.655,03 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij V],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 3.000,93 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij IV],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 345,38 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij VII],
en
telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 3.246,83 euro), die toebehoorden aan [benadeelde partij VI],
en welke geldbedragen verdachte telkens onder zich had in de hoedanigheid van gerechtelijk bewindvoerder, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op tijdstippen in de periode van 6 februari 2006 tot en met 15 juli 2008 te Slootdorp, gemeente Wieringermeer, telkens
een declaratie d.d. 28-09-2007, ten bedrage van 297,50 euro en
een declaratie d.d. 29-08-2007, ten bedrage van 223,12 euro en
een declaratie d.d. 27-07-2007, ten bedrage van 371,87 euro en
een declaratie d.d. 28-06-2007, ten bedrage van 595,00 euro en
een declaratie d.d. 28-03-2007, ten bedrage van 818,12 euro en
een declaratie d.d. 28-2-2007, ten bedrage van 1.115,62 euro en
een declaratie d.d. 26-01-2007, ten bedrage van 669,37 euro en
een declaratie d.d. 28-11-2006, ten bedrage van 520,62 euro en
een declaratie d.d. 27-10-2006, ten bedrage van 371,87 euro en
een declaratie d.d. 28-09-2006, ten bedrage van 520,62 euro en
een declaratie d.d. 28-08-2006, ten bedrage van 371,87 euro,
elk van "[onderneming I verdachte]", - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk deze declaraties vanaf de opbouw vals opgesteld, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Verduistering gepleegd door bewindvoerders, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
6. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft aanzienlijke geldbedragen verduisterd, die zij in haar hoedanigheid van door de kantonrechter aangesteld bewindvoerder onder zich had.
In 2005 is verdachte een bewindvoeringspraktijk begonnen. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte met goede bedoelingen aan het uitoefenen van het beroep van bewindvoerder is begonnen. Achteraf moet worden vastgesteld dat zij hiertoe wat betreft opleiding, kennis en kunde absoluut niet was toegerust, waarbij overigens kan worden aangetekend dat destijds geen bijzondere toelatingseisen golden voor diegenen die zich als bewindvoerder wilden vestigen. Al snel na de start van de praktijk is een probleem ontstaan bij het bewind over een welgestelde cliënte doordat verdachte veel meer bewindvoeringskosten bij haar in rekening bracht dan waartoe zij gerechtigd was, waardoor verdachte een groot geldbedrag aan deze cliënte moest terugbetalen. Verdachte heeft een volstrekt verkeerde oplossing voor dit probleem gekozen door zonder toestemming gelden van de beheerrekeningen van andere cliënten naar haar eigen rekening over te boeken. Dit valt verdachte zeer te verwijten.
Daarnaast kan verdachte verweten worden dat zij bewust en stelselmatig bij haar cliënten te hoge bedragen in rekening heeft gebracht als vergoeding voor haar werkzaamheden.
Een en ander is des te kwalijker, omdat de slachtoffers een kwetsbare groep vormden. Zij waren immers onder bewind gesteld omdat zij om uiteenlopende redenen niet in staat waren hun eigen geld te beheren. De kantonrechter heeft de verantwoordelijkheid voor de financiën van deze mensen in de handen van verdachte gelegd. De onderbewindgestelden waren voor het beheer van hun geld volledig van verdachte afhankelijk en mochten erop vertrouwen dat deze hier zorgvuldig mee om zou gaan. Dat vertrouwen heeft verdachte beschaamd. Het moet voor de gedupeerden schrijnend zijn te horen dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij van de teveel ontvangen vergoedingen ‘op te grote voet heeft geleefd’, terwijl zij zelf met een zeer beperkt leefgeld moesten zien rond te komen.
Daarnaast heeft verdachte valsheid in geschrift gepleegd door valse facturen van een niet-bestaand advocatenkantoor op te stellen en in haar administratie te verwerken. Ook dit is een ernstig feit. Door dergelijk handelen wordt het vertrouwen ondermijnd dat in het maatschappelijk verkeer in dergelijke documenten moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 september 2012, blijkt dat verdachte niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen.
Voorts heeft de lange periode die inmiddels is verstreken tussen de start van het onderzoek tegen verdachte en deze uitspraak een matigend effect op de strafmaat.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts kennisgenomen van het over haar uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 8 juni 2011, van G. Lautenbag, reclasseringswerker in dienst van Reclassering Nederland, adviesunit Alkmaar. Hieruit komt naar voren dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat, aangezien verdachte niet meer werkzaam is als bewindvoerder. Mede hierom ziet de rechtbank geen noodzaak tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist.
De rechtbank zal daarbij niet de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf van ontzetting uit het beroep van bewindvoerder uitspreken. Zoals gezegd, verdachte is geen bewindvoerder meer. Zij heeft te kennen gegeven dat ook niet meer te willen zijn en met het huidige veroordelend vonnis is het bovendien praktisch vrijwel uitgesloten dat zij ooit nog in dit beroep emplooi zal vinden. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden niet welk doel met deze straf gediend wordt.
Wel acht de rechtbank, alles afwegend, oplegging van een forse werkstraf op haar plaats, en wel voor de duur van 180 uren. Dit is meer dan door de officier van justitie gevorderd, maar de rechtbank acht deze werkstraf passend mede gezien het achterwege blijven van een voorwaardelijke straf en de gevorderde bijkomende straf.
[benadeelde partij I], wonende [adres], erfgenaam van het overleden slachtoffer [benadeelde partij I], heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering behelst een bedrag van € 9.367,20 aan advocaatkosten.
Op grond van artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kunnen alleen erfgenamen van een persoon die ten gevolge van een strafbaar feit is overleden, zich als benadeelde partij voegen in de strafzaak. Daarnaast kunnen, indien de benadeelde is overleden nadat hij zich heeft gevoegd in de strafzaak, maar voordat op zijn vordering is beslist, zijn erfgenamen datgene vorderen wat de benadeelde heeft gevorderd. Nu het slachtoffer niet is overleden als gevolg van het misdrijf en zich evenmin voor haar overlijden als benadeelde partij in deze procedure heeft gesteld is niet voldaan aan de vereisten van voormeld artikel en dient [benadeelde partij I] als benadeelde partij reeds om die reden niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Met betrekking tot de overige benadeelde partijen die zich met een vordering tot schadevergoeding in het strafproces hebben gevoegd overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat verdachte thans in staat van faillissement verkeert. Uit het openbaar Centraal Insolventieregister, onder meer via de website rechtspraak.nl te raadplegen, valt af te leiden dat verdachte bij uitspraak van deze rechtbank van 27 oktober 2009 failliet is verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat de betreffende vorderingen zijn ontstaan vóór datum faillissement van verdachte. Dit brengt met zich dat deze vorderingen rechtsvorderingen zijn die strekken tot het verrichten van betalingen ten laste van de failliete boedel. Dergelijke vorderingen kunnen uitsluitend worden ingesteld door deze vorderingen ter verificatie aan te melden bij de curator in het faillissement. (artikel 26 Faillissementswet)
De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen in de onderhavige strafzaak.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
9.1
Overwegingen vooraf
Met betrekking tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank als volgt.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die mede beoogt een door een strafbaar feit benadeelde persoon te versterken in zijn positie tot herstel van een rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken, zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Het faillissement van verdachte staat niet in de weg aan het opleggen van deze maatregel. Daarbij dient te worden opgemerkt dat gedurende de looptijd van het faillissement van de verdachte de schadevergoedings-maatregel als strafrechtelijke maatregel geen effect kan sorteren, nu het de verdachte niet is toegestaan gedurende zijn faillissement buiten de curator en de schuldeisers om betalingen te verrichten.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in het onderhavige geval opportuun. Het ligt immers in de lijn der verwachting dat het faillissement van verdachte op een gegeven moment zal worden opgeheven, wellicht wegens gebrek aan baten. Alsdan staan de huidige benadeelde partijen wederom met lege handen. Zij moeten dan weer investeringen doen in hun pogingen hun schade terug te vorderen van verdachte. Indien de schadevergoedingsmaatregel wordt toegewezen, worden in elk geval nog ten gunste van de benadeelde partijen invorderingsactiviteiten door het CJIB verricht.
Nu het gelet op de omstandigheden in deze zaak nog maar de vraag is of verdachte ooit in staat zal zijn de schade (volledig) terug te betalen, zal de rechtbank, ongeacht de hoogte van het toegewezen bedrag, aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet het maximaal aantal dagen aan vervangende hechtenis verbinden dat krachtens de wet mogelijk is, maar dit beperken tot slechts één dag.
9.2
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij II], wonende [adres], als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en wel tot een bedrag van € 1.150,70. Verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 1.150,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag. De toepassing van hechtenis heft de opgelegde verplichting niet op.
9.3
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij III], wonende [adres], als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en wel tot een bedrag van € 2.381,78 (€ 1.381,78 aan materiële en € 1.000,00 aan immateriële schade). Verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de voorhanden stukken niet vast te stellen dat de omstandigheid dat de bewindvoering door toedoen van verdachte langer zal duren, de gestelde schade ad € 5.160,00 opgeleverd heeft.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 2.381,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag. De toepassing van hechtenis heft de opgelegde verplichting niet op.
9.4
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij V], wonende [adres], als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en wel tot een bedrag van € 2.552,50. Verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 2.552,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag. De toepassing van hechtenis heft de opgelegde verplichting niet op.
De maatregel wordt niet opgelegd ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand, nu deze post niet gerekend wordt tot rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a van het wetboek van strafvordering.
9.5
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij IV], wonende [adres], als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en wel tot een bedrag van € 500,93. Verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 500,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag. De toepassing van hechtenis heft de opgelegde verplichting niet op.
9.6
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij VII], wonende [adres], als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en wel tot een bedrag van € 345,38. Verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 345,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag. De toepassing van hechtenis heft de opgelegde verplichting niet op.
9.7
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij VI], wonende [adres], als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en wel tot een bedrag van €2.746,83 (€ 3.246,83 -/- € 500,00, zijnde het bedrag dat blijkens het vonnis van de kantonrechter van 23 april 2009 reeds aan Van Alem is teruggestort). Verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 2.746,83 , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag. De toepassing van hechtenis heft de opgelegde verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregelen van schadevergoeding zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 225, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze voorschriften luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 90 (negentig) dagen.
? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij I], wonende [adres] niet ontvankelijk in de vordering.
? Verklaart de [benadeelde partij II], wonende [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij II] voornoemd, te betalen een som geld ten bedrage van € 1.150,70 (eenduizend honderdvijftig euro en zeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag.
? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij III], wonende [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij III] voornoemd, te betalen een som geld ten bedrage van € 2.381,78 (tweeduizend driehonderdeenentachtig euro en achtenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag.
? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij V], wonende [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij V] voornoemd, te betalen een som geld ten bedrage van € 2.552,50 (tweeduizend vijfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag.
? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij IV], wonende [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij IV] voornoemd, te betalen een som geld ten bedrage van € 500,93 (vijfhonderd euro en drieënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag.
? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij VII], wonende [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij VII] voornoemd, te betalen een som geld ten bedrage van € 345,38 (driehonderdvijfenveertig euro en achtendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag.
? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij VI], wonende [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij VI] voornoemd, te betalen een som geld ten bedrage van € 2.746,83 (tweeduizend zevenhonderdzesenveertig euro en drieëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. P. Sloot en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2012.
mr. Essenburg is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.