ECLI:NL:RBALK:2012:BY6492

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
396813 \ CV EXPL 12-1280
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid door privé-ongeval

In deze zaak gaat het om een werknemer die na een ernstig ongeval in de privésfeer arbeidsongeschikt raakt. Na een ziekteperiode van twee jaar heeft de werkgever, de Coöperatieve Rabobank Alkmaar e.o., met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst opgezegd. De werknemer heeft zich vervolgens beroepen op kennelijk onredelijk ontslag, waarbij hij de werkgever verwijt dat deze haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. De werknemer stelt dat de Rabobank verzuimd heeft om een verkorte wachttijd aan te vragen zoals bedoeld in artikel 23.6 van de Wet WIA en dat er geen voorzieningen zijn getroffen om de financiële gevolgen van het ontslag op te vangen.

De rechtbank heeft de vordering van de werknemer afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, omdat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid buiten het werk ligt en de Rabobank niet in gebreke is gebleven in haar re-integratieverplichtingen. De rechtbank wijst erop dat het UWV de re-integratieactiviteiten van de Rabobank als voldoende heeft gekwalificeerd en dat de werknemer zelf verantwoordelijk was voor het aanvragen van de verkorte wachttijd. De kantonrechter concludeert dat de Rabobank op goede gronden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is overgegaan na twee jaar ziekteverzuim.

De rechtbank benadrukt dat de enkele omstandigheid dat de werknemer zonder vergoeding is ontslagen, niet automatisch leidt tot kennelijke onredelijkheid van het ontslag. De werknemer heeft niet voldoende onderbouwd dat de Rabobank tekort is geschoten in haar zorgplicht. De vordering van de werknemer wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de Rabobank.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector kanton
Locatie Alkmaar
zaak/rolnr.: 396813 \ CV EXPL 12-1280 WD
datum uitspraak: 21 november 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[naam],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen [werknemer],
gemachtigde mr. J.F.M. Verheij,
tegen
de coöperatie Coöperatieve Rabobank Alkmaar e.o.,
te Alkmaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen de Rabobank,
gemachtigde mr. W. Hovingh.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding van 2 maart 2012, met producties,
-de conclusie van antwoord, met producties,
-de conclusie van repliek, met producties,
-de conclusie van dupliek met één productie,
-het door de kantonrechter tussen partijen gewe¬zen en op 18 juli 2012 uitgesproken tussenvonnis,
-de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 22 oktober 2012 gehouden comparitie van partijen tevens pleidooi en de met het oog op die zitting door de gemachtigden van partijen aan de kantonrechter en de wederpartij gezonden producties,
-de op de zitting van 22 oktober 2012 door de gemachtigden van partijen overgelegde pleitnotities.
Rabobank heeft bij conclusie van dupliek nog een productie in het geding gebracht. [werknemer] heeft op die productie bij gelegenheid van de gehouden comparitie tevens pleidooi kunnen reageren.
De feiten
a.[werknemer], geboren [datum], is op 28 augustus 1975 in dienst getreden van de Rabobank .
b.[werknemer] heeft in de loop van zijn dienstverband de volgende functies vervuld: baliemedewerker, relatiebeheerder, accountmanager en laatstelijk senior accountmanager.
c.Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen was de bedrijfs-cao Rabobank van toepassing (hierna: de cao).
d.Op 11 april 2009 heeft [werknemer] een zwaar epileptisch insult gekregen, waarbij hij op zijn achterhoofd is gevallen en in coma is geraakt. Na de revalidatie is sprake van blijvend hersenletsel. [werknemer] is sindsdien niet in staat geweest om werkzaamheden voor de Rabobank te verrichten.
e.Op 2 juni 2010 is er in het kader van de re-integratie van [werknemer] een evaluatiegesprek gehouden. Het door de Rabobank van dit gesprek opgestelde gespreksverslag vermeldt de volgende aanwezigen:
“- hr. drs. [A], manager Groot Zakelijk;
- hr. [letter] [werknemer], sr. account manager ZR;
- mw. mr. [B], juridisch adviseur, advocaat van hr. [werknemer];
- mw. [C], arbeidsdeskundige van de Arbodienst Rabobank Groep”
f.De termijn waarbinnen [werknemer] een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23 lid 6 van de Wet WIA aan kon vragen, is per 3 augustus 2010 verlopen.
g.Per medio april 2011 is door UWV een IVA-uitkering aan [werknemer] toegekend.
h.De Rabobank heeft op 4 mei 2011 voor [werknemer] bij UWV toestemming voor ont-slag aangevraagd. [werknemer] heeft verweer doen voeren tegen de inwilliging van het verzoek. UWV heeft desondanks toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en de Rabobank heeft aan [werknemer] ontslag aangezegd tegen 1 januari 2012.
De vordering
[werknemer] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
a.voor recht zal verklaren dat het ontslag van [werknemer] kennelijk onredelijk is;
b.de Rabobank zal veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c.de Rabobank zal veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een voorschot op de schade van € 41.768,85, dan wel enig ander bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2010, dan wel 2 maart 2012 tot aan die der algehele voldoening;
d.de Rabobank zal veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 zonder betekening en € 169,00 ingeval van betekening.
[werknemer] heeft het volgende aan de vordering ten grond¬slag gelegd: De Rabobank heeft Wit-tebrood tijdens zijn ziekte en het re-integratieproces zeer beperkt en ook slecht begeleid. Tij-dens de ziekte van [werknemer] heeft de Rabobank nauwelijks re-integratie maatregelen getrof-fen en zijn de contacten met de bedrijfsarts, behoudens een eenmalig huisbezoek, beperkt tot telefonische consulten.
De Rabobank heeft daarnaast de norm van zorgvuldig werkgeverschap geschonden en is ern-stig tekortgeschoten. Zo heeft de Rabobank verzuimd om ten behoeve van [werknemer] bij het UWV een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23 lid 6 van de Wet Werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet Wia) aan te vragen. [werknemer] verwijt de Rabobank voorts dat niet tijdig en zorgvuldiger is gekeken of [werknemer] eventueel in aanmerking zou komen voor de verkorte wachttijd. Het gevolg hiervan is dat er uiteindelijk te laat bij het UWV om toepassing van de verkorte wachttijd is verzocht. Reden waarom de UWV het verzoek heeft afgewezen. Dientengevolge heeft [werknemer] inkomens- en pensioenschade ondervonden.
De Rabobank heeft, buiten de regelingen van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst (cao), geen enkele voorziening voor [werknemer] getroffen om de gevolgen van het ontslag te compenseren en de gevolgen van het slechte werkgeverschap te verlichten. Bij gebrek aan voor [werknemer] getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande onmogelijkheid om passend werk te vinden, zijn de gevolgen van het ontslag in vergelijking met het belang van de Rabobank bij de opzegging zodanig ernstig dat sprake is van kennelijke onredelijkheid.
Ondanks het verwijtbaar nalaten heeft de Rabobank geweigerd de schadelijke gevolgen van één en ander te compenseren. Dat is mede gezien de ongelukkige omstandigheden waarin [werknemer] is komen te verkeren, de lengte van het dienstverband, de leeftijd van [werknemer] in combinatie met de naderende pensioengerechtigdheid en zijn jarenlange goede functioneren, als onzorgvuldig en kil te betitelen.
Gezien alle omstandigheden van het geval maakt [werknemer] aanspraak op vergoeding van de materiële en immateriële schade in de vorm van een aanvulling op zijn inkomen ingaande 14 april 2010 tot aan de pensioengerechtigde leeftijd tot het niveau van vóór de eerste ziektedag.
Subsidiair maakt [werknemer] aanspraak op een vergoeding als aanvulling op zijn uitkering in goede justitie te bepalen. Daarbij heeft als minimum het bedrag van € 28.263,71 te gelden. Daarenboven is de inkomensschade tot aan de pensioendatum becijferd op € 110.264,00.
Om het ontstane pensioengat vanaf de pensioendatum te dichten is een extra storting van € 264.779,00 nodig.
[werknemer] heeft vergeefs gepoogd de Rabobank buiten rechte tot vergoeding van zijn schade te bewegen. De daarmee gemoeid gaande kosten bedragen € 9.536,18 inclusief omzetbelasting aan advocaatkosten en € 3.350,16 inclusief omzetbelasting wegens kosten van de pensioenad-viseur.
[werknemer] vordert de Rabobank te veroordelen tot betaling van de schade nader op te maken bij staat. Als voorschot wordt gevorderd vergoeding van de minimale schade van € 28.263,71 te vermeerderen met de advocaatkosten van € 9.536,18 en de kosten van de pensioenadviseur van € 3.968,96, zijnde in totaal € 41.758,85.
Het verweer
De Rabobank betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan:
Op grond van vaste jurisprudentie is een ontslag na twee jaar ziekte in beginsel niet kennelijk onredelijk. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] ligt buiten het werk.
De Rabobank heeft geen steken laten vallen in het re-integratietraject.
Uit de cao volgt dat [werknemer] weliswaar inkomen verliest, maar dat pensioenschade wordt gecompenseerd. De Rabobank ziet niet in waarom een extra inkomenscompensatie zou moeten plaatsvinden. Ook indien de Rabobank geen ontslag zou hebben aangevraagd, zou de inkomenspositie van [werknemer] anders zijn geworden. Er is geen oorzakelijk verband tussen de beweerde schade en het ontslag.
Met betrekking tot de verkorte wachttijd voor de WIA geldt dat een aanvraag hiertoe door de verzekerde zelf, dus door [werknemer], moet worden gedaan. [werknemer], die destijds werd bijgestaan door een jurist, heeft dit niet tijdig gedaan.
De beoordeling van het geschil
1.Van een kennelijk onredelijk ontslag als bedoeld in artikel 7:681 BW is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, nu de daarvoor door [werknemer] aangevoerde gronden deze conclusie niet rechtvaardigen.
2.Vastgesteld wordt dat de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] en het daarmee samenhangende ontslag, is gelegen in een ongeval in de privésfeer van [werknemer].
3.Niet is komen vast te staan dat de Rabobank in gebreke is geweest met de op haar als werkgever rustende verplichtingen in het re-integratietraject van [werknemer]. Gebleken is immers dat het UWV in het kader van de toekenning van een WIA/IVA-uitkering aan [werknemer] geen aanleiding heeft gezien om aan de Rabobank een loonsanctie als bedoeld in artikel 25 lid 9 Wet WIA op te leggen. Hieruit volgt dat het UWV, aan wie als bevoegde uitvoeringsinstantie primair de bevoegdheid toekomt zich hierover een oordeel te vormen, de re-integratieactiviteiten van de Rabobank als voldoende kwalificeert. Niet gebleken is dat [werknemer] dit oordeel heeft aangevochten door in bezwaar te gaan tegen de beslissing van het UWV, hetgeen wel tot de mogelijkheden behoorde. Het betreffende besluit van het UWV heeft formele rechtskracht gekregen. Het gevolg hiervan is dat in onderhavig geding het oordeel van het UWV dat de Rabobank heeft voldaan aan haar re-integratie verplichtingen, als juist moet worden aanvaard. De hiertegen door [werknemer] aangevoerde argumenten leiden niet tot een ander oordeel. Het is in beginsel niet de taak van de kantonrechter maar die van het UWV om de re-integratieactiviteiten te toetsen.
4.Niet in geschil is dat reële mogelijkheden op een succesvolle re-integratie binnen afzienbare tijd voor [werknemer] ten tijde van de opzegging door de Rabobank ontbraken. Gelet daarop is de Rabobank, na twee jaar ziekteverzuim van [werknemer], na verkregen toestemming van het UWV op zich op goede gronden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst overgegaan.
5.Dat de Rabobank buiten de regelingen krachtens de toepasselijke CAO geen regelingen heeft getroffen ter compensatie van het financiële nadeel van [werknemer], maakt het ontslag evenmin kennelijk onredelijk. Uitgangspunt is dat de enkele omstandigheid dat een werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, geen kennelijke onredelijkheid van het ontslag met zich brengt. Niet gebleken is dat in dit geval van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken. Zoals hiervoor overwogen is de oorzaak van de ziekte en het ontslag van [werknemer] gelegen in een ongeval in de privésfeer van [werknemer]. Daar komt bij dat aan het ontslag is voorafgegaan een periode van minimaal twee jaar waarin de Rabobank wel tot loonbetaling verplicht is geweest zonder dat [werknemer] in staat is geweest tot het verrichten van arbeid. Bij dit alles komt nog dat [werknemer] de stelling van de Rabobank dat de krachtens de CAO getroffen regelingen [werknemer] compenseren voor de geleden pensioenschade, niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken.
6.Thans resteert de gang van zaken aangaande het uitblijven van het verzoek aan het UWV tot het vaststellen van een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23 lid 6 van de Wet WIA. [werknemer] verwijt de Rabobank dat deze een dergelijk verzoek niet heeft gedaan, althans dat zij een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door na te laten de mogelijkheid tot een dergelijk verzoek pro-actief aan de orde te stellen. De kantonrechter overweegt als volgt.
7.Uit lid 6 van genoemd artikel 23 van de Wet WIA kan worden afgeleid dat het aan [werknemer] en niet aan de Rabobank is geweest om zich tijdig tot het UWV te wenden teneinde de in dat artikellid bedoelde verkorte wachttijd aan te vragen. Het verwijt dat de Rabobank geen dergelijk verzoek heeft gedaan is hierom ongegrond.
8.Ter zake het schenden van de zorgvuldigheidsnorm heeft het volgende te gelden. Niet uitgesloten is dat er op een werkgever als de Rabobank onder omstandigheden uit hoofde van goed werkgeverschap een verplichting rust om een werknemer als [werknemer] te wijzen op de mogelijkheid tot het aanvragen van de hiervoor bedoelde verkorte wachttijd. Ook indien partijen van mening verschillen over de vooruitzichten en de kansen op een toekomstige succesvolle re-integratie en daarmee over de toewijsbaarheid van een dergelijk verzoek, kan een zekere pro-actieve houding van een werkgever geïndiceerd zijn.
9.Echter, gebleken is dat [werknemer] gedurende het re-integratietraject in ieder geval vanaf 2 juni 2010, de datum van het eerstejaarsevaluatiegesprek, derhalve ruim voor het verstrijken van de fatale termijn (3 augustus 2010) voor de aanvraag om een verkorte wachttijd, voorzien is geweest van juridische bijstand. De Rabobank heeft mogen veronderstellen dat de destijds door [werknemer] ingeschakelde juridische deskundige ervan op de hoogte is geweest dat [werknemer] zelf tot aanvraag diende over te gaan, alsmede dat aan de aanvraag een fatale termijn verbonden zat. Gelet daarop heeft er op de Rabobank geen nadere zorgvuldigheidsverplichting gerust.
10.Hiermee zijn alle gronden aan de ingestelde vorderingen komen te ontvallen. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van de Rabobank worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Wijst af het gevorderde.
Veroordeelt [werknemer] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank vastgesteld op de volgende bedragen:
salaris gemachtigde € 1.800,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde uitspraakdatum.