ECLI:NL:RBALK:2012:BY6871

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
142016-KG ZA 12-412
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing geldvordering in kort geding tussen vader en dochter met betalingsregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 20 december 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader (eiser) en zijn dochter (gedaagde) over een geldlening van €115.000,- die de vader aan de dochter had verstrekt. De dochter heeft de terugbetaling van het geleende bedrag betwist, met als argument dat er een mondelinge afspraak was gemaakt dat terugbetaling pas zou plaatsvinden bij de verkoop van appartementen. De vader heeft echter gesteld dat de dochter in gebreke is gebleven met de terugbetaling en heeft een vordering ingesteld om het bedrag van €100.000,- terug te vorderen, verminderd met een eerder afgesproken bedrag van €15.000,- dat niet terugbetaald hoefde te worden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de lening renteloos was en dat er geen verplichting was om jaarlijks een deel af te lossen. De rechter oordeelde dat de dochter onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de vader voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering. De rechter heeft de vordering van de vader toegewezen, maar met de bepaling dat de dochter het bedrag in maximaal zes termijnen moest terugbetalen, te beginnen twee maanden na de uitspraak. De rechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen, maar de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van gemaakte kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierechtelijke verhouding tussen partijen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in geldleningen en de noodzaak voor partijen om hun standpunten goed te onderbouwen in juridische procedures. De rechter heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de partijen, zoals de gezondheid van de vader en de financiële situatie van de dochter.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
CVZ/AS
KG nummer: 142016/KG ZA 12-412
datum: 20 december 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[NAAM EISER],
wonende te Bonaire,
EISER IN KORT GEDING,
advocaat mr. W. Wolfs te Naarden,
tegen:
[NAAM GEDAAGDE],
wonende te Oosterleek,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
advocaat mr. R.I.C. Bindels te Utrecht.
Partijen zullen verder worden genoemd "eiser" respectievelijk "gedaagde".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 10 december 2012 zijn verschenen namens eiser zijn gemachtigde de heer P. Veen,vergezeld van mr. Wolfs voornoemd en namens gedaagde mr. Bindels voornoemd.
Desgevraagd is namens eiser verklaard dat hij niet in persoon verschenen is in verband met zijn slechte gezondheidstoestand en namens gedaagde dat zij niet in persoon is verschenen in verband met een verblijf in Egypte.
Eiser heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiser de originele dagvaarding en van de zijde van gedaagde een pleitnotitie, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 Eiser en gedaagde zijn vader en dochter.
2.2 Eiser heeft op 9 februari 2009 een bedrag van [euro] 115.000,-- aan gedaagde uitgeleend. Van deze lening is een overeenkomst van geldlening opgesteld tussen partijen. Aan de lening zijn geen verplichte rentebetalingen of (tussentijdse) aflossingsverplichtingen verbonden. In de overeenkomst is voorts het volgende opgenomen:
"artikel 3. De schuldenaar is verplicht jaarlijks tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van [euro] n.v.t. af te lossen. Deze aflossing vindt voor het eerst plaats op n.v.t. De schuldenaar is te allen tijde bevoegd de hoofdsom geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen maar het voorschreven kapitaal moet terstond worden afgelost zodra schuldeiser dit van schuldenaar verlangt.
artikel 4. Indien de schuldenaar stipt aan zijn verplichtingen tot betaling van rente en aflossing voldoet, zal de hoofdsom of restant hoofdsom in haar geheel niet opeisbaar zijn. Indien schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaald op tijd en wijze als in deze akte vermeld, failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt, boedelafstand doet, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of zijn roerende of onroerende zaken in beslag worden genomen, is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met de rente tot de dag van betaling op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.
Artikel 5. De schuldenaar is gehouden op eerste aanvraag van de schuldeiser in de door schuldeiser gewenste vorm en omvang zekerheid te stellen."
2.3 In februari 2012 heeft eiser jegens gedaagde aanspraak gemaakt op terugbetaling van het geleende bedrag. Daarbij is overeengekomen dat een bedrag van
[euro] 15.000,-- niet terugbetaald behoeft te worden, maar dat dit mocht worden verrekend.
2.4 In een brief van eiser aan gedaagde d.d. 26 juni 2012 is onder meer het volgende opgenomen:
"(...) Ik wil het in deze brief ook nog hebben over Bon Bida Appartements. Ik heb [naam 1] en jou in de gelegenheid gesteld om van mijn vennootschap op Bonaire tegen een gereduceerde prijs een appartement te kopen. Jij wilde graag een tweede appartement kopen. Dat heb je ook tegen een gereduceerde prijs verkregen. Omdat jij er even niet voldoende geld voor had, heb ik je daar renteloos een lening voor verstrekt van [euro] 115.000,--. Je bent genoegzaam op de hoogte van de grote problemen die zich hebben voorgedaan bij de bouw van die appartementen. Toch meende jij een schadevergoeding van mij te moeten eisen wegens te late oplevering. Ik heb dat gezien de gereduceerde prijs en de renteloze financiering als zeer ondankbaar van jouw kant ervaren.
In mijn email aan jou van 7 februari van dit jaar, heb ik je gevraagd om de lening van [euro] 115.000,-- terug te betalen, verminderd met een bedrag ad [euro] 15.000,-- dat wij afgesproken hebben ter compensatie van het niet kunnen verhuren. Je werd dus verzocht om [euro] 100.000,-- over te maken op mijn bankrekening (...)"
2.5 Gedaagde is tot op heden niet overgegaan tot terugbetaling van enig bedrag.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 Eiser vordert - samengevat - dat gedaagde wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van [euro] 100.000,-- te vermeerderen met rente en kosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde niet voldoet aan de betalingsverplichting die voor haar uit de overeenkomst van geldlening voortvloeit.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Zij heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat er mondeling een aanvullende afspraak is gemaakt bij het sluiten van de overeenkomst van geldlening, welke afspraak inhoudt dat terugbetaling van de lening pas zal plaatsvinden bij verkoop van (een van) de appartementen. Voorts heeft zij betwist dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij terugvordering van dit bedrag op dit moment. In dat verband heeft zij er op gewezen dat eiser zeer vermogend is en heeft zij voorts ter discussie gesteld of deze procedure wel de wens van eiser is, die door zijn ziekte niet geheel meer helder van geest is, aldus gedaagde. Tot slot heeft zij verklaard dat uit de overeenkomst van geldlening voortvloeit dat de lening niet ineens opeisbaar is. In die overeenkomst is immers bepaald dat de lening onder meer ineens opeisbaar is indien zij niet aan haar rente en aflossingsverplichting zou voldoen, maar nu geen vaste rente- of aflossingsverplichting overeengekomen is, is zij daarmee niet in gebreke en is de lening niet ineens opeisbaar, aldus gedaagde.
3.4 Voor zover voor de beslissing van belang wordt hierna op de verschillende standpunten van partijen ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Een geldvordering is in kort geding slechts toewijsbaar indien het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden zijn en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat thans uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.
Spoedeisend belang
4.2 Door gedaagde is betoogd dat eiser onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Eiser heeft daar tegenover gesteld dat zijn geld voornamelijk vastzit in onroerende zaken en dat hij naast de medische kosten die hij heeft nog veel belastingen en dergelijke moet betalen, maar daarbij aanloopt tegen een liquiditeitsprobleem. Door eiser is aldus voldoende aannemelijk gemaakt is dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Daarbij is mede van belang dat eiser zij revenuen haalt uit beheer en exploitatie van onroerend goed en dat in algemene zin aannemelijk is dat het slechte economische tij sterk negatief uitwerkt op de rendementen die met dat type bedrijvigheid kunnen worden gegenereerd.
Ten gronde
4.3 Het bestaan en de omvang van de geldvordering zijn tussen partijen niet in geschil, zodat dit geen belemmering voor toewijzing van de vordering van eiser vormt. Het verweer van gedaagde spitst zich toe op de vraag of de lening op dit moment opeisbaar is. Omtrent de door gedaagde terzake gevoerde verweren wordt het volgende opgemerkt.
4.4 Gedaagde heeft onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven tekst van de overeenkomst aangevoerd dat de lening nog niet opeisbaar is. Zij wijst erop at zij geen rente- of aflossingsverplichting had en deze dan ook niet verzaakt heeft. Verder stelt zij dat bij uitleg van de overeenkomst in aanmerking moet worden genomen dat eiser de akte heeft opgesteld en expertise heeft op het terrein van financieringen.
4.5 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat uit de tekst van de overeenkomst in ieder geval volgt dat:
- er geld ter leen is verstrekt;
- de lening renteloos is;
- er geen verplichting is overeengekomen om jaarlijks een deel af te lossen;
- er wel een verplichting is om op eerste aanvraag van eiser zekerheid te stellen in de door de hem gewenste vorm.
Indien onder die omstandigheden de tekst van art. 4 letterlijk zou worden genomen, zoals gedaagde thans voorstaat, zou er sprake zijn van eeuwigdurende geldlening, die materieel gelijk te stellen is met een gift. Uit de stellingen van gedaagde vloeit voort dat partijen dat niet overeengekomen zijn. De overeenkomst kan bij die stand van zaken niet anders worden uitgelegd dan dat de lening in beginsel te allen tijde opzegbaar is, maar dat de modaliteiten van terugbetaling, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk moeten zijn. De omstandigheid dat eiser mogelijk meer deskundigheid bezat op het terrein van financieringen dan gedaagde maakt dit niet anders.
4.6 Noch de inhoud van de overkomst noch de aard van de transactie brengt mee dat de lening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid pas opgeëist zou kunnen worden wanneer er rendement uit de exploitatie van het project als geheel wordt gerealiseerd. Dat zou anders zijn indien er op dat punt aanvullende afspraken zouden zijn gemaakt. De stelplicht en bewijslast dienaangaande ligt bij gedaagde.
4.7 Door gedaagde is betoogd dat er mondeling een aanvullende afspraak is gemaakt tussen partijen op grond waarvan terugbetaling van het geleende bedrag pas zou plaatsvinden bij verkoop van (een van) de appartementen, maar het bestaan van deze afspraak is namens eiser betwist. Gedaagde heeft haar standpunt tegenover die betwisting op geen enkele wijze nader onderbouwd. Met name heeft gedaagde onvoldoende aangevoerd omtrent de achtergronden van de transactie, haar eigen betrokkenheid daarbij en de inhoud van begeleidende besprekingen om het verweer voorshands voldoende geadstrueerd te achten.
4.8 Door gedaagde is voorts betoogd dat zij is overgegaan tot aankoop van de appartementen om eiser meer financiële ruimte te geven om het project te realiseren, zodat er feitelijk sprake was van projectfinanciering. Dit standpunt is door eiser nadrukkelijk weersproken. Hij heeft verklaard dat hij zijn dochters de kans heeft geboden met korting een vakantieappartement aan te kopen in het door hem te realiseren project en dat gedaagde ervoor gekozen heeft twee appartementen aan te kopen, één voor eigen gebruik en één voor verhuur, maar dat zij voor die aankoop op dat moment onvoldoende financiële middelen had. Hij heeft aangevoerd dat hij haar om die reden het restantbedrag voor de aankoop heeft geleend en dat dit bedrag thans dient te worden terugbetaald.
4.9 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De stelling dat er sprake is van projectfinanciering sluit niet aan bij de tekst van de overgelegde overeenkomst van geldlening en evenmin bij die van de eveneens overgelegde koopovereenkomst. Verder sluit dit standpunt niet aan bij de beschrijving van de achtergrond van de lening in de door eiser overgelegde brief van eiser aan gedaagde. Weliswaar is door gedaagde in twijfel getrokken of deze brief wel de wens van eiser weergeeft, maar enige onderbouwing van de suggestie dat de brief niet kan worden beschouwd als de werkelijke wilsuiting van eiser ten tijde van de ondertekening daarvan is uitgebleven. De voorzieningenrechter kent bij een en ander ook betekenis toe aan het feit dat gesteld noch gebleken is dat gedaagde de inhoud van deze brief vóór de zitting heeft weersproken. Ook dit verweer mist daarom onderbouwing.
4.10 Ter zitting is door gedaagde aangevoerd dat zij aan een eventuele verplichting tot terugbetaling alleen kan voldoen indien zij haar woonhuis verkoopt. Eiser heeft haar echter gesommeerd de verkoop te staken en eerst zijn toestemming voor verkoop af te wachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient eiser, indien dit toestemmingsvereiste tussen partijen overeengekomen is, deze toestemming zonder meer aan gedaagde te verlenen teneinde haar in staat te stellen liquide middelen vrij te maken om daarmee de lening af te betalen. Voorts wordt geoordeeld dat het ineens opeisen van het gehele bedrag (minus de overeengekomen schadevergoeding) onder de geschetste omstandigheden niet redelijk is. Eiser zal gedaagde in de gelegenheid moeten stellen hem eventueel in (redelijke) termijnen terug te betalen en aan hem wordt voorgehouden dat hij redelijke betalingsvoorstellen van de zijde van gedaagde derhalve niet zonder meer van de hand zal kunnen wijzen. Nu twijfelachtig is of eiser en gedaagde nog in staat zijn om over deze aangelegenheid te communiceren - hoewel het zoeken van die communicatie wel de aangewezen aanpak lijkt - zal de voorzieningenrechter in het dictum een redelijk geacht betalingsschema opnemen.
4.11 De vordering van eiser is derhalve toewijsbaar op de wijze als hierna te vermeld.
4.12 De gevorderde wettelijke rente is slechts toewijsbaar op de wijze als hierna te vermelden nu tussen partijen geen renteverplichting is overeengekomen.
4.13 De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat onvoldoende is gesteld of gebleken dat kosten zijn gemaakt dan wel (voldoende) werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten.
4.14 Gelet op de familierechtelijke verhouding tussen partijen worden de proceskosten gecompenseerd.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt gedaagde tot betaling van een bedrag van [euro] 100.000,-- (eenhonderdduizend euro) in maximaal zes (tweemaandelijkse) termijnen van gelijke omvang, waarvan de eerste termijn twee maanden na de datum van dit vonnis vervalt, dan wel in maximaal drie (viermaandelijkse) termijnen van gelijke omvang waarvan de eerste termijn vier maanden na de datum van dit vonnis vervalt en waarbij in beide gevallen geldt dat het bedrag uiterlijk één jaar na de datum van dit vonnis is voldaan, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over een verschuldigd termijnbedrag vanaf de overeengekomen of uit dit dictum voortvloeiende betalingsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- weigert de meer of anders gevorderde voorziening.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2012 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.