ECLI:NL:RBALK:2012:BZ6069
Rechtbank Alkmaar
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing incidentele vordering tot voeging in civiele procedure
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Alkmaar, is op 10 december 2012 uitspraak gedaan in een incident waarbij de vordering tot voeging door [Z] is afgewezen. De zaak betreft een verzet tegen een eerder verstekvonnis van 18 juni 2012, waarbij [Z] een bedrag van € 9.082,91 van [X en Y] vorderde. [X en Y] hebben op hun beurt een vordering in reconventie ingesteld, waarbij zij betaling van € 2.849,10 van [Z] vorderen.
De incidentele vordering tot voeging door [Z] was gebaseerd op artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een derde die in een aanhangig geding moest worden gevoegd, aangezien [Z] al partij was in beide zaken. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot voeging niet kon worden toegewezen.
Daarnaast werd de vordering tot voeging op basis van artikel 222 Rv afgewezen, omdat de onderbouwing van verknochtheid onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [Z] ongegrond was en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten voor [X en Y] werden vastgesteld op € 175,00 voor het salaris van hun gemachtigde.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de artikelen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de noodzaak voor een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures.