ECLI:NL:RBALK:2012:BZ6084

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
423144 \ KG EXPL 12-67
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van sociaal psychiatrisch verpleegkundige wegens misbruik van patiënts bankrekening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 18 december 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, hierna te noemen [werknemer], en de stichting GGZ Noord-Holland-Noord, hierna te noemen GGZ. [werknemer] was sinds 31 augustus 1981 in dienst bij GGZ en had de zorg voor mevrouw [X], een kwetsbare cliënte. De zaak kwam aan het licht na een melding van de mentor van mevrouw [X] over verdachte financiële transacties. GGZ heeft [werknemer] op 21 juni 2012 op staande voet ontslagen, omdat hij zijn verplichtingen als werknemer en hulpverlener grovelijk had veronachtzaamd door ongeoorloofde uitgaven te doen ten laste van de bankrekening van mevrouw [X].

Tijdens de zitting op 4 december 2012 heeft [werknemer] zijn vordering toegelicht, waarin hij stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was. Hij voerde aan dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat het niet onverwijld was gegeven. GGZ daarentegen stelde dat het ontslag op goede gronden was verleend, gezien de ernst van de beschuldigingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [werknemer] misbruik heeft gemaakt van zijn positie door zonder toestemming van mevrouw [X] financiële transacties voor zichzelf te verrichten.

De rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven, omdat er voldoende bewijs was dat [werknemer] zijn verantwoordelijkheden had verwaarloosd en dat het ontslag onverwijld was verleend. De vordering van [werknemer] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zorgverleners en de gevolgen van het schenden van vertrouwen in de zorgsector.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 423144 \ KG EXPL 12-67
Uitspraakdatum: 18 december 2012
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats],
eisende in kort geding [verder ook te noemen: [werknemer]],
gemachtigde: mr. R. de Rijk, werkzaam ten kantore van Achmea Rechtsbijstand te Tilburg
tegen
de stichting STICHTING GGZ NOORD-HOLLAND-NOORD,
statutair gevestigd te Heiloo en kantoorhoudende te Heerhugowaard,
verwerende partij in kort geding [verder ook te noemen: GGZ],
gemachtigde mr. M.H.M. van Asten, advocaat te Amsterdam.
Het procesverloop
[werknemer] heeft een voorziening gevorderd, zoals omschreven in de daartoe op 26 november 2012 uitgebrachte dagvaarding.
De zaak is behandeld --gelijktijdig met het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek [BW] onder rep.nr.: 421016 OA VERZ 12-204-- op de terechtzitting van 4 december 2012, alwaar zijn verschenen namens GGZ [A], manager en [B], P&O adviseur en [werknemer] in persoon; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
[werknemer] heeft de vordering bij monde van zijn gemachtigde toegelicht. GGZ heeft tegen de vordering verweer doen voeren aan de hand van pleitnotities.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1.[werknemer], geboren op [datum], is sinds 31 augustus 1981 bij (de rechtsvoorgangers van) GGZ in dienst krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De functie van [werknemer] is Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige tegen een actueel loon van € 3.634,00 per maand exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao GGZ (de Cao) van toepassing. [werknemer] is in zijn werk als case manager coördinerend behandelaar van patiënten van GGZ. [werknemer] is BIG-geregistreerd.
2.In zijn functie van case manager bij de rechtsvoorganger van GGZ, GGZ Dijk en Duin, had [werknemer] sinds 1995 de zorg over de heer en mevrouw [X]. Na het overlijden van de heer [X] in 2009 heeft [werknemer] bewerkstelligd dat mevrouw [X] zou gaan wonen in het complex Betsy Perk te [plaats]. In dit complex wonen volwassen mensen met een lichamelijke en/of meervoudige handicap en met functiestoornissen ten gevolge van een niet aangeboren hersenletsel. Mevrouw [X] maakte daarbij gebruik van binnen het complex aangeboden voorzieningen.
3.Per 1 oktober 2010 is mevrouw [X] uitgeschreven als cliënte van GGZ. [werknemer] is als “mantelzorger” ook na 1 oktober 2010 mevrouw [X] blijven begeleiden en helpen. Sinds 1 april 2012 heeft mevrouw [X] ook een (professioneel) mentor, mevrouw [Y].
4.Op 13 juni 2012 heeft mevrouw [Y], GGZ telefonisch meegedeeld dat zij door de verzorgers van Betsy Perk was benaderd om de financiële administratie van mevrouw [X] na te gaan, na klachten van mevrouw [X] hierover aan die medewerkers. [Y] deelde GGZ mee dat er een serieus vermoeden was ontstaan dat [werknemer] de pinpas van mevrouw [X] heeft gebruikt voor uitgaven voor zichzelf en voor zichzelf contante bedragen heeft opgenomen en dat [werknemer] in een gesprek met [Y] en [X] op 11 april 2012 zou hebben toegegeven dat “het niet helemaal klopte” en “niet de schoonheidsprijs verdiende”.
5.Naar aanleiding van het telefoontje van [Y] heeft op 13 juni 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen GGZ en [werknemer]. Daarbij heeft [werknemer] aan GGZ meegedeeld dat hij inderdaad over een bankpas van [X] beschikte en, met toestemming van [X], een aantal aanschaffen heeft gedaan. Naar aanleiding van dit gesprek heeft GGZ [werknemer] met onmiddellijke ingang geschorst met behoud van salaris. GGZ heeft dit bij brief d.d. 14 juni 2012 aan [werknemer] bevestigd.
6.Op 20 juni 2012 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen GGZ en [werknemer]. Bij brief d.d. 21 juni 2012 heeft GGZ [werknemer] op staande voet ontslagen. Als gronden voor het ontslag vermeldt deze brief, verkort en zakelijk weergegeven:
-dat [werknemer] grovelijk heeft gehandeld in strijd met zijn plichten uit de arbeidsovereenkomst, de Cao, het Professioneel Statuut en de beroepscode en misbruik gemaakt van zijn positie als senior psychiatrisch verpleegkundige en als hulpverlener;
-dat [werknemer] zich tegen het beleid van GGZ in, in 2008 heeft laten machtigen als medebankpashouder voor de bankrekening van [X];
-dat [werknemer] fraude heeft gepleegd met de bankpas van mevrouw (en eerder) de heer [X] omdat daarmee vanaf 2008 een groot aantal dubieuze banktransacties heeft plaatsgevonden;
-dat [werknemer] [X] op 1 oktober 2010 volledig ten onrechte en zonder toestemming van de geneesheer-directeur dan wel behandelend psychiater heeft uitgeschreven als cliënte bij GGZ. Dit in strijd met het protocol “Ontslag en ongeoorloofde afwezigheid”; en
-dat [werknemer] zich bij Betsy Perk ten onrechte blijft uitgeven als behandelaar van GGZ.
7.Bij brief d.d. 20 augustus 2012 heeft [werknemer] de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
Het geschil
8.[werknemer] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van GGZ het aan [werknemer] toekomende loon van € 3.634,00 bruto per maand over de periode van 21 juni 2012 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, zulks vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek en de wettelijke rente, kosten rechtens .
9.[werknemer] stelt ter onderbouwing van zijn vordering, zakelijk weergegeven, dat het op 21 juni 2012 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat dit is gegeven terwijl er geen dringende reden is, het ontslag niet onverwijld is gegeven en voor het ontslag geen vergunning van het UWV is gegeven. Aanvullend heeft [werknemer] aangevoerd dat de verwijten die GGZ in de brief van 21 juni 2012 aan [werknemer] maakt, onjuist zijn. [werknemer] heeft zijn werkzaamheden voor GGZ altijd naar beste weten en kunnen vervuld. Sinds 1995 stond [werknemer] de heer en mevrouw [X] bij. Hij deed vele klusjes voor ze, deed reparaties en verbeteringen aan de woning, hij deed de financiële administratie, deed boodschappen en kocht de noodzakelijke spullen. GGZ wist dat [werknemer] gemachtigd was over de bankrekening van de heer en mevrouw [X] en dat kwam wel vaker voor. [werknemer] heeft bewerkstelligd dat mevrouw [X] na het overlijden van haar man in Betsy Perk terecht kon. Het ging na het overlijden van haar man, een stuk beter met mevrouw [X]. Dat [werknemer] haar als cliënte van GGZ heeft laten uitschrijven zonder toestemming van de behandelend psychiater is onjuist. [werknemer] heeft hierover met de behandelend psychiater gesproken en [werknemer] heeft een conceptontslagbrief ten behoeve van de psychiater opgesteld. Dat die wellicht niet door de psychiater mede is ondertekend, is [werknemer] niet te verwijten. [werknemer] heeft dit ontslag ook binnen GGZ gemeld. Na 1 oktober 2010 is [werknemer] mevrouw [X] als mantelzorger blijven begeleiden. Dit was op vrijwillige basis en staat geheel los van zijn dienstverband bij GGZ. De financiële transacties vonden altijd plaats in overleg en met toestemming van mevrouw [X]. De pinbetalingen waren ten behoeve van boodschappen en andere aanschaffen (zoals kleding) die [werknemer] voor mevrouw [X] deed. De € 4.000,00 die [werknemer] naar zijn bankrekening overschreef, betrof een lening van mevrouw [X] in verband met de aanschaf van een cv-installatie door [werknemer]. Die lening was nog niet terugbetaald. [werknemer] heeft dit echter direct na 11 april 2012 terugbetaald, net als de resterende € 1.000,00 van de € 10.000,00 die [werknemer] van de spaarrekening van mevrouw [X] had overgemaakt naar zijn eigen bankrekening. Die overschrijving was gedaan uit nieuwsgierigheid. Dit omdat de bank had meegedeeld dat dit niet zou kunnen. Dat kon dus wel.
10.Er is geen dringende reden voor ontslag. De door GGZ genoemde regelingen zoals het Professioneel Statuut, de Kaders voor behandelplanbespreking nieuwe stijl en de Richtlijn ontslag en ongeoorloofde afwezigheid zijn pas zeer recent vastgesteld, waren [werknemer] (deels) nog niet bekend en op het handelen van [werknemer] niet van toepassing. Dat [werknemer] enige andere verplichting uit hoofde van de arbeidsovereenkomst of de wet niet is nagekomen, is niet gebleken. Het ontslag op staande voet is derhalve niet rechtsgeldig. Bovendien is het ontslag niet onverwijld gegeven. Tussen het moment dat GGZ kennis kreeg van de verwijten ven [Y], 13 juni 2012, en het moment van ontslag, 21 juni 2012 heeft geen relevant onderzoek plaatsgevonden. Nu het ontslag niet rechtsgeldig is, [werknemer] ook na 21 juni 2012 recht heeft op loonbetaling en hij door het uitblijven van loonbetalingen in de financiële problemen raakt, heeft [werknemer] een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.
11.GGZ concludeert in haar verweer tot afwijzing van de vordering en voert hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het ontslag op staande voet is op goede gronden en onverwijld gegeven. Sinds 1995 heeft [werknemer] als case manager de zorg voor de heer en mevrouw [X] gehad. Bij de heer [X] was schizofrenie geconstateerd en mevrouw [X] bleek zwakbegaafd. De financiën werden, hoewel dit bij GGZ niet is toegestaan, geregeld door [werknemer]. [werknemer] heeft zijn manager daar nooit van op de hoogte gesteld. De heer [X] is in 2009 overleden. [werknemer] is de financiën van mevrouw [X] blijven beheren. Hij heeft bewerkstelligd dat mevrouw [X] in 2009 kon gaan wonen in een woning in het wooncluster Betsy Perk. Het is binnen GGZ regel dat patiënten ieder jaar minimaal één keer worden gezien door een psychiater. Dit is vastgelegd in het binnen GGZ algemeen bekende Kaders voor behandelplanbespreking nieuwe stijl. De case manager dient te zorgen dat dit gebeurd. [werknemer] heeft dat nagelaten. Naar nu blijkt heeft [werknemer] mevrouw [X] per 1 oktober 2010 doen uitschrijven als cliënte van GGZ zonder dat de behandelend psychiater mevrouw [X] daarvoor heeft gezien. Daardoor heeft [werknemer] gehandeld in strijd met de Richtlijn ontslag en ongeoorloofde afwezigheid. Hoewel mevrouw [X] per 1 oktober 2010 was uitgeschreven als cliënte van GGZ, is [werknemer] zich daarna bij medewerkers van Betsy Perk blijven uitgeven als behandelaar van mevrouw [X] namens GGZ. Op 13 juni 2012 heeft GGZ een melding gekregen van de mentor van mevrouw [X]. Zij was door de verzorging van Betsy Perk benaderd om de financiële administratie van mevrouw [X] na te gaan. Dit naar aanleiding van klachten van mevrouw [X]. Uit dat onderzoek van [Y] was gebleken dat [werknemer] regelmatig geldbedragen met de pinpas van mevrouw [X] heeft opgenomen, hij vele betalingen heeft gedaan die niet voor mevrouw [X] bedoeld kunnen zijn geweest en [werknemer] in december 2011 € 4.000,00 van mevrouw [X] had geleend zonder die terug te betalen. Verder bleek dat [werknemer] eens € 10.000,00 naar zijn eigen bankrekening had overgeschreven en daarvan maar € 9.000,00 naar de bankrekening van mevrouw [X] had teruggestort. [Y] heeft [werknemer] hier op 11 april 2012 mee geconfronteerd. [werknemer] heeft toen tegen [Y] gezegd dat “het niet helemaal klopte” en hij constateerde dat zijn handelwijze “niet de schoonheidsprijs verdiende”. [Y] heeft toen met [werknemer] de door hem gepleegde transacties besproken. Daarbij bleek dat hij ook met geld van mevrouw [X] een computer had gekocht die bij [werknemer] thuis stond, dat hij met het bedrag van € 4.000,00 een verwarmingsketel had gekocht en vergeten was dit bedrag terug te storten. Voor het slechts terugstorten van € 9.000,00 in plaats van € 10.000,00 had [werknemer] geen verklaring. [werknemer] tankte op kosten van mevrouw [X] als tegemoetkoming in de reiskosten die [werknemer] voor haar maakte. Na dat gesprek heeft [Y] de financiële administratie van mevrouw [X] doorgelopen en uiteindelijk op 13 juni 2012 met GGZ contact opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft GGZ nog op dezelfde dag met [werknemer] gesproken. [werknemer] bevestigde toen dat hij de bankpas van mevrouw [X] in zijn bezit had en dat hij de transacties daarmee heeft gedaan. GGZ heeft [werknemer] daarop direct, overeenkomstig de bepalingen van de Cao met behoud van salaris geschorst. Vervolgens heeft GGZ nader onderzoek gedaan. Daarbij is nadere informatie aan het licht gekomen betreffende de transacties van [werknemer] met de bankrekening van mevrouw [X]. Uit het patiëntendossier van GGZ bleek toen ook dat mevrouw [X] door [werknemer] was uitgeschreven in strijd met de Richtlijn ontslag en ongeoorloofde afwezigheid. De conclusie was dat [werknemer] zijn plichten voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, de Cao, het Professioneel Statuut en de beroepscode grovelijk heeft veronachtzaamd en niet heeft gehandeld met de op hem rustende verantwoordelijkheid door misbruik te maken van zijn positie als verpleegkundige. De verwijten op zich en in onderling verband met elkaar leveren een dringende reden voor ontslag op. Op 20 juni 2012 heeft een vervolggesprek tussen GGZ en [werknemer] plaatsgevonden. Bij brief d.d. 21 juni 2012 heeft GGZ [werknemer] op staande voet ontslagen. Gelet op de gang van zaken en het onderzoek door GGZ tussen 13 en 21 juni 2012, is het ontslag onverwijld gegeven.
De beoordeling
12.De spoedeisendheid van de zaak vloeit uit het gestelde voort en is in voldoende mate gebleken.
13.In dit kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen van [werknemer] in een gewone procedure (bodemprocedure) een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de gevorderde voorziening. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Anders dan een bodemprocedure leent de procedure in kort geding zich in beginsel niet voor uitgebreid onderzoek naar de feiten door middel van bijvoorbeeld getuigenverhoren.
14.In de kern komt het geschil neer op het antwoord op de vraag of thans voldoende aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst, ondanks het gegeven ontslag op staande voet, nog voortduurt. Het antwoord op die vraag is ontkennend. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
15.Voor ontslag op staande voet is een dringende reden vereist. Voor de werkgever wordt als dringende reden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Bij ontslag op staande voet, dient dit ontslag bovendien onverwijld te worden gegeven.
16.Het ontslag op staande voet is verleend op de gronden zoals vermeld in de brief van GGZ d.d. 21 juni 2012. De kantonrechter zal eerst ingaan op de verwijten die GGZ [werknemer] maakt over de financiële zaken die [werknemer] voor mevrouw [X] deed. De verwijten die GGZ [werknemer] op dit punt maakt zijn tweeërlei. [werknemer] zou zonder toestemming en medeweten van GGZ gemachtigd zijn over de bankrekening van mevrouw [X] en [werknemer] zou daarvan misbruik hebben gemaakt.
17.[werknemer] heeft gemotiveerd betwist dat GGZ er niet van op de hoogte was dat hij gemachtigd was over de bankrekening van, eerst, mijnheer [X] en, later, mevrouw [X]. Bovendien heeft hij kanttekeningen geplaatst bij de door GGZ gestelde ontoelaatbaarheid hiervan. De kantonrechter is hierover van oordeel dat de aard van het onderhavige geschil eraan in de weg staat om nader onderzoek te doen naar de vraag of er voor [werknemer] kenbare regelgeving of beleid bij GGZ was, die het verbiedt dat hij gemachtigd werd over bankrekeningen van cliënten. Ook voor nader onderzoek naar de vraag of GGZ ervan op de hoogte was dat [werknemer] gemachtigde over de bankrekening van mevrouw [X] was. Dat maakt voor de uitkomst van het geschil, zo zal hierna blijken, ook niet uit.
18.Dan het door GGZ gestelde misbruik van die machtiging/pinpas. Uit de door GGZ overgelegde overzichten van bankmutaties over de periode van 2008 tot en met april 2012 blijkt dat er in ieder geval in de periode dat mevrouw [X] in Betsy Perk verbleef, opmerkelijk hoge betalingen zijn verricht in supermarkten, bij tankstations en bij winkels en dat die betalingen (deels) betrekking hadden op zaken waarvan niet aannemelijk is dat mevrouw [X] die nodig had. Mevrouw [X], die inmiddels is overleden, was immers een aan huis gekluisterde, aan een rolstoel gebonden vrouw die geen auto had en weinig contact met derden. Zij maakte voor de warme maaltijden gebruik van “tafeltje dekje”en haar reguliere boodschappen werden in ieder geval vanaf 2010 gedaan door een huishoudelijke hulp. Ter zitting heeft [werknemer] erkend dat hij met de bankpas van mevrouw [X] zaken voor zichzelf heeft gekocht en heeft getankt. Een redelijke verklaring daarvoor heeft [werknemer] daarvoor echter niet gegeven. De betaalde benzinekosten staan immers in geen verhouding tot de reiskosten die [werknemer] heeft gemaakt voor mevrouw [X], hetgeen [werknemer] eveneens heeft erkend. Bovendien erkende [werknemer] dat hij met geld van mevrouw [X] voor zichzelf een fietsendrager heeft gekocht (in maart 2010) alsmede een computer in januari 2011.
19.Dat [werknemer] pinopnames geheel of ten dele ten goede van zichzelf heeft gebruikt, is eveneens voldoende aannemelijk geworden. GGZ heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangevoerd waarom de door [werknemer] opgenomen bedragen niet in een redelijke verhouding staan tot de aard van de huishouding van mevrouw [X] en de normaliter daaraan verbonden kosten. [werknemer] heeft het tegendeel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat [werknemer] zonder enige redelijke verklaring in augustus 2011 € 10.000,00 heeft overgeboekt van de bankrekening van mevrouw [X] naar die van hemzelf. Weliswaar boekte hij vier dagen later € 9.000,00 terug, maar het restant werd pas op 16 april 2012, derhalve nadat hij daarop door [Y] was gewezen, teruggestort. Een overboeking d.d. 3 november 2011 van € 4.000,00 van de rekening van mevrouw [X] naar de rekening van [werknemer], betaalde [werknemer] pas op 15 april 2012 terug.
20.Aldus is voldoende aannemelijk geworden dat [werknemer] misbruik heeft gemaakt van de bankpas en zijn machtiging over de bankrekening van mevrouw [X] en daar meermalen betalingen voor en overschrijvingen naar zichzelf mee heeft gedaan. Dat mevrouw [X] hier toestemming voor had gegeven, heeft [werknemer] niet onderbouwd en doet aan het verwijtbare van zijn handelen niet af. Immers, wat ook zij van de formele toepasselijkheid en kenbaarheid van de door GGZ genoemde interne regels, als hulpverlener van mevrouw [X] diende hij zich te onthouden van dergelijke handelingen en dat moet hem als sociaal psychiatrisch verpleegkunde met zijn ervaring en staat van dienst volkomen duidelijk zijn geweest. Deze verplichting vloeit overigens ook voort uit het in hoofdstuk 4 artikel 6 van de Cao gegeven verbod direct of indirect geschenken, beloningen of provisie aan te nemen van, onder andere, personen met wie hij uit hoofde van zijn functie in aanraking komt.
21.Het voorgaande is dermate aan [werknemer] verwijtbaar dat dit op zich al een dringende reden voor ontslag oplevert. Immers, uit de gebleken gang van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [werknemer] zijn positie als behandelaar van mevrouw [X] (bewust) heeft misbruikt door ten laste van haar bankrekening ongeoorloofde uitgaven ten behoeve van zichzelf te doen, regelmatig bedragen ten behoeve van zichzelf te pinnen en grote bedragen naar zijn eigen bankrekening over te maken. Daarmee heeft hij zijn verplichtingen als goed werknemer, maar ook die als sociaal psychiatrisch verpleegkundige grovelijk veronachtzaamd en misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin mevrouw [X] zich als cliënte en later als voormalige cliënte van GGZ zich ten opzichte van [werknemer], als haar (voormalig) behandelaar, bevond. Voor zover [werknemer] heeft aangevoerd dat zijn verwijtbare handelen niet in relatie staat tot zijn arbeidsovereenkomst met GGZ, miskent hij dat dit handelen reeds is begonnen in de tijd dat hij namens GGZ de behandelaar van mevrouw [X] was. Bovendien zijn de activiteiten van [werknemer] voor mevrouw [X] na 1 oktober 2010 een direct gevolg van zijn werkzaamheden als werknemer van GGZ in de periode daarvoor en zijn de door [werknemer] na 1 oktober verrichte werkzaamheden voor een groot deel dezelfde gebleven. Het beroep van [werknemer] op zijn persoonlijke omstandigheden, maakt het voorgaande, gelet op de ernst daarvan, niet anders.
22.[werknemer] heeft nog aangevoerd dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Dat verweer faalt. Aannemelijk is geworden dat GGZ pas op 13 juni 2012 voor het eerst is geconfronteerd met de verdenking aan het adres van [werknemer]. Zij heeft nog dezelfde dag een gesprek met [werknemer] gehad en hem overeenkomstig hoofdstuk 5 artikel 2 lid 1 van de Cao voor de duur van een week geschorst. GGZ heeft voldoende onderbouwd dat zij de periode tussen 13 juni en 21 juni 2012 heeft gebruikt voor het doen van nader onderzoek naar de ernstige verdenkingen jegens [werknemer] en dat zij vervolgens op zo kort mogelijke termijn is overgegaan tot het geven van ontslag op staande voet.
23.Nu het ontslag op staande voet naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter ook onverwijld is gegeven, is voldoende aannemelijk dat dit in een bodemprocedure in stand zal blijven. De gevorderde voorziening wordt geweigerd.
24.[werknemer] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [werknemer] in de kosten van dit proces, die tot heden voor GGZ worden begroot op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde [waarover door [werknemer] geen BTW verschuldigd is].
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 18 december 2012 in het openbaar uitgesproken.