ECLI:NL:RBALM:1999:AA4970

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
28045 HA ZA 917-1998
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Rademaker
  • J. Jue
  • A. Schreuder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaande schuld uit een kredietovereenkomst en de toepassing van artikel 6:9 BW

In deze zaak vordert Albank B.V. van [Gedaagde] een bedrag van f 35.919,48, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op 3 juli 1990 is gesloten. Albank stelt dat [Gedaagde] en zijn voormalige echtgenote, [Voorm. echtgenote Gedaagde], hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld. Na de echtscheiding heeft [Voorm. echtgenote Gedaagde] de verplichting op zich genomen om de schuld aan Albank te voldoen. Albank heeft in 1996 een betalingsregeling getroffen met [Voorm. echtgenote Gedaagde], maar [Gedaagde] betwist de opeisbaarheid van de vordering en stelt dat Albank misbruik van recht maakt. De rechtbank heeft behoefte aan meer informatie van partijen en heeft een comparitie van partijen gelast om de situatie verder te verhelderen. De rechtbank overweegt dat de regeling tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] niet automatisch ook geldt voor [Gedaagde], tenzij dit expliciet is beoogd. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door Albank, waarin zij een uitgebreide en geactualiseerde berekening van haar vordering moet overleggen. De rechtbank heeft bepaald dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met het eindvonnis.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
zaaknummer: 28045 ha za 917 van 1998
datum uitspraak vonnis: 22 september 1999 (er)
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALBANK B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam, kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen Albank,
procureur: mr. J.F. Heerze,
tegen
[Gedaagde],
wonende te Enschede,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen [Gedaagde],
procureur: mr. J.E. Hoetink.
Gehoord partijen,
Gezien de stukken, waaronder het in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis dezer rechtbank d.d. 25 november 1998,
Overweegt:
Over het procesverloop in de hoofdzaak en in het incident:
De rechtbank neemt over hetgeen dienaangaande is overwogen in voornoemd vonnis en overweegt voorts het volgende.
Na het genoemde vonnis heeft [Gedaagde] een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens is door Albank een conclusie van repliek ingediend en door [Gedaagde] een conclusie van dupliek.
Ten slotte hebben partijen de processtukken, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt, overgelegd en vonnis gevraagd.
Over het recht in de hoofdzaak:
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste overgelegde producties, het navolgende vast, voor zover hier van belang:
a. Albank heeft bij overeenkomst van 3 juli 1990 (nummer: 53.49.35.397) aan [Gedaagde] en zijn toenmalige echtgenote, [Voormalig echtgenote gedaagde] (hierna: [Voorm. echtgenote Gedaagde]), een doorlopend krediet verstrekt met een hoofdsom van f 36.700,--.
b. In de op die overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
7 Indien meer personen zich als kredietnemer jegens Albank verbinden, zijn zij hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk.
8 Alle nog niet verschenen maandbedragen van het doorlopend krediet zullen ineens opeisbaar zijn indien:
(…) kredietnemer achterstallig is in de betaling van twee of meer vervallen maandbedragen en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen (…).
c. Tussen [Gedaagde] en [Voorm. echtgenote Gedaagde] is de echtscheiding uitgesproken bij vonnis van 8 januari 1991, welk vonnis op 8 maart 1991 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
d. [Gedaagde] en [Voorm. echtgenote Gedaagde] zijn in het kader van hun echtscheiding onder meer het volgende overeengekomen:
de vrouw neemt op zich de schulden terzake voornoemd cafébedrijf aan de Albank B.V. ad f 36.700,-- (…), als eigen schulden te voldoen en de man dienaangaande te vrijwaren.
e. [Gedaagde] en [Voorm. echtgenote Gedaagde] zijn na ingebreke te zijn gesteld achterstallig gebleven in de betaling van twee of meer vervallen termijnbedragen.
f. Albank heeft vervolgens in 1996 met [Voorm. echtgenote Gedaagde] een regeling getroffen, inhoudende dat de gehele openstaande schuld ad f 38.931,17 door haar zal worden voldaan in maandelijkse termijnen van telkens f 734,--, met fixatie van de rente op f 10.000,--.
2. Albank heeft gevorderd, kort gezegd, dat [Gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag van f 35.919,48 te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens de Wet op het consumentenkrediet, te berekenen vanaf 12 augustus 1998, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure.
Daartoe beroept Albank zich op de onder 1 sub a, b en e vermelde vaststaande feiten, alsmede op het volgende, voor zover hier van belang.
Op de hoofdsom wordt maandelijks een maandrente bijgeschreven, zodat rente niet slechts verschuldigd is over het Oorspronkelijke saldo, maar over het saldo inclusief de steeds per maand vervallen rente.
Het saldo bedraagt per 1 april 1992: f 33.369,81
Rente van 1 april 1992 tot 12 augustus 1998 f 31.931,67
totaal f 65.301,48
waarop in mindering is voldaan f 29.382,--
zodat resteert f 35.919,48.
3. [Gedaagde] heeft geconcludeerd tot, kort gezegd, afwijzing van de vordering van Albank, waartoe hij zich beroept op de onder 1 sub d en f vermelde vaststaande feiten, alsmede op het volgende, voor zover hier van belang.
Primair: Bij de tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] getroffen regeling heeft Albank afstand gedaan van een gedeelte van de schuld, te weten een gedeelte van de rente, zodat die regeling ingevolge artikel 6: 9 Burgerlijk Wetboek (BW) ook tussen [Gedaagde] en Albank van toepassing is. Door die regeling is geen sprake van opeisbaarheid van de vordering of van verzuim van [Gedaagde]. Voor de toepasselijkheid van artikel 6: 9 BW doet [Gedaagde] voor zover nodig een beroep op de omstandigheden van het geval en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Subsidiair voert [Gedaagde] aan dat Albank misbruik van recht maakt, aangezien Albank onvoldoende belang zou hebben bij haar vordering.
Meer subsidiair betwist [Gedaagde] bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de gestelde vordering. [Gedaagde] zou in redelijkheid ook niet gehouden zijn meer te betalen dan hetgeen tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] is overeengekomen.
De beoordeling van het geschil
4. Voor een juiste beoordeling van het geschil heeft de rechtbank behoefte aan meer informatie van partijen, reden waarom zij een comparitie van partijen zal gelasten.
Bij die gelegenheid wenst de rechtbank allereerst voorgelicht te worden omtrent het totstandkomen van de tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] getroffen regeling. De rechtbank gaat er daarom van uit dat namens Albank (mede) ter comparitie aanwezig zal zijn degene die destijds namens haar die regeling is overeengekomen.
Daarnaast is een nadere toelichting door Albank omtrent de hoogte van de vordering op haar plaats, alleen al omdat [Gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft gesteld dat in oktober 1998 - dus na de inleidende dagvaarding - door [Voorm. echtgenote Gedaagde] een bedrag van f 20.967,98 aan Albank is betaald. Albank wordt daarom verzocht uiterlijk een week voor de comparitie van partijen een uitgebreide en geactualiseerde berekening van haar vordering te doen toekomen aan de griffie van de rechtbank en aan de wederpartij.
Ook andere van belang zijnde punten kunnen tijdens de comparitie van partijen ter sprake worden gebracht. Tevens zal daarbij worden nagegaan of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden.
5. Uit oogpunt van proceseconomie zal worden beslist dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
RECHTDOENDE
Gelast partijen, [Gedaagde] in persoon en Albank deugdelijk en met inachtneming van het onder 4 overwogene vertegenwoordigd, op een nader te bepalen dag en uur te verschijnen in het gerechtsgebouw te Almelo, voor mr. Rademaker, die hierbij tot rechter-commissaris wordt benoemd, om inlichtingen te verstrekken en een vereniging te beproeven.
Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 20 oktober 1999 voor dagbepaling comparitie, ambtshalve peremptoir, en draagt Albank op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen.
Bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Rademaker, Jue en Schreuder, en is bij vervroeging op 22 september 1999 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
4. De rechtbank zal allereerst beoordelen of de tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] getroffen regeling ook geldt voor [Gedaagde], zoals [Gedaagde] met een beroep op artikel 6: 9 BW en de redelijkheid en billijkheid heeft betoogd.
Gelet op artikel 6: 9 BW en de wetsgeschiedenis (TM, PG 6, p. 103) zou de bedoelde regeling naar het oordeel van de rechtbank alleen dan ook voor [Gedaagde] gelden, indien Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] dat destijds hebben beoogd. Zulks is echter niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken, zodat het betoog van [Gedaagde] niet opgaat. Al hetgeen [Gedaagde] in dit verband verder nog heeft aangevoerd, stuit hierop af. Het primaire verweer wordt daarom verworpen.
5. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of sprake is van misbruik van recht. Volgens [Gedaagde] is dat het geval, omdat Albank onvoldoende belang zou hebben bij haar vordering. Daarbij wijst [Gedaagde] erop dat Albank al sinds 1992 op de hoogte was van de vrijwaring van [Gedaagde] door [Voorm. echtgenote Gedaagde], dat er al meer dan 8 jaar is verlopen na het sluiten van de kredietovereenkomst en dat de betalingsregeling tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] reeds meer dan 2 jaar ongestoord verloopt. Albank stelt daarentegen dat zij belang heeft bij haar vordering, omdat [Gedaagde] niet in der minne aan zijn betalingsverplichting voldoet en de vordering betwist. Bovendien wil Albank een langere verjaringstermijn krijgen en wil zij de vordering zo nodig door dwangmaatregelen kunnen incasseren.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door [Gedaagde] gestelde omstandigheden geenszins de conclusie dat sprake zou zijn van misbruik van recht. Dat [Voorm. echtgenote Gedaagde] [Gedaagde] dient te vrijwaren, regardeert Albank niet, en dat Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] een regeling hebben getroffen laat de rechten van Albank jegens [Gedaagde] onverlet, zodat ook niet ter zake doet of [Voorm. echtgenote Gedaagde] die regeling nakomt. Het gestelde tijdsverloop is evenmin relevant. Daar komt nog bij dat het door Albank gestelde belang bij haar vordering, niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is weersproken. Ook het subsidiaire verweer wordt daarom verworpen.
6. Het meer subsidiaire verweer bestaat in feite uit twee onderdelen: a) enerzijds stelt [Gedaagde] dat hij niet gehouden is meer te betalen dan hetgeen tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] is overeengekomen, waartoe hij (wederom) een beroep doet op artikel 6: 9 BW en de redelijkheid en billijkheid; b) anderzijds betwist hij bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de vordering en de gestelde rente en kosten.
Het onder a) weergegeven verweer wordt verworpen, aangezien [Gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan de tussen Albank en [Voorm. echtgenote Gedaagde] getroffen regeling, zoals ook volgt uit hetgeen in rechtsoverweging 4 is overwogen.
Wat betreft het verweer zoals vermeld onder b) overweegt de rechtbank dat een nadere toelichting door Albank op de hoogte van de vordering op haar plaats is, alleen al omdat [Gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft gesteld dat in oktober 1998 - dus na de inleidende dagvaarding - door [Voorm. echtgenote Gedaagde] een bedrag van f 20.967,98 aan Albank is betaald. De zaak zal daarom worden verwezen naar de rol voor het nemen van een akte, waarbij Albank een uitgebreide en geactualiseerde berekening van haar vordering in het geding dient te brengen. [Gedaagde] zal vervolgens een antwoordakte kunnen nemen.
7. Uit oogpunt van proceseconomie zal worden beslist dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
RECHTDOENDE
Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 20 oktober 1999 voor het nemen van een akte door Albank met inhoud zoals vermeld in rechtsoverweging 6, en naar de rol van 4 weken nadien voor het nemen van een antwoordakte door [Gedaagde], telkens ambtshalve peremptoir.
Bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Rademaker, Jue en Schreuder, en is op 29 september 1999 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.