ECLI:NL:RBALM:2000:AA4788

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
12 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
26886 HA ZA 678-98
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Breitbarth
  • A. Effting-Zeguers
  • H. Haarhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van GUO tot verhaal van ziekengelduitkeringen en WAO-betalingen op het Waterschap Regge en Dinkel

In deze zaak, die onder rolnummer 26886 HA ZA 678-98 valt, heeft de Rechtbank Almelo op 12 januari 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen GUO Uitvoeringsinstelling B.V. en het Waterschap Regge en Dinkel. GUO, eiseres, stelde dat zij op basis van een convenant met Heidemij gerechtigd was om verhaalszaken te verrichten. Het Waterschap, gedaagde, betwistte de bevoegdheid van GUO en stelde dat het Lisv bevoegd was om de vorderingen in te stellen. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat GUO niet op eigen naam kan verhalen, omdat de rechthebbende op de vordering Heidemij blijft. De rechtbank concludeerde dat GUO niet bevoegd was om de vordering in te stellen, omdat er geen sprake was van cessie van de vordering aan GUO. De rechtbank heeft ook het mandaat van GUO besproken en vastgesteld dat GUO weliswaar bevoegd is om namens het Lisv op te treden, maar niet op eigen naam. De rechtbank heeft uiteindelijk GUO niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in convenanten en de rol van mandaat in bestuursrechtelijke contexten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
De zaak onder rolnummer 26886 HA ZA 678 van 1998, waarin in het openbaar het volgende vonnis is uitgesproken tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GUO Uitvoeringsinstelling B.V.,
statutair gevestigd te Zoetermeer, mede kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres,
procureur: mr. H.C. van der Sijs,
advocaat: mr. J.E. Brands te Arnhem,
en:
Het Waterschap Regge en Dinkel,
zetelend te Almelo,
gedaagde,
procureur: mr. H.A.A. Kienhuis,
advocaat: mr. E.M. Kalshoven te Arnhem.
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken:
gehoord partijen, verder ook GUO, respectievelijk het Waterschap te noemen;
gezien de stukken, waaronder het tussenvonnis van deze rechtbank van 23 juni 1999;
Overweegt:
Ten aanzien van het procesverloop:
De rechtbank neemt hier over hetgeen zij dienaangaande bij tussenvonnis van 23 juni 1999 heeft overwogen.
Bij voornoemd tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op 24 september 1999 plaatsgevonden. Voordien heeft GUO bij akte nog een aantal produkties in het geding gebracht. Het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Partijen zijn ter comparitie niet tot overeenstemming gekomen. GUO heeft daarop een akte na comparitie, tevens houdende vermindering van eis genomen en het Waterschap een akte na comparitie. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
Ten aanzien van het recht:
De rechtbank neemt hier over hetgeen zij dienaangaande bij tussenvonnis van 23 juni 1999 heeft overwogen en beslist.
ontvankelijkheid GUO
2a. Zoals reeds eerder overwogen staat vast dat Heidemij met toestemming van de Bedrijfsver-eniging voor Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven (rechtsvoorganger van GUO) de aan de verzekerde [Verzekerde] krachtens de ZW verschuldigde bedragen (f 50.255,55) zelf heeft voldaan, dat de bedrijfsvereniging de aan hem op grond van de WAO toekomende bedragen (f 70.683,56) heeft uitgekeerd, dat tussen Heidemij en GUO een Convenant is gesloten, dat artikel 4 van het Convenant bepaalt dat verhaalszaken door GUO worden verricht indien Heidemij daartoe vooraf opdracht heeft verstrekt en dat Heidemij zulks op 21 september 1994 heeft gedaan.
2b. GUO heeft betoogd dat zij op grond van het Convenant gerechtigd is om namens Heidemij de door Heidemij verrichte betalingen (ZW) te verhalen op het Waterschap. Zij meent op basis van het bepaalde in de artikelen 52a van de ZW en 90 van de WAO een zelfstandig verhaals-recht te hebben jegens het Waterschap. Het Waterschap heeft gesteld dat niet GUO, maar het Lisv bevoegd is tot het instellen van de onderhavige vorderingen. De rechtbank zal hierna afzonderlijk ingaan op de bevoegdheid van GUO tot verhaal van de door Heidemij (ZW) verrichte betalingen en op die tot verhaal van de door de bedrijfsvereniging (WAO) betaalde bedragen.
verhaal betalingen ZW
2c. GUO heeft zijn bevoegdheid tot verhaal op dit punt gebaseerd op artikel 4 van het Convenant en op artikel 52a van de ZW.
2d. Artikel 4 van het Convenant bepaalt dat GUO verhaalszaken verricht na daartoe verstrekte opdracht door Heidemij. Ter comparitie is door GUO verklaard dat met "verhaal" is bedoeld regres en dat zij daarom op eigen naam kan verhalen. Deze uitleg verdraagt zich echter niet met de mededeling van GUO, eveneens ter comparitie gedaan, dat in dit geval, als het Waterschap het gevorderde bedrag zou betalen, eerst de door GUO gemaakte kosten van verhaal in mindering zullen worden gebracht op dit bedrag voordat het restantbedrag wordt betaald aan Heidemij. Tevens wordt bij regres verondersteld dat, in dit geval door GUO, eerst enig bedrag is betaald aan Heidemij of aan [Verzekerde] en dat dit bedrag vervolgens op de aansprakelijke (rechts)persoon wordt verhaald. GUO heeft echter geen ziekengelduitkering gedaan, noch aan Heidemij, noch aan [Verzekerde].
Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de tekst van artikel 4 van het Convenant, is de rechtbank van oordeel dat met "verhaal" niet is bedoeld regres, maar incasso. Heidemij is de rechthebbende op de (gestelde) vordering op het Waterschap. Het door haar ter incasso uit handen geven van deze vordering aan GUO geeft GUO niet de bevoegdheid op eigen naam de betreffende vordering (in rechte) te innen: de rechthebbende op de vordering blijft immers Heidemij. Van cessie van de vordering aan GUO kan geen sprake zijn nu uit de stukken niet blijkt dat Heidemij haar vordering in eigendom heeft overgedragen of heeft willen overdragen aan GUO.
2e. De verwijzing van GUO naar het arrest van de Hoger Raad van 3 april 1970, NJ 1970, 309, en het beroep op artikel 52a van de ZW kan GUO naar het oordeel van de rechtbank niet baten. Op grond van dit arrest en dit wetsartikel heeft immers niet GUO, maar het Lisv het recht tot verhaal van ziekengelduitkeringen van Heidemij. Dat het betreffende recht niet van het Lisv op GUO is overgegaan is nader uiteengezet in rechtsoverweging 2d.
2f Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat GUO niet bevoegd is om op eigen naam de onderhavige vordering in te stellen. GUO zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van haar vordering.
verhaal betalingen WAO
3a. GUO heeft betoogd dat zij op grond van het bepaalde in artikel 90 van de WAO het recht heeft tot verhaal van de door de bedrijfsvereniging en het Lisv aan [Verzekerde] op grond van deze wet betaalde bedragen.
3b. De rechtbank overweegt allereerst dat, voor zover GUO mocht menen de bevoegdheid tot verhaal te kunnen baseren op artikel 4 van het Convenant, uit het Convenant blijkt dat artikel 4 slechts van toepassing is op betalingen verricht krachtens de ZW en niet op die verricht krachtens de WAO.
3c. Ten aanzien van het beroep op artikel 90 van de WAO overweegt de rechtbank als volgt. Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv) in wer-king getreden. Ingevolge de Invoeringswet Osv treedt het Lisv in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In dit geval is het Lisv per voornoemde datum in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor het agrarisch bedrijf en de tabaksverwerkende industrie. De onderhavige vordering is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 juni 1998.
3d. Artikel 90 van de WAO bepaalt onder meer dat het Lisv voor de krachtens de WAO gemaakte kosten verhaal heeft op degene, die in verband met het veroorzaken van arbeidsongeschikt-heid jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht. Het verhaalsrecht komt derhalve toe aan het Lisv.
3e. GUO heeft betoogd dat zij op grond van het bepaalde in artikel 5 van het Mandaatsbesluit
Lisv 1997 bevoegd is de onderhavige vordering in te stellen. Dit artikel luidt als volgt:
"Het Lisv mandateert aan de directie (van een uitvoeringsinstelling als bijvoorbeeld GUO, toevoeging rechtbank) de behandeling van civielrechtelijke, strafrechtelijke en fïscaalrechtelijke vorderingen en procedures, ingesteld namens of tegen het Lisv, voor zover zij vallen binnen het kader van de administratie-overeenkomst. Hieronder wordt tevens verstaan de vertegenwoordiging van het Lisv in en buiten rechte."
Mandaat is een bestuursrechtelijk begrip. Blijkens artikel 10: 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet onder mandaat worden verstaan de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Dit artikel is weliswaar pas in werking getreden per 1 januari 1998, maar het begrip "mandaat" was als zodanig met dezelfde inhoud al wel bekend. Bij mandaat gaat het derhalve om een bevoegdheid die door de gemandateerde (in dit geval GUO) kan worden uitgeoefend in naam van de mandaatgever (het Lisv), en dus niet op eigen naam. Hierbij kan een parallel getrokken worden naar de behandeling van sociale verzekeringszaken in beroep bij de rechtbanken, waar de verschillende uitvoeringsinstellingen in naam van het Lisv optreden. GUO is derhalve wel bevoegd om in deze zaak namens het Lisv op te treden, maar niet om dit op eigen naam te doen. Gesteld noch gebleken is ook dat het Lisv het recht tot verhaal heeft overgedragen (gedelegeerd) aan GUO.
3f Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat GUO ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.
4. Nu uit het vorengaande volgt dat GUO niet bevoegd is tot verhaal dient het naar het oordeel van de rechtbank tevens niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering strekkende tot verkrijging van een verklaring voor recht dat het Waterschap gehouden is tot vergoeding aan GUO van de vanaf 1 april 1998 aan [Verzekerde] op grond van de WAO verrichte betalingen.
5. Als de in het ongelijk gestelde partij dient GUO de kosten van deze procedure te dragen.
RECHTDOENDE:
I. Verklaart GUO niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
II. Veroordeelt GUO in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Waterschap begroot op f 2.300,- wegens verschotten en f 5.950,- wegens salaris van haar procureur.
Aldus gewezen te Almelo door mrs. Breitbarth, Effting-Zeguers en Haarhuis en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van woensdag 12 januari 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.