ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
zaaknummer: 32269 ha za 477 van 1999
datum uitspraak vonnis: 26 juli 2000 (mk)
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Naam eiser],
voorheen wonende te [Plaats], thans wonende te [Woonplaats],
eiser,
hierna te noemen: [Eiser],
procureur: mr. T.J.J. van Dijk,
de stichting Regionaal Opleidingscentrum Twente Plus,
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
hierna te noemen: het ROC Twente Plus,
advocaat: mr. G.C.Endedijk,
procureur: mr. H.A.A. Kienhuis.
Gezien de stukken, waaronder het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 13 maart 2000.
De rechtbank overweegt ten aanzien (van):
1. Hier moet eerst worden verwezen naar hetgeen ten aanzien van het procesverloop staat vermeld in dat tussenvonnis van 13 maart 2000. De daarin bepaalde comparitie van partijen ter plaatse heeft plaats gevonden op 20 maart 2000. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Daarop hebben partijen nog achtereenvolgens een akte in het geding gebracht. Tenslotte hebben partijen de processtukken overgelegd en weer vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
waarvan kan worden uitgegaan:
2. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
[Eiser] is op 23 maart 1998 bij ROC Twente Plus begonnen als leerling/cursist vakrichting Hout. [Eiser] had geen kennis en ervaring met houtbewerking. Er is tussen partijen geen sprake (geweest) van een dienstverband noch van een leerovereenkomst. Opdrachtgever van ROC Twente Plus was namelijk de gemeente Almelo;
Op 19 mei 1998 krijgt [Eiser] van een (bij ROC Twente Plus in dienst zijnde) werkmeester opdracht om in het “praktijklokaal” (Primulastraat 31 te Almelo) houten latten klein te zagen in stukjes van ongeveer 5-6 cm. Tijdens deze werkzaamheden met de afkortzaag loopt [Eiser] ernstig letsel op aan zijn linkerhand. De wijsvinger en de middelvinger zijn geamputeerd en de ringvinger en de duim zijn blijvend beschadigt;
Het hout dat gezaagd moest worden door [Eiser] was multiplex met een dikte van 18 millimeter of dunner (dit laatste naar zeggen van [Eiser]) en een breedte van 3 centimeter. De maatvoering van de af te zagen stukjes bedroeg ongeveer 5-6 centimeter. Met de rechterhand moest [Eiser] het hout steeds aanvoeren en (vervolgens) steeds de zaagmachine bedienen/naar beneden halen waarbij de beschermkap zich dan automatisch terugtrekt zodat de zaag vrijkomt. De aanvoer van het af te zagen hout gaat altijd van rechts naar links. [Eiser] moest met vier vingers van zijn linkerhand het nog af te zagen hout vast houden en de duim ertegen houden. Na het afzagen moest [Eiser] met zijn linkerhand het afgezaagde stukje vervolgens in een bak gooien. Vissebekjes of andere attributen om het hout nabij de zaag te fixeren, werden niet gebruikt en waren niet verplicht gesteld door de werkmeester(s). De opdracht was om het hout voor en tijdens het zagen beet te houden zoals hiervoor is vermeld. Het tempo van zagen was niet belangrijk;
Er is van dit ongeval door ROC Twente Plus geen melding gedaan bij de arbeidinspectie;
Enige weken na het ongeval (op 16 juni 1998) is bij een veiligheidsinspectie aan deze afkortzaag geconstateerd dat het zaagblad te ver uitstak en dat - kort gezegd - de automatische beschermkap niet goed functioneerde;
Bij brief van 17 juni 1998 is ROC Twente Plus door [Eiser] aansprakelijk gesteld. Noch ROC Twente Plus noch haar aansprakelijkheidsverzekeraar wensen aansprakelijkheid te erkennen;
Door de arbeidsinspectie is van dit ongeval proces-verbaal met bijlagen opgemaakt, dat op 28 september 1998 is afgesloten (productie 1 bij conclusie van eis).
het standpunt van [Eiser]:
3. Eiser vordert kort gezegd:
te verklaren voor recht dat ROC Twente Plus aansprakelijk is voor de door [Eiser] geleden en nog te lijden schade tengevolge van het ongeval van 19 mei 1998;
ROC Twente Plus te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser] te betalen alle door [Eiser] terzake dat ongeval geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 1998 tot de dag van de algehele voldoening dan wel die rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, op te maken en te vereffening op de wijze zoals is aangeduid in artikel 612 e.v. van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
ROC Twente Plus te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser] te betalen f. 5000,- bij wijze van voorschot op die schadevergoeding;
ROC Twente Plus te veroordelen in de kosten van dit geding.
4. [Eiser] stelt daartoe dat (de werknemers van) ROC Twente Plus onrechtmatig jegens hem hebben/heeft gehandeld. Eerst later in het geding wordt duidelijk wat [Eiser] ROC Twente Plus in concreto verwijt, te weten:
dat niet uit te sluiten is dat de zaagmachine ten tijde van het ongeval niet deugde omdat enige dagen later door de arbeidsinspectie is vastgesteld dat de zaag te ver uitsteekt en niet vanzelf terugkeert in de veilige afgeschermde stand;
dat [Eiser] in strijd met het voorschrift van de fabrikant van de zaag, is geïnstrueerd om deze af te zagen stukjes hout met de hand beet te houden. Daarvoor waren ze te kort;
dat de voorlichting bij het gebruik van deze zaag (dus) te kort is geschoten en niet op schrift is gesteld. Er is niet gewaarschuwd voor concentratieverlies en zelfoverschatting. Evenmin is in verband daarmee rekening gehouden met de persoonlijke eigenschappen van het slachtoffer. Dit terwijl uit de verklaring van [Naam] blijkt dat de werkmeesters aan het einde van de voorafgaande dag al het gevoel hadden dat [Eiser] een leerling was met een bepaald gevoel van zelfoverschatting;
het standpunt van ROC Twente Plus:
5. Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door eiser gevorderde onder aanvoering van de volgende verweren:
a. Weersproken wordt dat ROC Twente Plus onrechtmatig heeft gehandeld. [Eiser] is voordat hij met deze afkortzaag ging werken, intensief en adequaat - met name ook over de veiligheid - geïnstrueerd en er is strikt en voortdurend toezicht gehouden. Er zijn niet meer dan 5 cursisten per werkmeester. De werkmethode is “in principe veilig, zij het dat concentratie nodig is”. De machine was ten tijde van het ongeval geheel op orde. Dat blijkt uit de (schriftelijke) verklaringen van de betreffende toen aanwezige werkmeesters. Het beveiligingsmechanisme werkte op normale wijze. In de periode voorafgaand aan het ongeval was niet gebleken dat [Eiser] onvoldoende concentratievermogen had danwel dat sprake kon zijn van zelfoverschatting. Door ROC Twente Plus is geen wettelijke norm of zorgvuldigheidsverplichting geschonden. Daarbij komt dat voor aanname van aansprakelijkheid onvoldoende is dat zich een mogelijkheid voordeed van een ongeval (HR 12 mei 2000, RvdW 2000,125);
b. Een eventuele schending van een aanwijzing van de fabrikant van de zaagmachine kan niet in oorzakelijk verband met het ongeval staan. Het ongeval ontstond doordat eiser “blijkbaar afgeleid was en niet goed oplette en zou dus hoe dan ook hebben plaatsgevonden, wat er ook zij van de aanwijzingen van de fabrikant”. [Eiser] heeft dezelfde dag in het ziekenhuis niet voor niets verklaard dat hij het ongeval aan zichzelf te wijten had. In elk geval is op basis daarvan sprake van “een forse mate” van eigen schuld;
c. [Eiser] kan naast de andere vorderingen geen rechtens te honoreren belang meer hebben bij de verzochte verklaring voor recht;
d. De gevorderde wettelijke rente is zo niet toewijsbaar. In de eventuele schadestaat procedure zal per schade-item moeten worden bekeken per wanneer rente is verschuldigd;
de beoordeling van het geschil:
6. Beoordeeld moet worden of ROC Twente Plus in strijd met enig wettelijk voorschrift heeft gehandeld dan wel of ROC Twente Plus een (andere) zorgvuldigheidsverplichting heeft geschonden. Uit artikel 1 lid 2 letter a ten eerste van de Arbeidsomstandighedenwet volgt dat in het bij of krachtens die wet bepaalde onder werkgever mede moet worden verstaan “degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten”. Daarnaast is hier relevant het bepaalde in artikel 2 van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 1.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarin kort gezegd wordt bepaald dat het regiem van die wet ook geldt met betrekking tot verrichtingen van leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten daarvan. Uit het bepaalde in dat besluit volgt dat geen hier relevante uitzonderingen zijn gemaakt op het Arbowetregiem.
7. Het hier dus onverkort van toepassing zijnde artikel 3 lid 1 onder c van de Arbeidsomstandighedenwet stelt de hier bij deze afkortzaag van belang zijnde norm dat bij het (niet te vermijden) gebruik van werktuigen/machines die gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer, “het gevaar zo ver mogelijk is beperkt als redelijkerwijs kan worden gevergd”.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ROC Twente Plus zich niet aan deze norm gehouden. Tussen partijen staat vast dat [Eiser] de instructie had gekregen om met deze zaag hout af te korten in stukjes van 5 à 6 centimeter. De af te zagen stukjes moest hij - zo is met name ook ter comparitie gebleken - conform hem door de werkmeesters gegeven instructie, met de linkerhand vasthouden en gefixeerd houden voor en tijdens het zagen. Vervolgens diende hij het afgezaagde stukje met diezelfde hand weg te halen en aan de kant te leggen. Dit nadat de zaag weer omhoog was gegaan en zichzelf automatisch had beveiligd. Vervolgens diende met de rechterhand de lat weer naar links te worden geschoven teneinde het volgende stukje te kunnen afzagen, waarna het geschetste proces zich herhaalde.
9. Deze instructie verhoudt zich op evidente wijze niet met de geschreven (veiligheids)instructie van de fabrikant van de zaag, die in het geding is gebracht bij akte van 13 maart 2000. Daarin komt de volgende hier relevante passage voor:
“2.30 Aanwijzingen voor het afkort- en verstekzagen (Ill.7,19) ............. Let op bij het zagen van korte stukken. Als het werkstuk korter is dan 100 mm, mag het niet met de hand worden vastgehouden.”.
10. De instructie van [Eiser] is dus niet juist geweest. Hij had bij het afzagen van dergelijke kleine stukjes gebruik moeten maken van bijvoorbeeld een zogenaamd (houten) vissebekje dan wel andere attributen om het af te zagen hout adequaat te fixeren voor en tijdens het zagen. Gesteld noch gebleken is dat [Eiser] aldus is geïnstrueerd om te werken. Het tegenovergestelde is juist het geval en dat blijkt uit de schriftelijke verklaring van de heer [Naam]: “Op grond van onze indruk, onder meer gebaseerd over de van hem vastliggende gegevens, hebben mijn collega en ik gemeend, dat hij al over voldoende basiskennis beschikte om niet met een vissebekje te hoeven werken”.
Ter comparitie is in lijn daarmee ook onomwonden door de twee werkmeesters verklaard dat [Eiser] door (een van) hen is opgedragen om de kleine af te zagen gedeelten tijdens het zagen met de linkerhand beet te houden en te fixeren.
11. Daarmee staat vast dat die instructie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Juist in een opleidingssituatie zoals deze moet immers strikt de hand worden gehouden aan de veiligheidseisen die per machine in acht moeten worden genomen. Gesteld noch gebleken is het bestaan van minder vergaande veiligheidseisen dan die welke door de fabrikant van de zaag zijn aangeduid in de bij deze zaagmachine behorende (veiligheids)instructie. Er is dan ook geen noodzaak om hier nog een deskundige te belasten met de beantwoording van de vraag welke hier relevante veiligheidseisen plegen te worden gesteld aan het werken met een afkortzaag als deze.
12. Door ROC Twente Plus is aangevoerd dat bij [Eiser] sprake is geweest van eigen schuld omdat hem onoplettendheid kan worden verweten. In het licht van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer geen kans van slagen heeft. Immers had [Eiser] in deze situatie conform voorschrift van de fabrikant gebruik moeten maken van vissebekjes danwel een andere methode om het hout te fixeren. Bij het aldus “kunstmatig verlengen” van de hand zou [Eiser] niet het risico hebben gelopen dat hij nu heeft gelopen, te weten het als beginneling en leerling op een moment van kennelijke onachtzaamheid verkeerd of op een verkeerde plaats met de linkerhand aandrukken van het hout. Niet mag hierbij uit het oog worden verloren dat de linkerhand niet “zomaar” in de zaag is gekomen. De aard en de omvang van de ter comparitie getoonde verwondingen van de linkerhand hebben genoegzaam aangetoond tonen dat het letsel nu juist is veroorzaakt op het moment dat hij het hout - weliswaar op een ten opzichte van de zaag verkeerde/gevaarlijke plaats - beet hield op de wijze zoals hem dat was geïnstrueerd. Kortom; de verkeerde instructie is de oorzaak van het ongeval. Bij een juiste instructie zou het ongeval ongetwijfeld niet hebben plaats gevonden. Zelfs niet als [Eiser] zou zijn afgeleid (door de inpakkende koffiejuffrouw), hetgeen namens ROC Twente Plus is aangevoerd, maar door [Eiser] is weersproken.
13. Aan dit oordeel doet niet af de (overigens weersproken) omstandigheid dat [Eiser] in het ziekenhuis meteen na dit ingrijpende ongeval heeft verklaard dat hij het ongeval aan zich zelf heeft te wijten. Aan die uitlating mag in rechte niet de conclusie worden vastgeknoopt dat [Eiser] diens rechten ten opzichte van ROC Twente Plus heeft willen prijsgeven. Afstand van recht danwel aanvaarding van eigen schuld mogen daarin naar het oordeel van de rechtbank niet worden gelezen. Er is dan ook geen reden om ROC Twente Plus nog met het bewijs te belasten van het bestaan van die uitlating van [Eiser] in het ziekenhuis.
14. De conclusie moet dan ook zijn dat hiervoor in overweging 5 onder a en b samengevatte verweren niet kunnen leiden tot het daarmee beoogde resultaat. Datzelfde geldt voor het onder c aangeduide verweer. [Eiser] kan naast de verwijzing naar de schadestaatprocedure niet het belang ontzegd worden bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht. Het onder d aangevoerde verweer snijdt wel hout. In de schadestaatprocedure zal desvereist alsnog per schade-item moeten worden bepaald of en per wanneer rente over de schadecomponenten is verschuldigd. Bij de formulering van de “verwijzing” naar de schadestaatprocedure wordt daarmee rekening gehouden.
15. Het gevorderde leent zich dan ook voor toewijzing in na te melden zin. Als de in het ongelijk gestelde partij zal ROC Twente Plus worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
Verklaart voor recht dat ROC Twente Plus aansprakelijk is voor de door [Eiser] geleden en nog te lijden schade tengevolge van het ongeval van 19 mei 1998;
Veroordeelt ROC Twente Plus om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser] te betalen alle door [Eiser] ten gevolge van dit ongeval geleden en nog te lijden schade op te maken en te vereffenen op de wijze zoals aangeduid in artikel 612 e.v. van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te vermeerderen met de in die procedure (al dan niet per schade-item) nader te bepalen wettelijke rente;
Veroordeelt ROC Twente Plus om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser] bij wijze van voorschot op die nader vast te stellen schade te betalen f. 5000,-;
Veroordeelt ROC Twente Plus in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Eiser] begroot op f. 478,15 aan verschotten en f. 5160,- wegens het salaris van de procureur, waarvan op de voet van het bepaalde in artikel 57b van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit gerecht:
f. 78,15 wegens exploit- en andere deurwaarderskosten;
f. 300,- wegens in debet gesteld griffierecht
f. 5045,- wegens het salaris van de procureur;
aan de procureur van [Eiser]:
f. 100,- wegens niet in debet gesteld griffierecht;
f. 115,- wegens eigen bijdrage van [Eiser];
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Koopmans en is op 26 juli 2000 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.