ECLI:NL:RBALM:2000:AA6919

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
174/1998
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Derks
  • A. Rottier
  • J. Maten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheidsverweer in strafzaak met betrekking tot verdachte en processtukken

In deze zaak, behandeld door de Arrondissementsrechtbank Almelo, werd op 25 juli 2000 een uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De raadsvrouwe van de verdachte voerde een preliminair verweer aan, waarin zij stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Dit verweer was gebaseerd op het argument dat de verdediging ernstig was geschaad door het systematisch onthouden van stukken en informatie door het openbaar ministerie. De officier van justitie bestreed dit verweer en stelde dat het procesdossier op dat moment niet volledig was, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank overwoog dat op een pro-forma zitting, waar geen inhoudelijke behandeling plaatsvond, het volledige proces-verbaal niet aanwezig hoefde te zijn. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouwe en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging. De rechtbank besloot de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen, zoals door de verdediging was verzocht. De rechtbank stelde ook dat de voorlopige hechtenis van de verdachte niet opgeheven kon worden, omdat de gronden daarvoor nog steeds aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de rechters en de griffier, en de verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 147/98
INTERLOCUTOIR VONNIS STRAFZAKEN
Uitspraak: 25 juli 2000
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken:
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2000 in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] ([Geboorteland]) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zutphen,
Verlengde Ooyerhoekseweg 21,
gedagvaard terzake vermeld in het exploit van dagvaarding hem op 30 juni 2000 bete-kend.
De raadsvrouwe van verdachte heeft als preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn strafvervolging omdat de verdediging meer dan ernstig in zijn verdediging is geschaad of geschaad zou kunnen worden door het systematisch onthouden van stukken en informatie, waarvoor het openbaar ministerie, gezien de bewustheid waarmede dat is gebeurd, volledig verantwoordelijk is, welk preliminair verweer nader is uiteengezet in de door de raadsvrouwe overgelegde pleitnota, welke aan dit vonnis is gehecht en daarvan integraal deel uitmaakt.
De officier van justitie heeft het verweer van de raadsvrouwe van verdachte bestreden daarbij aanvoerende dat:
een onderzoek van 2 jaren niet inhoudt dat er ook 2 jaren succes is geboekt;
het rechtshulpverzoek in Turkije inderdaad is uitgelekt via informatie op internet, doch dat het te ver gaat om te stellen dat alles uitgelekt is;
dat het eveneens te ver gaat om te stellen dat er geen reden is om bepaalde stukken achter te houden;
de laatste verkregen stukken belastende verklaringen inhielden, welke voorshands nog niet aan de verdediging behoorden te worden ter hand gesteld en dat hij die beslissing op integere gronden heeft genomen;
het achterhouden van stukken verband hield met nieuwe aanhoudingen;
het bezoek aan Turkije door mensen met de opsporing in de onderhavige zaak belast, zonder voorafgaand rechtshulpverzoek aan Turkije, bij de gevangenhouding c.q. verlenging gevangenhouding ter sprake is gekomen;
er zijns inziens geen enkele reden is om aan te nemen dat dat bezoek niet had mogen plaatsvinden en dat een dergelijk onderzoek ook volledig wordt geaccepteerd;
hij zich afvraagt waar staat aangegeven dat een dergelijk onderzoek niet zou mogen plaatsvinden;
hij onderzoek zal doen naar de stelling van de raadsvrouwe dat verdachte het contact met zijn raadsvrouw is geweigerd, zoals in haar pleitnota staat omschreven;
er niet van de politie verwacht kan worden dat zij elk nieuw stuk direct aan het openbaar ministerie doet toekomen, opdat de verdediging daarover kan beschikken; de politie deze stukken in bundels moet kunnen aanleveren;
de door de verdediging genoemde 16 à 17 ordners niet allemaal processtukken bevatten, doch slechts een gedeelte daarvan;
er met het ordenen van het procesdossier veel tijd gemoeid is, reden waarom de wetgever de mogelijkheid van een pro-forma zitting heeft geschapen;
het te voorzien is dat in de 2e helft van augustus aan de rechtbank alle stukken, met uitzondering van enkele stukken uit Spanje, kunnen worden aangeboden;
het in zaken, gelijk de onderhavige, niet ongebruikelijk is dat men na het voorgeleidings-proces-verbaal maanden moet wachten op het eind proces-verbaal;
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsvrouwe van verdachte gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt:
De rechtbank kan zich, temeer daar de officier van justitie zulks ook heeft beaamd, verenigen met de stelling van de raadsvrouwe dat het procesdossier op dit moment niet volledig is en dat de raadsvrouwe dus niet over een volledig procesdossier beschikt.
De door de raadsvrouwe daaraan verbonden konsekwentie, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond van onvolledigheid van processtukken, zal de rechtbank echter niet honoreren, aangezien de rechtbank van oordeel is dat op een pro-forma zitting, alwaar er geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt, het volledige proces-verbaal ook niet aanwezig behoeft te zijn, daar immers een pro-forma zitting, welke slechts ter voldoening aan een door de wet gestelde termijn wordt bepaald, in wezen slechts een uitroeping van de zaak, het voordragen van de zaak en de aanhouding van de zaak voor het (eventueel) volledig krijgen van de uiteindelijke processtukken (het eindproces-verbaal) inhoudt.
De stelling van de raadsvrouwe dat er geen sprake is van “equality of arms” wordt door de rechtbank verworpen, omdat de rechtbank van oordeel is dat dat verweer slechts opgaat wanneer die situatie zich bij de inhoudelijke behandeling der zaak voordoet, waarbij de rechtbank opmerkt dat het ons rechtssysteem eigen is dat het openbaar ministerie zolang het onderzoek nog gaande is veelal over meer inzicht en mogelijkheden beschikt dan de verdediging.
Het samenstellen van de processtukken bevindt zich thans nog in een voorfase en het is aan de officier van justitie ter beoordeling welke stukken uiteindelijk als processtukken worden gefourneerd.
Wanneer bij de inhoudelijke behandeling der zaak mocht blijken dat de verdediging niet over alle processtukken beschikt en er gesteld wordt dat er geen sprake is van “equality of arms”, zal de rechtbank daarover oordelen.
De rechtbank zal op grond van vorenstaande het niet-ontvankelijkheidsverweer van
verdachte ongegrond verklaren.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde getuigen te doen horen, nu de raadsvrouwe van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij nog getuigen wenst te laten horen en zij zich ermee kan verenigen dat dat verhoor door voornoemde rechter-commissaris zal plaatsvinden.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart het verweer ongegrond en het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van de hiervoren genoemde verdachte.
Heropent het onderzoek.
Beveelt dat dit zal worden hervat ter terechtzitting van vrijdag 13 oktober 2000 te 11.00 uur, om de klemmende reden, dat het door de officier van justitie uit te brengen eind-proces-verbaal, zoals hiervoren bedoeld, niet binnen één maand kan worden verwezenlijkt
Verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor het horen van de door de verdediging gewenste, nog op te geven, getuigen.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie en voornoemde rechter-commissaris, opdat deze als voormeld zullen (doen) handelen.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen de nadere zitting, met verzoek tot kennisgeving van die zitting aan de raadsvrouwe, mr. H.A.A. Vrijhoeven te Arnhem.
Aldus gewezen door mr. Derks, voorzitter,
mrs. Rottier en Maten, rechters,
in tegenwoordigheid van Groot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2000.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
Parketnummer : 147/98
PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de arrondissements-rechtbank te Almelo op 14 juli 2000.
Tegenwoordig: mr. Derks, voorzitter,
mrs. Rottier en Maten, rechters,
mr. Van Raaij, officier van justitie,
en Groot, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zutphen,
Verlengde Ooyerhoekseweg 21.
Als raadsvrouwe van verdachte is mede ter terechtzitting aanwe-zig mr. H.A.A. Vrijhoeven, advocaat te Arnhem.
Aangezien de verdachte blijk geeft niet de Nederlandse doch wel de Turkse taal uitstekend te verstaan, heeft het onderzoek voor zoveel nodig plaats met bijstand van een per-soon, opgevende te zijn M. Keskin, tolk in de Turkse taal, verbonden aan het Tolkencentrum te Hengelo (O), en die, alvorens met zijn werkzaam-heden aan te vangen in de handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed heeft af-gelegd zijn taak als tolk naar zijn geweten te vervullen.
Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is voor zoveel nodig door de tolk vertolkt.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot ant-woorden verplicht is.
De raadsvrouwe van verdachte voert hierop direct het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek de rechtbank mij toe te staan een preliminair verweer te voeren. Dat preliminair verweer heb ik in een pleitnota neergelegd, welke ik aan de griffier zal overhandigen en ik verzoek deze pleitnota deel te laten uitmaken van het proces-verbaal van de zitting.
Ik moge daarbij verwijzen naar hetgeen mr. Verweij zojuist in de zaak van de mede-verdachte [Medeverdachte] heeft aangevoerd middels zijn pleitnota en ik zal die pleitnota, met goedvinden van mr. Verweij, ook overleggen.
Ik moge de rechtbank verzoeken aan de tolk te vragen al het besprokene woordelijk te vertalen.
De rechtbank deelt daarop, bij monde van haar voorzitter, mede dat aan het verzoek om alles woordelijk door de tolk te laten vertalen niet zal worden tegemoet gekomen, daarbij stellende dat er hier sprake is van een juridisch verweer en de verdachte maar vertrouwen moet hebben in de competentie van zijn raadsvrouwe.
Met goedvinden van de officier van justitie en de rechtbank wordt daarop door de raadsvrouwe van verdachte haar preliminair verweer voorgedragen.
De raadsvrouwe van verdachte heeft als preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn strafvervolging omdat de verdediging meer dan ernstig in zijn verdediging is geschaad of geschaad zou kunnen worden door het systematisch onthouden van stukken en informatie, waarvoor het openbaar ministerie, gezien de bewustheid waarmede dat is gebeurd, volledig verantwoordelijk is, welk preliminair verweer nader is omschreven in de door de raadsvrouwe overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en daarvan integraal deel uitmaakt.
De raadsvrouwe van verdachte heeft vervolgens aan de rechtbank verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen c.q. te schorsen en verdachte onmiddellijke in vrijheid te stellen.
De officier van justitie heeft het verweer van de raadsvrouwe van verdachte bestreden daarbij aanvoerende dat:
een onderzoek van 2 jaren niet inhoudt dat er ook 2 jaren succes is geboekt;
het rechtshulpverzoek in Turkije inderdaad is uitgelekt via informatie op internet, doch dat het te ver gaat om te stellen dat alles uitgelekt is;
dat het eveneens te ver gaat om te stellen dat er geen reden is om bepaalde stukken achter te houden;
de laatste verkregen stukken belastende verklaringen inhielden, welke voorshands nog niet aan de verdediging behoorden te worden ter hand gesteld en dat hij die beslissing op integere gronden heeft genomen;
het achterhouden van stukken verband hield met nieuwe aanhoudingen;
het bezoek aan Turkije door mensen met de opsporing in de onderhavige zaak belast, zonder voorafgaand rechtshulpverzoek aan Turkije, bij de gevangenhouding c.q. verlenging gevangenhouding ter sprake is gekomen;
er zijns inziens geen enkele reden is om aan te nemen dat dat bezoek niet had mogen plaatsvinden en dat een dergelijk onderzoek ook volledig wordt geaccepteerd;
hij zich afvraagt waar staat aangegeven dat een dergelijk onderzoek niet zou mogen plaatsvinden;
hij onderzoek zal doen naar de stelling van de raadsvrouwe dat verdachte het contact met zijn raadsvrouw is geweigerd, zoals in haar pleitnota staat omschreven;
er niet van de politie verwacht kan worden dat zij elk nieuw stuk direct aan het openbaar ministerie doet toekomen, opdat de verdediging daarover kan beschikken; de politie deze stukken in bundels moet kunnen aanleveren;
de door de verdediging genoemde 16 à 17 ordners niet allemaal processtukken bevatten, doch slechts een gedeelte daarvan;
er met het ordenen van het procesdossier veel tijd gemoeid is, reden waarom de wetgever de mogelijkheid van een pro-forma zitting heeft geschapen;
het in zaken, gelijk de onderhavige, niet ongebruikelijk is dat men na het voorgeleidings-proces-verbaal maanden moet wachten op het eind proces-verbaal;
De raadsvrouwe van verdachte verklaart hierop, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie zegt dat er een verhaal zit achter het uitlekken van het rechtshulpverzoek en ik wil dat wel geloven. De verdediging kan dat echter niet controleren.
De officier van justitie zegt ook dat de onderliggende stukken in de 17 ordners niet allemaal processtukken zijn, maar ik had dat zelf willen controleren.
Volgens de officier van justitie is de zaak uitgekristalliseerd. Is er daarna niets meer gebeurd?
De officier van justitie zegt ook dat er mensen in Turkije zijn geweest, waaronder hij zelf, en ik verzoek de griffier daarvan akte.
Ik zie niet in waarom er geen compleet proces-verbaal van verhoor op bijvoorbeeld de fax wordt gezet. Ik had daar dan op kunnen reageren.
Ik ben het eens met de officier van justitie dat er niet elke week een ordner naar de verdediging kan worden gezonden. Ik sta daar ook niet op te wachten.
Ik persisteer bij mijn verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden.
De rechtbank onderbreekt hierop het onderzoek en begeeft zich in raadkamer teneinde zich omtrent het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en diens onmiddellijke invrijheidstelling te beraden.
Na onderbreking van het onderzoek, beraad in raadkamer en hervatting van het onderzoek deelt de rechtbank, bij monde van de voorzitter mede, dat de rechtbank een beslissing heeft genomen op het betreffende verzoek van de raadsvrouwe, welke beslissing de rechtbank zal mededelen, nadat de officier van justitie de gelegenheid heeft gehad om de zaak voor te dragen.
De officier van justitie draagt hierna de zaak voor en deelt, kort zakelijk weergegeven mede:
Het onderzoek is bijna afgerond.
Het is te voorzien dat in de 2e helft van augustus aan de rechtbank alle stukken, met uitzondering van enkele stukken uit Spanje, kunnen worden aangeboden;
In de loop van september 2000 zullen mogelijk alle stukken gereed zijn.
Ik stel voor om de zaak daarom drie maanden aan te houden, en dat de zaak wordt verwezen naar de rechter-commissaris voor het eventueel horen van door de verdediging voor te brengen getuigen, waardoor er niet extra tijd verloren raakt;
Wellicht acht de rechtbank het nodig om tussentijds nog een extra pro-forma zitting vast te stellen, maar een inhoudelijke behandeling van de zaak in oktober aanstaande is zeker mogelijk.
Ik merk op - in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouwe daaromtrent heeft gezegd -dat ik niet verklaard heb dat ik in deze zaak naar Turkije ben geweest.
De raadsvrouwe van verdachte voert hierop wederom het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Wanneer de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in zijn recht tot strafvervolging kan ik mij verenigen met een verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris, omdat ik inderdaad voornemens ben om getuigen te laten horen.
Ik blijf er bij dat de verdediging in zijn werk belemmerd is.
Ik wil van de officier van justitie horen of hij rond Pasen naar Turkije is geweest, gelet op hetgeen hij zojuist heeft verklaard. Voor zover ik weet is dat wel het geval geweest, of wil de officier van justitie dat ontkennen.
De officier van justitie voert hierop nogmaals het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben inderdaad rond Pasen in verband met deze zaak in Turkije geweest.
Aan verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De rechtbank deelt hierna aan de officier van justitie, de verdachte en diens raadsvrouwe, bij monde van haar voorzitter, haar beslissing mede op het door de raadsvrouwe gedane verzoek betreffende de opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en diens onmiddellijke invrijheidstelling, welke beslissing inhoudt dat de rechtbank thans geen termen aanwezig acht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen c.q. te schorsen en diens onmiddellijke invrijheidstelling te gelasten, omdat de gronden voor de voorlopige hechtenis van verdachte nog onverkort aanwezig zijn, reden weshalve het daartoe gedane verzoek van verdachte wordt afgewe-zen.
De rechtbank deelt voorts bij monde van haar voorzitter mede dat het gevoerde preliminair verweer te complex is om daarop in een korte tijd te kunnen beslissen en dat de rechtbank daarvoor meer tijd nodig heeft om zich rustig en weloverwogen op dat verweer te beraden.
De voorzitter verklaart hierna het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van
25 juli 2000 te 09.00 uur. (verdachte komt niet), waarbij de vraag of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden alsdan zal worden beantwoord.
De rechtbank deelt mede dat indien het openbaar ministerie wel ontvankelijk verklaard zal worden het onderzoek in de zaak zal worden heropend, met verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor het horen van de door de raadsvrouwe gewenste, nog op te geven, getuigen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzit-ter en de griffier is vastge-steld en ondertekend.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd van 25 juli 2000.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. voorzitter, als unus.
Als officier van justitie fungeert mr.
en als griffier
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het vonnis uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzit-ter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.