ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 25/00
INTERLOCUTOIR VONNIS STRAFZAKEN
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken:
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2000 in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Arnhem,
Ir. Molsweg 5,
gedagvaard terzake vermeld in het exploit van dagvaarding hem op 30 juni 2000 augustus 1997 bete-kend.
De raadsman van verdachte heeft als preliminair verweer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn strafvervolging en voert daartoe gronden aan, zoals omschreven in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit vonnis is gehecht en daarvan integraal deel uitmaakt.
De officier van justitie heeft het verweer van de raadsman van verdachte bestreden daarbij aanvoerende dat:
er voor hem geen reden bestaat om stukken achter te houden en dat zulks ook niet is geschied, behoudens die waaruit namen zouden blijken van eventueel nog aan te houden mede-verdachten;
het openbaar ministerie alle stukken aan verdachte ter hand heeft gesteld die ten tijde van de beschikking van de meervoudige raadkamer, gegeven op het op 15 mei 2000 ingediende bezwaarschrift van verdachte, aanwezig waren;
er niet van de politie verwacht kan worden dat zij elk nieuw stuk direct aan het openbaar ministerie doet toekomen, opdat de verdediging daarover kan beschikken; de politie deze stukken in bundels moet kunnen aanleveren;
het voor het openbaar ministerie ook ondoenlijk is om elke dag na te gaan of er bij ontvangst van een proces-verbaal sprake is van een nieuw processtuk;
de politie de gelegenheid moet krijgen om aan het eind-proces-verbaal te werken;
nog niet alle observatie-verslagen en verslagen van opsporingshandelingen bij het openbaar ministerie zijn ingekomen;
er nog stukken zullen inkomen, waarna het procesdossier zal worden geordend en dat daarmede veel tijd gemoeid is, waarvoor de wetgever de mogelijkheid van een pro-forma zitting heeft geschapen;
het te voorzien is dat in de 2e helft van augustus aan de rechtbank alle stukken, met uitzondering van enkele stukken uit Spanje, kunnen worden aangeboden;
het in zaken, gelijk de onderhavige, niet ongebruikelijk is dat men na het voorgeleidings-proces-verbaal maanden moet wachten op het eind-proces-verbaal;
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsman van verdachte gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt:
De rechtbank kan zich, temeer daar de officier van justitie zulks ook heeft beaamd, verenigen met de stelling van de raadsman dat het procesdossier op dit moment niet volledig is en dat de raadsman dus niet over een volledig procesdossier beschikt.
De door de raadsman daaraan verbonden konsekwentie, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond van onvolledigheid van processtukken, zal de rechtbank echter niet honoreren, aangezien de rechtbank van oordeel is dat op een pro-forma zitting, alwaar er geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt, het volledige proces-verbaal ook niet aanwezig behoeft te zijn, daar immers een pro-forma zitting, welke slechts ter voldoening aan een door de wet gestelde termijn wordt bepaald, in wezen slechts een uitroeping van de zaak, het voordragen van de zaak en de aanhouding van de zaak voor het (eventueel) volledig krijgen van de uiteindelijke processtukken (het eindproces-verbaal) inhoudt.
Met betrekking tot de stelling van de raadsman dat hij niet over die processtukken beschikt, welke hem ingevolge de hiervoren genoemde beschikking van de raadkamer door de officier van justitie ter hand moesten worden gesteld, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de officier van justitie daar niet aan heeft voldaan.
De raadsman stelt dat hem - in strijd met artikel 33 Sv en artikel 6 leden 1 en 3 EVRM- geen volledige kennisneming van de processtukken is toegestaan omdat de officier van justitie geweigerd heeft het dossier volledig te maken, en dat er geen sprake is van “equality of arms”, op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden.
Deze stelling wordt door de rechtbank verworpen omdat de rechtbank van oordeel is dat dat verweer slechts opgaat wanneer die situaties zich bij de inhoudelijke behandeling der zaak voordoen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het ons rechtssysteem eigen is dat het openbaar ministerie zolang het onderzoek nog gaande is veelal over meer inzicht en mogelijkheden beschikt dan de verdediging.
Het samenstellen van de processtukken bevindt zich thans nog in een voorfase en het is aan de officier van justitie ter beoordeling welke stukken uiteindelijk als processtukken worden gefourneerd.
Wanneer bij de inhoudelijke behandeling der zaak mocht blijken dat de verdediging niet over alle processtukken beschikt en er gesteld wordt dat er geen sprake is van “equality of arms”, zal de rechtbank daarover oordelen.
Met betrekking tot hetgeen de raadsman in zijn pleitnota onder 4.1. heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat, wanneer bij de inhoudelijke behandeling der zaak mocht blijken, dat het openbaar ministerie niet aan zijn gestelde wettelijke verplichtingen heeft voldaan, zulks konsekwenties kan hebben voor de strafzaak, doch op dit moment niet kan leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
De rechtbank zal op grond van vorenstaande het niet-ontvankelijkheidsverweer van
verdachte ongegrond verklaren.
Het verzoek van de raadsman van verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte subsidiair schorsing van diens voorlopige hechtenis en diens onmiddellijke invrijheidstelling behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen beslissing meer aangezien de rechtbank tijdens de zitting op 14 juli 2000 na
behandeling in raadkamer reeds op dat verzoek een afwijzende beslissing heeft gegeven.
Voor zoveel nodig overweegt de rechtbank dat de gronden die tot de afwijzende beslissing hebben geleid nog onverkort aanwezig zijn en dat er derhalve geen termen aanwezig zijn om tot de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte subsidiair schorsing van diens voorlopige hechtenis en diens onmiddellijke invrijheidstelling te komen.
Het door de raadsman gevoerde subsidiaire verweer, inhoudende dat alle op dit moment bekende processtukken die nog niet ter kennis van de verdediging zijn gebracht niet tot het bewijs mogen meewerken, wordt door de rechtbank verworpen, aangezien de beslissing welke stukken uiteindelijk deel zullen uitmaken van het procesdossier aan het openbaar ministerie is voorbehouden en niet aan de rechtbank en die processtukken, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, niet eerder dan voor de inhoudelijke behandeling der zaak aan de raadsman en de rechtbank behoren te worden overgelegd.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde getuigen te doen horen, nu de raadsman van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nog getuigen wenst te laten horen en hij zich ermee kan verenigen dat dat verhoor door voornoemde rechter-commissaris zal plaatsvinden.
Verklaart het verweer ongegrond en het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van de hiervoren genoemde verdachte.
Beveelt dat dit zal worden hervat ter terechtzitting van vrijdag 13 oktober 2000 te 09.00 uur, om de klemmende reden, dat het door de officier van justitie uit te brengen eind-proces-verbaal, zoals hiervoren bedoeld, niet binnen één maand kan worden verwezenlijkt.
Verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor het horen van de door de verdediging gewenste, nog op te geven, getuigen.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie en voornoemde rechter-commissaris, opdat deze als voormeld zullen (doen) handelen.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen de nadere zitting, met verzoek tot kennisgeving van die zitting aan de raadsman mr. R.J. Verweij te Nijmegen.
Aldus gewezen door mr. Derks, voorzitter,
mrs. Rottier en Maten, rechters,
in tegenwoordigheid van Groot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2000.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de arrondissements-rechtbank te Almelo op 14 juli 2000.
Tegenwoordig: mr. Derks, voorzitter,
mrs. Rottier en Maten, rechters,
mr. Van Raaij, officier van justitie,
en Groot, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[Verdachte],
geboren te [Geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [Woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Arnhem,
Ir. Molsweg 5.
Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwe-zig mr. R.J. Verweij,
advocaat te Nijmegen.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot ant-woorden verplicht is.
De raadsman van verdachte voert direct hierop het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek de rechtbank mij toe te staan een preliminair verweer te voeren.
De officier van justitie verklaart daarop, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen bezwaar tegen inwilliging van het verzoek van de raadsman.
De rechtbank onderbreekt hierop het onderzoek en begeeft zich in raadkamer teneinde zich omtrent het door de raadsman gedane verzoek te beraden.
Na onderbreking van het onderzoek, beraad in raadkamer en hervatting van het onderzoek deelt de rechtbank, bij monde van de voorzitter mede, dat de rechtbank geen bezwaar heeft tegen het door de raadsman gedane verzoek, reden waarom dit wordt ingewilligd.
De raadsman voert daarop wederom het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Het door mij te voeren preliminair verweer heb ik in een pleitnota neergelegd, welke ik aan de griffier zal overhandigen en ik verzoek deze pleitnota deel te laten uitmaken van het proces-verbaal van de zitting.
De raadsman heeft als preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn strafvervolging en voert daartoe gronden aan, zoals omschreven in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en daarvan integraal deel uitmaakt.
De raadsman van verdachte heeft vervolgens aan de rechtbank verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen c.q. te schorsen en verdachte onmiddellijke in vrijheid te stellen.
De officier van justitie heeft het verweer van de raadsman van verdachte bestreden daarbij aanvoerende dat:
er voor hem geen reden bestaat om stukken achter te houden en dat zulks ook niet is geschied, behoudens die waaruit namen zouden blijken van eventueel nog aan te houden mede-verdachten;
het openbaar ministerie alle stukken aan verdachte ter hand heeft gesteld die ten tijde van de beschikking van de meervoudige raadkamer, gegeven op het op 15 mei 2000 ingediende bezwaarschrift van verdachte, aanwezig waren;
het voor het openbaar ministerie ondoenlijk is om elke dag na te gaan of er bij ontvangst van een proces-verbaal sprake is van een nieuw processtuk;
nog niet alle observatie-verslagen en verslagen van opsporingshandelingen bij het openbaar ministerie zijn ingekomen;
er nog stukken zullen inkomen, waarna het procesdossier zal worden geordend en dat daarmede veel tijd gemoeid is, waarvoor de wetgever de mogelijkheid van een pro-forma zitting heeft geschapen;
het te voorzien is dat in de 2e helft van augustus aan de rechtbank alle stukken, met uitzondering van enkele stukken uit Spanje, kunnen worden aangeboden;
De raadsman van verdachte verklaart hierop, zakelijk weergegeven:
Ik heb aan de officier van justitie een brief geschreven dat hij niet alle stukken heeft overgelegd. Hij stelt dat het hier en complexe zaak betreft maar volgens mij is deze zaak eenvoudig. Ik vind dat de officier van justitie het argument dat het hier een complexe zaak betreft niet kan gebruiken om de verdediging stukken te onthouden. Een pro-forma-zitting is volgens mij ook niet geschapen om de officier van justitie de gelegenheid te geven zijn huiswerk te doen en de verdediging in een later stadium de stukken te doen toekomen.
Waarom is er eigenlijk een pro-forma zitting nodig? Ik heb de officier van justitie zich daarover niet horen uitlaten.
Het slaat nergens op om nu te zeggen dat het proces-verbaal nog moet worden getypt. Mijn dossier had nu volledig moeten zijn. De stelling van de officier van justitie dat ik hem wel een brief had kunnen schrijven wanneer ik bepaalde processtukken wilde hebben slaat nergens op. Hij moet er voor zorgen dat ik alle stukken krijg en ik ben er niet voor om mijn procesdossier compleet te krijgen.
Ik persisteer bij mijn verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden.
De officier van justitie voert hierop wederom het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Van de politie kan niet verwacht worden dat zij elk nieuw stuk direct aan het openbaar ministerie doet toekomen, opdat de verdediging daarover kan beschikken; de politie moet deze stukken in bundels kunnen aanleveren;
De politie moet de gelegenheid krijgen om aan het eind-proces-verbaal te werken;
Het is in zaken, gelijk de onderhavige, niet ongebruikelijk dat men na het voorgeleidings-proces-verbaal maanden moet wachten op het eind proces-verbaal;
De officier van justitie draagt hierna de zaak voor en deelt, kort zakelijk weergegeven mede:
Het onderzoek is bijna afgerond.
De verwachting is dat er 8 zakendossiers zullen zijn en 1 stamdossier.
Medio augustus zullen er 7 dossiers gereed zijn afhankelijk van de stukken die nog uit Spanje moeten komen, welke stukken dan nog eventueel vertaald moeten worden.
In de loop van september 2000 zullen mogelijk alle stukken gereed zijn.
Ik stel voor om de zaak drie maanden aan te houden en dat de zaak wordt verwezen naar de rechter-commissaris voor het eventueel horen van door de verdediging voor te brengen, waardoor er niet extra tijd verloren raakt;
Wellicht acht de rechtbank het nodig om tussentijds nog een extra pro-forma zitting vast te stellen, maar een inhoudelijke behandeling van de zaak in oktober aanstaande is zeker mogelijk.
De raadsman van verdachte voert hierop wederom het woord en verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik begrijp van de officier van justitie dat er nog een onderzoek in Spanje loopt en ik begrijp ook dat er nog onderzoek moet worden verricht, maar ik stel dat dat onderzoek niet van belang is voor de zaak van mijn cliënt. Ik ben er daarom ook niet mee eens dat de zaak wordt aangehouden. Ik stel voor dat de zaak wordt behandeld op de thans in mijn bezit zijnde stukken, omdat het openbaar ministerie het verwijt kan worden gemaakt dat de stukken nog niet compleet zijn.
Wanneer de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in zijn recht tot strafvervolging kan ik mij verenigen met een verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris, omdat ik inderdaad voornemens ben om getuigen te laten horen. Ik heb er geen bezwaar tegen dat de rechtbank enige tijd neemt, bijvoorbeeld
1 week, om op het preliminair verweer te beslissen.
De officier van justitie voert hierop nogmaals het woord, en verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik verzet mij tegen inwilliging van het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte subsidiair schorsing van diens voorlopige hechtenis en diens onmiddellijke invrijheidstelling.
Aan verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De rechtbank onderbreekt hierop het onderzoek en begeeft zich in raadkamer teneinde zich omtrent het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en diens onmiddellijke invrijheidstelling te beraden.
Na onderbreking van het onderzoek, beraad in raadkamer en hervatting van het onderzoek deelt de rechtbank, bij monde van de voorzitter mede, dat de gronden voor de voorlopige hechtenis van verdachte nog onverkort aanwezig zijn en dat de rechtbank derhalve thans geen termen aanwezig acht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen c.q. te schorsen en diens onmiddellijke invrijheidstelling te gelasten, reden weshalve het daartoe gedane verzoek van verdachte wordt afgewe-zen.
De rechtbank deelt voorts bij monde van haar voorzitter mede dat het gevoerde verweer te complex is om daarop in een korte tijd te kunnen beslissen en dat de rechtbank daarvoor meer tijd nodig heeft om zich rustig en weloverwogen op dat verweer te beraden.
De voorzitter verklaart hierna het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van
25 juli 2000 te 09.00 uur. (verdachte komt niet), waarbij de vraag of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden alsdan zal worden beantwoord.
De rechtbank deelt mede dat indien het openbaar ministerie wel ontvankelijk verklaard zal worden het onderzoek in de zaak zal worden heropend, met verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor het horen van de door de raadsman gewenste, nog op te geven, getuigen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzit-ter en de griffier is vastge-steld en ondertekend.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd van 25 juli 2000.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. voorzitter, als unus.
Als officier van justitie fungeert mr.
en als griffier
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het vonnis uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzit-ter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.