ECLI:NL:RBALM:2000:AA7227

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/93 ALGEM W1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten inzake premieplicht voor doorbetaalde provisies in sociale verzekeringen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Makelaarskantoor [eiseres] B.V. en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, vertegenwoordigd door GAK Nederland B.V. De rechtbank behandelt de herziening van besluiten die betrekking hebben op de premieplicht van door eiseres aan haar werknemers doorbetaalde provisies. Eiseres, die actief is in de makelaardij en assurantiën, heeft bezwaar gemaakt tegen correctienota's die zijn opgelegd door verweerder, naar aanleiding van een looncontrole in 1997. De besluiten van 9, 25 en 31 december 1997 betroffen premies ingevolge de Ziektewet, Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering over de jaren 1995, 1996 en 1997. Eiseres heeft op 4 februari 2000 beroep ingesteld tegen het besluit van 6 januari 2000, waarin verweerder zijn eerdere besluit op bezwaar van 24 juli 1998 herzag en de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het beroep op 23 juni 2000 gehouden, waarbij eiseres niet aanwezig was. De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om terug te komen op het eerdere besluit, omdat het besluit van 24 juli 1998 onjuist was. De rechtbank concludeert dat de door eiseres ontvangen provisies in verband met levensverzekeringen als loon moeten worden aangemerkt, waardoor eiseres premies verschuldigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 00/93 ALGEM W1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Makelaarskantoor [eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door de uitvoeringsinstelling Gak Nederland B.V.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 6 januari 2000.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met de uitoefening van de makelaardij in registergoederen en assurantiën, het verrichten van taxaties en expertises, het beheren van en uitbrengen van adviezen over registergoederen en voorts het verlenen van bemiddeling bij het afsluiten van (hypothecaire) financieringen van die goederen.
Bij schrijven van 1 augustus 1997, met bijlage, heeft verweerder aan eiseres medegedeeld, dat bij een op 9 en 13 juni 1997 uitgevoerde looncontrole is gebleken, dat eiseres niet, of niet juist of niet volledig aan de in artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) bedoelde verplichtingen tot het doen van loonopgave heeft voldaan.
In verband hiermee zijn eiseres bij besluiten van 9, 25 en 31 december 1997 correctienota's opgelegd, welke betrekking hebben op de door eiseres verschuldigde premies ingevolge de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO) over de jaren 1995, 1996 en 1997. Tevens is eiseres bij brief van 29 december 1997 in kennis gesteld van een besluit tot verzuimregistratie over de jaren 1995 en 1996.
Tegen deze besluiten is namens eiseres bezwaar gemaakt.
Eiseres is omtrent haar bezwaren gehoord op 11 juni 1998.
Bij besluit van 24 juli 1998 heeft verweerder op de daarin vervatte gronden, welke hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, besloten de bezwaren van eiseres gegrond te verklaren en de correctienota's over de jaren 1995, 1996 en 1997, alsmede het besluit tot verzuimregistratie over 1995 en 1996 niet te handhaven.
Tegen dat besluit is door of namens eiseres geen beroep ingesteld.
Bij het thans bestreden besluit van 6 januari 2000 heeft verweerder op de daarin vervatte gronden, welke eveneens hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, besloten het besluit op bezwaar van 24 juli 1998 te herzien en de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 9, 25 en 31 december 1997 alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat eiseres eerst met ingang van 1 februari 2000 premies over de aan haar werknemers doorbetaalde provisies dient te betalen en dat de verzuimregistratie over 1995 en 1996 niet gehandhaafd zal blijven. Daarbij is opgemerkt dat naar aanleiding van het besluit van 24 juli 1998 de correctienota's en de verzuimregistratie reeds ongedaan zijn gemaakt en dat dit door verweerder niet zal worden teruggedraaid.
Eiseres heeft tegen dit besluit op 4 februari 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft op 7 maart 2000 een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de rechtbank van 23 juni 2000, waar eiseres niet is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. V.O. Lohstro-van Bruggen, werkzaam bij de afdeling ARA-PBZ van GAK Nederland B.V., kantoor Amsterdam.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder zijn besluit op bezwaar van 24 juli 1998 heeft herzien en de bezwaren van eiseres tegen de correctienota's over de jaren 1995, 1996 en 1997 en de registratie van een administratief verzuim over 1995 en 1996 alsnog gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens vaste jurisprudentie van de CRvB (zoals onder andere gepubliceerd in AB 1999/319) kan aan een uitvoeringsorgaan niet de bevoegdheid worden ontzegd om ten nadele van een betrokkene terug te komen op een inmiddels rechtens onaantastbaar geworden besluit, indien het orgaan tot de slotsom is gekomen dat dit besluit onjuist is, mits het orgaan bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en daarbij niet in strijd heeft gehandeld met enig algemeen verbindend voorschrift, een algemeen rechtsbeginsel of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
In het onderhavige geval is verweerder bij nadere beschouwing van mening dat het besluit van 24 juli 1998, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de correctienota's over de jaren 1995 tot en met 1997 gegrond zijn verklaard, niet juist is geweest.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij dat besluit ten onrechte is geoordeeld dat de opgelegde correcties in verband met door eiseres verschuldigde premie over de door haar aan haar werknemers (door)betaalde provisies niet terecht waren opgelegd. Verweerder is thans van mening dat de door eiseres van verzekeringsmaatschappijen ontvangen provisies in verband met de door haar werknemers via eiseres als tussenpersoon afgesloten levensverzekeringen, welke eiseres heeft doorbetaald aan haar werknemers, moeten worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 4, eerste lid, van de CSV en dat eiseres derhalve over die provisies premie ingevolge de werknemersverzekeringen verschuldigd is. Gelet op het feit dat bij het besluit van 24 juli 1998 de bezwaren van eiseres ten aanzien van de door haar betwiste correcties werden gehonoreerd, heeft verweerder besloten dat eiseres eerst vanaf 1 februari 2000 premie is verschuldigd over voornoemde aan haar werknemers doorbetaalde provisie. Voorts heeft verweerder de verzuimregistratie over 1995 en 1996 niet gehandhaafd.
Uit het voorgaande volgt dat er feitelijk geen correcties plaatsvinden ten aanzien van de door eiseres over de jaren 1995 tot en met 1997 verschuldigde premie, terwijl de verzuimregistratie over 1995 en 1996 ongewijzigd niet gehandhaafd blijft.
Eiseres is pas vanaf 1 februari 2000 premie verschuldigd over meergenoemde provisies.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de door eiseres aan haar werknemers doorbetaalde provisies wegens door haar werknemers afgesloten levensverzekeringen aangemerkt moeten worden als loon in de zin van de CSV, waarover eiseres in het vervolg premie werknemersverzekeringen verschuldigd zal zijn.
Ten aanzien van de provisie die is verbonden aan de verkoop van schadeverzekeringen heeft verweerder nog geen besluit genomen.
Eiseres kan zich niet met de zienswijze van verweerder, dat bedoelde provisies als loon moeten worden aangemerkt, verenigen.
Blijkens de stukken heeft eiseres ten aanzien van door haar werknemers via haar als tussenpersoon afgesloten levensverzeke-ringen provisie doorbetaald aan haar werknemers. Voor deze levensverzekeringen stuurt de betreffende verzekeringsmaatschappij rechtstreeks aan de werknemer een premienota, die ook door de werknemer rechtstreeks wordt betaald aan de verzekeringsmaatschappij. Eiseres ontvangt een provisie van de verzekeringsmaatschappij voor deze door haar werknemers afgesloten verzekeringen. Eiseres betaalt deze provisie vervolgens door aan haar werknemers.
Eiseres stelt dat de doorbetaalde provisie moet worden beschouwd als een korting op de verzekeringspremie, welke niet als loon kan worden aangemerkt gelet op de tekst van de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën inzake waardering van loon in natura van 14 mei 1986, nr. 286-7275 (BNB 1986/213), zoals deze is gewijzigd bij resolutie van 19 augustus 1988, nr. DB88-3351, en welke door de toenmalige Sociale Verzekeringsraad bij circulaire van 27 november 1986 (nr. 892) als uitgangspunt is genomen voor de premieheffing in het kader van de sociale verzekeringswetten.
Zowel in de resolutie als in de circulaire is bepaald dat als aan werknemers producten uit het bedrijf van de werkgever worden verstrekt, voor welke verstrekking een (in het verweerschrift is abusievelijk vermeld 'geen') eigen bijdrage in geld wordt verlangd, er onder voorwaarden van uit mag worden gegaan dat geen tot het belastbaar loon behorend voordeel is genoten als is voldaan aan drie criteria, te weten:
de producten zijn voor de werkgever niet branchevreemd;
de hoeveelheid ervan gaat niet uit boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden geconsumeerd;
de bijdrage van de werknemer is tenminste gelijk aan de integrale kostprijs voor de werkgever.
Verder beroept eiseres zich op artikel 16 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Wab), alsmede op het vertrouwensbeginsel.
Verweerder stelt zich blijkens het verweerschrift op het standpunt dat eiseres niet met succes een beroep kan doen op genoemde resolutie, aangezien geen sprake is van een product uit het bedrijf van eiseres nu het door de werknemers van eiseres ontvangen geldbedrag rechtstreeks verband houdt met bij de verzekeringsmaatschappijen en niet bij eiseres afgesloten verzekeringen. Aan de vraag is overigens wordt voldaan aan de genoemde drie criteria wordt volgens verweerder dan ook niet toegekomen.
De rechtbank kan zich verenigen met de zienswijze van verweerder, dat de betreffende levensverzekeringen niet kunnen worden aangemerkt als product uit het bedrijf van eiseres in de zin van voormelde beleidsregels. Hierbij acht de rechtbank met name van belang dat de verzekeringsovereenkomsten niet worden gesloten tussen eiseres en haar werknemers, maar tussen de verzekeringsmaatschappij(en) en de werknemers van eiseres. Het feit dat eiseres bij de totstandkoming van deze verzekeringsovereenkomsten bemiddelt en daar provisie voor ontvangt brengt niet met zich dat deze verzekeringen zouden moeten worden aangemerkt als door haar te zijn verstrekt. Voor dit oordeel kan steun worden gevonden in de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 1995, gepubliceerd in BNB 1995/93, waarin op vergelijkbare wijze is geoordeeld.
Voorts is de rechtbank oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van loon in natura als bedoeld in artikel 8 van de CSV, nu geen sprake is van niet in geld genoten loon. Immers de werknemers van eiseres hebben een voordeel genoten in de vorm van een geldbedrag ter grootte van de door de verzekeringsmaatschappij aan eiseres betaalde provisie.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres over bedoelde provisie premie verschuldigd is, zodat bij het besluit van 24 juli 1998 de opgelegde correctienota's ten onrechte niet zijn gehandhaafd.
Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten ten nadele van eiseres terug te komen op zijn besluit van 24 juli 1998.
Nu verweerder heeft besloten niet met terugwerkende kracht premies te heffen over de jaren 1995 tot en met 1997, maar te bepalen dat eiseres eerst vanaf 1 februari 2000 premies dient af te dragen over de door haar aan haar werknemers doorbetaalde provisies, terwijl voorts het vervallen van de verzuimregistratie over de jaren 1995 en 1996 gehandhaafd blijft, heeft verweerder daarbij niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel of met enig ander algemeen rechtsbeginsel of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De verwijzing door eiseres naar artikel 16 van de Wab is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant bij de beantwoording van de vraag of sprake is van premieplicht ingevolge de werknemersverzekeringen. De rechtbank verwijst naar hetgeen verweerder daarover heeft gezegd in het bestreden besluit, waarmee de rechtbank zich kan verenigen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Arrondissementsrechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2000 door mr. J.H. Keuzenkamp, in tegenwoordigheid van G. Kootstra als griffier.
Afschrift verzonden op
jk