ECLI:NL:RBALM:2001:AB2180
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Breitbarth
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomst en ongeoorloofde debetstand
In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Postbank N.V., gevestigd te Amsterdam, een vordering ingesteld tegen twee gedaagden die niet verschenen zijn in de rechtszaak. De eiseres vordert betaling van een bedrag van f. 20.211,77 uit hoofde van een kredietovereenkomst die op of omstreeks 8 juli 1999 is aangegaan met gedaagde sub 1. Daarnaast vordert de eiseres een bedrag van f. 62.590,82 wegens een ongeoorloofde debetstand op een girorekening die door de gedaagden bij de eiseres werd onderhouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet in rechte zijn verschenen, waardoor verstek is verleend.
De rechtbank overweegt dat de eiseres de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht heeft genomen bij de dagvaarding. De vordering van de eiseres is niet onrechtmatig of ongegrond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die door de eiseres zijn gebaseerd op het voormalige incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten, gematigd moeten worden. De rechtbank is van mening dat het incassotarief niet van toepassing is, omdat het een vergoeding omvat voor het gehele incassotraject, inclusief gerechtelijke procedures.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, te vermeerderen met rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseres begroot. Het vonnis is uitgesproken door mr. M. Breitbarth op 13 juni 2001 in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier.