ECLI:NL:RBALM:2001:AB2457

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40340 ha za 782 van 2000
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boete en opheffing van conservatoir beslag door gemeente Wierden

In deze zaak heeft de gemeente Wierden conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan [gedaagde]. Na het leggen van beslag heeft Wierden [gedaagde] gedagvaard en een eis in conventie ingesteld, waarbij zij betaling van een boete van ¦ 40.000,-- vorderde wegens het niet zelf bewonen van de woning door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat Wierden op 15 mei 1998 een bouwterrein aan [gedaagde] heeft verkocht, met daarbij behorende voorwaarden die onder andere vereisen dat de koper de woning ten minste drie jaar als eigenaar moet bewonen. [gedaagde] heeft een woning gebouwd, maar zijn dochter woont momenteel in de woning. Wierden legde een boete op, omdat [gedaagde] niet zelf in de woning woont, wat volgens de gemeente in strijd is met de verkoopvoorwaarden.

[gedaagde] verweert zich door te stellen dat de gemeente Wierden met privaatrechtelijke instrumenten probeert te reguleren op het gebied van woonruimteverdeling, terwijl zij geen huisvestingsverordening heeft vastgesteld. Hij betoogt dat de gemeente daarmee het recht van vrije vestiging schendt. De rechtbank oordeelt dat de door Wierden opgelegde boete niet verschuldigd is, omdat [gedaagde] zich kan beroepen op zijn recht van vrije vestiging, ook al woont zijn dochter in de woning. De rechtbank wijst de vordering van Wierden af en oordeelt dat het beslag moet worden opgeheven, omdat de grondslag voor het beslag is komen te vervallen.

De rechtbank veroordeelt Wierden in de kosten van het geding en legt een dwangsom op voor het geval Wierden niet binnen vier dagen na betekening van het vonnis de vereiste handelingen verricht om het beslag op te heffen. Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en op 30 mei 2001 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
zaaknummer: 40340 ha za 782 van 2000
datum uitspraak vonnis: 30 mei 2001 (mmv)
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de gemeente Wierden,
zetelende te Wierden,
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen Wierden,
procureur: mr. J. Vestering,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen [gedaagde],
procureur: mr. A.A. Smit.
Gehoord partijen.
Gezien de stukken.
Overweegt:
Over het procesverloop:
Na daartoe verkregen verlof heeft Wierden conservatoir beslag gelegd op een tweetal aan [gedaagde] in eigendom toebehorende onroerende zaken. Vervolgens heeft Wierden [gedaagde] gedagvaard en overeenkomstig die dagvaarding van eis geconcludeerd. [gedaagde] heeft geantwoord en een eis in voorwaardelijke reconventie ingesteld. Partijen hebben vervolgens verder geconcludeerd en hebben vonnis gevraagd.
Over het recht:
In conventie en voorwaardelijke reconventie.
1. In deze zaak staat het navolgende vast. Wierden heeft op 15 mei 1998 een bouwterrein aan [gedaagde] verkocht en geleverd. Op die koopovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor de verkoop van bouwterreinen door de gemeente Wierden. In die voorwaarden is (onder meer) het navolgende bepaald:
4. Binnen vier maanden na de datum van het verkoopbesluit moet met de bouw overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning een aanvang zijn gemaakt. (…)
5. Binnen een jaar na de datum van het verkoopbesluit moet het verkochte in overeenstemming met het bestemmingsplan zijn bebouwd en de bouw zijn voltooid overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning. (…)
10 b. Koper is verplicht de op het verkochte te bouwen woning tenminste gedurende drie jaar als eigenaar te bewonen. Van deze verplichting kunnen burgemeester en wethouders onder door hen nader te stellen voorwaarden ontheffing verlenen. (…)
12. Indien koper niet voldoet aan de verplichting tot bewoning als eigenaar bedoeld in voorwaarde 10, sub b, is deze, zonder dat enige ingebrekestelling zal zijn vereist, aan de gemeente een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd ten bedrage van: a. Veertigduizend gulden
(¦ 40.000,--) voor vrijstaande woningen; (…).
[gedaagde] heeft op het door hem voor ¦ 155.317,18 (exclusief BTW) gekochte kavel een huis laten bouwen. De bouwkosten bedroegen omstreeks ¦ 600.000,--. Nadat het huis was voltooid is de dochter van [gedaagde] in de woning gaan wonen. In verband hiermee heeft Wierden [gedaagde] op 11 februari 2000 een boete van ¦ 40.000,-- opgelegd.
In conventie.
2. Wierden vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van ¦ 40.000,-- vermeerderd met wettelijke rente en vermeerderd met een bedrag van ¦ 4.232,72 wegens buitengerechtelijke incassokosten. Wierden stelt daartoe onder meer dat [gedaagde] in strijd met het bepaalde in de artikelen 10b en 12 van de algemene voorwaarden de woning niet zelf is gaan bewonen, zodat hij de boete verschuldigd is. Aanvankelijk was artikel 10 van de algemene voorwaarden bedoeld als antispeculatiebeding. Thans wordt deze bepaling in overeenkomsten opgenomen om het “doorschuiven” van bouwkavels naar gegadigden die lager of niet op de lijst van gegadigden voorkomen tegen te gaan. Daar de gemeente in dit kader niet optreedt in het kader van woonruimteverdeling is zij niet gebonden aan de regels van Huisvestingswet (onbebouwde grond valt niet onder het begrip “woonruimte” zoals gedefinieerd in artikel 1 van Huisvestingswet). Wierden was derhalve vrij om een aanbieding onder voorwaarden te doen en [gedaagde] heeft die voorwaarden geaccepteerd.
3. [gedaagde] verweert zich, kort weergegeven en voor zo ver op dit moment van belang, als volgt. De gemeente Wierden tracht met gebruikmaking van privaatrechtelijke instrumenten regulerend op te treden op het gebied van woonruimteverdeling, daaronder te begrijpen de bouwkavels waarop die woonruimte te realiseren is. Wierden kan, op grond van artikel 2 Huisvestingswet, een huisvestingsverordening vaststellen. Wierden heeft echter geen huisvestingsverordening vastgesteld en zij heeft derhalve geen gebruik gemaakt van deze door de Huisvestingswet geboden publiekrechtelijke mogelijkheid tot regulering en tracht nu langs privaatrechtelijke weg woonruimteverdeling te reguleren. Daarmee schendt Wierden het recht van vrije vestiging van [gedaagde]. Daar komt dan nog bij dat de waarde van de woning de grens van via de Huisvestingswet te realiseren distributie ver overstijgt.
[gedaagde] heeft deze (geheel gelijkvloerse) woning laten bouwen om er te zijner tijd zelf te gaan wonen. Op dit moment woont de dochter van [gedaagde] (om niet) in de woning. Het staat [gedaagde] vrij om zijn dochter (tijdelijk) gebruik te laten maken van deze woning en bovendien stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het gebruik dat zijn dochter van de woning maakt is gelijk te stellen aan het gebruik van de woning door [gedaagde] zelf, zodat er geen sprake is van strijd met artikel 10 b van de algemene voorwaarden.
4. Door bij de verkoop van de kavel bouwgrond de verplichtingen “Binnen vier maanden na de datum van het verkoopbesluit moet met de bouw overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning een aanvang zijn gemaakt”, “Binnen een jaar na de datum van het verkoopbesluit moet het verkochte in overeenstemming met het bestemmingsplan zijn voltooid overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning”en “Koper is verplicht de op het verkochte te bouwen woning tenminste gedurende drie jaar als eigenaar te bewonen” op te leggen, betreedt de gemeente de facto het terrein van het huisvestingsbeleid. Gevolg van deze bepalingen zou immers zijn dat de gemeente bepaalt dat uitsluitend de koper (als eigenaar) gedurende drie jaar in de (verplicht te bouwen) woning mag wonen en in zoverre handelt de gemeente Wierden dus niet slechts als verkoopster van grond, maar tevens als verdeelster van woonruimte. Op deze manier wordt een privaatrechtelijk distributiesysteem gecreëerd terwijl op grond van de Huisvestingswet voor die (te bouwen) woning, gelet op de prijs, vrije vestiging behoort te gelden. Aldus schendt de gemeente het recht van vrije vestiging, zonder dat daarvoor een wettelijke basis is. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet (TK, 1987-1988, 20520, nr. 3, pag. 33) alwaar omtrent een vergelijkbare manier van handelen wordt opgemerkt: “De hiervoor bedoelde gemeentelijke praktijk staat op gespannen voet met de intentie van de Huisvestingswet van vrije vestiging ten aanzien van woningen met een prijs boven de in die wet aangegeven prijsgrens…”.
5. [gedaagde] kan zich als eigenaar op dat recht van vrije vestiging beroepen, ook al wordt de woning thans door zijn dochter bewoond. De door de gemeente Wierden opgelegde boete is derhalve niet verschuldigd. Het door de gemeente gevorderde dient derhalve te worden afgewezen.
De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking meer.
In voorwaardelijke reconventie.
6. Onder de voorwaarde dat de vorderingen van Wierden in conventie worden afgewezen, vordert [gedaagde] de opheffing van het beslag en veroordeling van Wierden tot het verrichten van alle voor de doorhaling van het beslag vereiste handelingen, uitvoerbaar bij voorraad en versterkt door een dwangsom. [gedaagde] stelt daartoe dat de grondslag van het beslag (dan) is komen te vervallen en dat het voortduren van het beslag onrechtmatig is.
7. Wierden verweert zich tegen die vordering met de stelling dat de vordering volstrekt overbodig is daar het beslag “ingevolge de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering” van rechtswege vervalt wanneer de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen. Voorts zal Wierden in dat geval het beslag doen doorhalen, zodat oplegging van een dwangsom achterwege kan blijven.
8. De voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn vordering heeft ingesteld is ingetreden.
9. Anders dan de gemeente Wierden meent is de enkele afwijzing van de eis in de hoofdzaak niet voldoende voor verval van beslag. Art 704 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stelt namelijk ook nog als eis dat die afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Nu de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor beslag is gelegd is gebleken, behoeft van [gedaagde] niet te worden gevergd dat hij wacht tot de termijn van hoger beroep is verstreken alvorens het beslag eindigt. [gedaagde] heeft derhalve belang bij zijn vordering en zij is toewijsbaar.
Ook zal een dwangsom worden opgelegd. De stelling van Wierden dat zij, bij afwijzing van de vordering, het beslag zal opheffen en alle noodzakelijke formaliteiten zal vervullen, doet daar niet aan af: indien Wierden inderdaad zo handelt, heeft zij van de oplegging van een dwangsom geen last. De vorderingen van [gedaagde] zijn derhalve toewijsbaar als na te melden.
In conventie en reconventie.
10. Wierden dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te worden veroordeeld.
RECHTDOENDE:
In conventie:
I. Wijst het gevorderde af.
II. Veroordeelt Wierden in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op ¦ 860,-- aan verschotten en ¦ 2.200,-- wegens het salaris van diens procureur.
In reconventie:
III. Heft op de door Wierden op de in het beslagrekest genoemde aan [gedaagde] in (mede)eigendom toebehorende onroerende zaken gelegde beslagen en veroordeelt Wierden binnen vier dagen na betekening van dit vonnis alle voor de doorhaling van voornoemde beslagen vereiste handelingen te verrichten op straffe van een dwangsom van ¦ 1.000,-- per dag dat Wierden hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van ¦ 250.000,--.
IV. Veroordeelt Wierden in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op ¦ 1.100,-- wegens het salaris van diens procureur.
In conventie en reconventie.
VI. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven en is op 30 mei 2001 in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.