ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 3000-00.
STRAFVONNIS
Uitspraak: 10 december 2001.
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 1999 tot en met 31 december 1999 in de gemeente Vriezenveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, (telkens) opzettelijk (een) factu(u)r(en) -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) opzettelijk valselijk op de factuur met factuurnummer 980745, gericht aan Udema U-Vlees te Holten (debiteurnummer 13086) en gedateerd 31 augustus 1998 vermeld dat op 25 augustus 1998 door verdachte en/of verdachte's medewerker(s) werkzaamheden voor die Udema U-Vlees zijn verricht, bestaande uit 6 uur mestpompen met trekker/tank
en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) opzettelijk valselijk op de factuur met factuurnummer 991393, gericht aan Udema U-Vlees te Holten (debiteurnummer 13086) en gedateerd 31 december 1999 vermeld dat op 27 december 1999 door verdachte en/of verdachte's medewerker(s) werkzaamheden voor die Udema U-Vlees zijn verricht, bestaande uit 6 uur mestpompen, terwijl in werkelijkheid (telkens) een hoeveelheid slib door verdachte en/of verdachte's medewerker(s) werd afgenomen en/of afgevoerd en/of vervoerd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2. hij op of omstreeks 22 september 1999 te Son in de gemeente Son en Breugel en/of in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk een Afleveringsbewijs Zuiveringsslib, compost, zwarte grond, bonnummer 18564089 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of ondertekend, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) de gegevens omtrent de geleverde vracht als bedoeld onder punt 3 op genoemd Afleveringsbewijs ten onrechte niet vermeld en/of
heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) de tenaamstelling en/of het mestnummer van genoemd Afleveringsbewijs doorgehaald en/of gewijzigd, zodanig dat tenaamgestelde en/of mestnummer niet (meer) met het (uniek) bonnummer in overeenstemming zijn,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente(n) Doetinchem en/of Zevenaar en/of Lichtenvoorde en/of Nijmegen en/of Druten, in elk geval in de Provincie Gelderland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk, terwijl hij, verdachte (telkens) niet stond vermeld op de door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland vastgestelde lijst van inzamelbedrijven (telkens) een hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen, behorende tot een categorie, die is genoemd in Bijlage 4 onderdeel b, te weten D. 1. (reststoffen na drinkwaterbereiding en (afval)waterzuivering) van de Provinciale Milieuverordening Gelderland, (telkens) heeft ingezameld;
ALTHANS voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente(n) Doetinchem en/of Zevenaar en/of Lichtenvoorde en/of Nijmegen en/of Druten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen in elk geval alleen, meermalen, in elk geval een maal, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) in de uitoefening van zijn bedrijf, afvalstoffen, te weten (zuiverings)slib, (telkens) heeft ingezameld, terwijl daardoor, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs had moeten weten, (telkens) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
4. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente(n) Almelo en/of Holten en/of Rijssen, in elk geval in de provincie Overijssel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk, terwijl hij, verdachte (telkens) niet stond vermeld op de door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel vastgestelde lijst van inzamelbedrijven (telkens) een hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen, behorende tot een categorie, die is genoemd in Bijlage 4 onderdeel B, te weten D. 1 (reststoffen na drinkwaterbereiding en (afval)waterzuivering) van de Provinciale Milieuverordering Overijssel, (telkens) heeft ingezameld;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en :met 9 mei 2000 in de gemeente(n) Almelo en/of Holten en/of Rijssen in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, in elk geval een maal,
(telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) in de uitoefening van zijn bedrijf afvalstoffen, te weten (zuiverings)slib, (telkens) heeft ingezameld, terwijl daardoor, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs had moeten weten, (telkens) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
5. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 januari 1999 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente Vriezenveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel Kanaalweg Zuid aldaar gelegen inrichting voor de opslag van (zuiverings)slib, zijnde een inrichting als genoemd in Categorie 28.4 aanhef en sub a, 2e van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, in werking heeft/hebben gehad;
6. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 6 juli 2000 in de gemeente Vriezenveen, terwijl aan hem, verdachte, door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vriezenveen bij besluit van 22 juli 1997 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente oprichten en in werking hebben van een inrichting, gelegen aan de Westerhoevenweg (7) als bedoeld in (onder meer) categorie 7.1 aanhef en sub a van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, (telkens) al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft hij, verdachte (telkens) opzettelijk in strijd met voorschrift l.l van genoemde vergunning in samenhang met het bepaalde onder 3 van de aanvraag om Milieuvergunning, gedateerd 26 augustus 1996, welke aanvraag deel uitmaakt van genoemde vergunning, (zuiverings)slib opgeslagen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 6 juli 2000 in de gemeente Vriezenveen, al dan niet opzettelijk, een in of op perceel Westerhoevenweg (7) aldaar gelegen inrichting voor de opslag van dierlijke meststoffen, waarvoor door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vriezenveen bij besluit van 22 juli 1997 op grond van de Wet Milieubeheer vergunning was verleend, zijnde een inrichting genoemd in (onder meer) categorie 7.1 aanhef en sub a van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, heeft veranderd en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, hierin bestaande dat hij, verdachte, toen aldaar in of op voornoemd perceel (zuiverings-)slib heeft opgeslagen, zijnde een activiteit genoemd in categorie 28.4 aanhef en sub a, 2e van voornoemd besluit;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 6 juli 2000 in de gemeente Vriezenveen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel Westerhoevenweg aldaar gelegen inrichting voor de opslag van (zuiverings)slib, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28.4 aanhef en sub a, 2e van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad;
7. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente(n) Vriezenveen en/of Tubbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) een hoeveelheid bedrijfsafvalstof, te weten
(zuiverings-)slib (telkens) zijnde (een) stof(fen) waardoor de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, heeft uitgereden op en/of in de bodem gebracht van een terrein gelegen aan of nabij de Iepenweg Noord in de gemeente Vriezenveen, thans gemeente Almelo en/of een terrein gelegen aan of nabij de Westerhoevenweg in de gemeente Vriezenveen -en/of een terrein gelegen aan of nabij de Vinkenweg te Geesteren in de gemeente Tubbergen, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) (telkens) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast -en toen (telkens) niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem, verdachte konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 7 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente(n) Vriezenveen en/of Tubbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) in de uitoefening van zijn bedrijf (telkens) afvalstoffen, te weten (zuiverings)slib op en/of in de bodem van een terrein gelegen aan of nabij de Iepenweg Noord in de gemeente Vriezenveen, thans gemeente Almelo en/of een terrein gelegen aan of nabij de Westerhoevenweg in de gemeente Vriezenveen en/of een terrein gelegen aan of nabij de Vinkenweg te Geesteren in de gemeente Tubbergen heeft gebracht, terwijl daardoor, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs had moeten weten, (telkens) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 7 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente Tubbergen en/of in de gemeente Vriezenveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, in elk geval. eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk, zich (telkens) van afvalstoffen, te weten (zuiverings)slib heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - (telkens) buiten een inrichting, te weten op een terrein gelegen aan of nabij de Iepenweg Noord in de gemeente Vriezenveen, thans Almelo en/of een terrein gelegen aan of nabij de Westerhoevenweg in de gemeente Vriezenveen en/of een terrein gelegen aan of nabij de Vinkenweg te Geesteren in de gemeente Tubbergen op of in de bodem te brengen;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
Namens verdachte is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien, zakelijk weergegeven:
1. Er is geen sprake van een gerechtvaardige vervolging, aangezien er meerdere
verdachten zijn, te weten medewerkers van verdachte en de in de tenlastelegging vermelde bedrijven, terwijl alleen verdachte wordt vervolgd. Dit is in strijd met een behoorlijke procesorde.
2. Het openbaar ministerie heeft voor zijn beurt gesproken. Het is niet als ultimum
remedium opgetreden, immers had de gemeente Vriezenveen moeten controleren en niet het openbaar ministerie.
3. Er is sprake van tegenstrijdigheid in wetgeving, gelet op de regelingen,
vastgelegd in BOOM in vergelijking met de regelgeving in MINAS. Er zijn teveel details, zoals bijvoorbeeld in art. 13 BOOM.
De rechtbank verwerpt die verweren en heeft dienaangaande overwogen:
Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen wie het gaat vervolgen.
Deze vrijheid wordt onder meer begrensd door de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat deze beginselen in casu zijn geschonden, is niet aannemelijk geworden.
Dat in de onderhavige zaak verdachte als enige is vervolgd is daarvoor, mede gelet op verdachtes documentatie, onvoldoende. Bovendien (en ten overvloede) heeft de officier van justitie ter terechtzitting medegedeeld dat zij (forse) transacties heeft aangeboden aan medeverdachten (alle(n) first offenders) in deze strafzaak en dat, indien die transacties niet worden betaald, zij die personen/bedrijven zal dagvaarden.
Dat het openbaar ministerie voor zijn beurt zou hebben gesproken is de rechtbank niet gebleken. Het openbaar ministerie heeft naar het oordeel van de rechtbank "slechts" zijn taken (het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten) uitgevoerd.
Ook een tegenstrijdigheid in regelgeving tussen het BOOM en MINAS is de rechtbank niet gebleken en dat is ook overigens niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5, sub 6 primair en sub 7 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 31 december 1999 in de gemeente Vriezenveen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk een factuur -elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en/of verdachte's mededaders opzettelijk valselijk op de factuur met factuurnummer 980745, gericht aan Udema U-Vlees te Holten (debiteurnummer 13086) en gedateerd 31 augustus 1998 vermeld dat op 25 augustus 1998 door verdachte en/of verdachte's medewerkers werkzaamheden voor die Udema U-Vlees zijn verricht, bestaande uit 6 uur mestpompen met trekker/tank
en
hebben hij, verdachte en/of verdachte's mededaders opzettelijk valselijk op de factuur met factuurnummer 991393, gericht aan Udema U-Vlees te Holten (debiteurnummer 13086) en gedateerd 31 december 1999 vermeld dat op 27 december 1999 door verdachte en/of verdachte's medewerkers werkzaamheden voor die Udema U-Vlees zijn verricht, bestaande uit 6 uur mestpompen, terwijl in werkelijkheid telkens een hoeveelheid slib door verdachte en/of verdachte's medewerkers werd afgenomen en afgevoerd en vervoerd,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
2. hij op 22 september 1999 te Son in de gemeente Son en Breugel en/of in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een Afleveringsbewijs Zuiveringsslib, compost, zwarte grond, bonnummer 18564089 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en ondertekend, immers hebben verdachte en verdachte's mededaders de gegevens omtrent de geleverde vracht als bedoeld onder punt 3 op genoemd Afleveringsbewijs ten onrechte niet vermeld en
hebben verdachte en verdachte's mededaders de tenaamstelling en het mestnummer van genoemd Afleveringsbewijs doorgehaald en gewijzigd, zodanig dat tenaamgestelde en mestnummer niet meer met het uniek bonnummer in overeenstemming zijn,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
3. hij in de periode van 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeenten Doetinchem en Zevenaar en Lichtenvoorde en Nijmegen en Druten, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk, terwijl hij, verdachte telkens niet stond vermeld op de door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland vastgestelde lijst van inzamelbedrijven telkens een hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen, behorende tot een categorie, die is genoemd in Bijlage 4 onderdeel b, te weten D. 1. (reststoffen na drinkwaterbereiding en (afval)waterzuivering) van de Provinciale Milieuverordening Gelderland, telkens heeft ingezameld;
4. hij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeenten Almelo en Holten en Rijssen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk, terwijl hij, verdachte telkens niet stond vermeld op de door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel vastgestelde lijst van inzamelbedrijven telkens een hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen, behorende tot een categorie, die is genoemd in Bijlage 4 onderdeel B, te weten D. 1 (reststoffen na drinkwaterbereiding en (afval)waterzuivering) van de Provinciale Milieuverordering Overijssel, telkens heeft ingezameld;
5. hij in de periode van 7 januari 1999 tot en met 9 mei 2000 in de gemeente Vriezenveen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, telkens zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel Kanaalweg Zuid aldaar gelegen inrichting voor de opslag van zuiveringsslib, zijnde een inrichting als genoemd in Categorie 28.4 aanhef en sub a, 2e van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad;
6. hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 6 juli 2000 in de gemeente Vriezenveen, terwijl aan hem, verdachte, door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vriezenveen bij besluit van 22 juli 1997 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente oprichten en in werking hebben van een inrichting, gelegen aan de Westerhoevenweg (7) als bedoeld in onder meer categorie 7.1 aanhef en sub a van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich telkens opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft hij, verdachte telkens opzettelijk in strijd met voorschrift l.l van genoemde vergunning in samenhang met het bepaalde onder 3 van de aanvraag om Milieuvergunning, gedateerd 26 augustus 1996, welke aanvraag deel uitmaakt van genoemde vergunning, zuiveringsslib opgeslagen;
7. hij in de periode van 1 juni 1998 tot en met 9 mei 2000 in de gemeenten Vriezenveen en Tubbergen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, telkens een hoeveelheid bedrijfsafvalstof, te weten zuiveringsslib, zijnde stoffen waardoor de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, heeft uitgereden op en in de bodem gebracht van een terrein gelegen aan of nabij de Iepenweg Noord in de gemeente Vriezenveen, thans gemeente Almelo en een terrein gelegen aan of nabij de Westerhoevenweg in de gemeente Vriezenveen -en een terrein gelegen aan of nabij de Vinkenweg te Geesteren in de gemeente Tubbergen, terwijl hij, verdachte wist dat door die handelingen telkens de bodem kon worden verontreinigd of aangetast -en toen telkens niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem, verdachte konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 het misdrijf:
"Medeplegen van valsheid in geschrift",
strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
wat betreft sub 2 het misdrijf:
"Medeplegen van valsheid in geschrift",
strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht;
wat betreft sub 3 primair het misdrijf:
"Medeplegen van overtreding van de gedraging in strijd met art. 4.3.2.11 van de Provinciale Milieuverordening Gelderland, terwijl de gedraging opzettelijk is begaan",
strafbaar gesteld bij art. 6 van de Wet op de Economische Delicten juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
wat betreft sub 4 primair het misdrijf:
"Medeplegen van overtreding van de gedraging in strijd met art. 4.3.3.11 lid 1 van de Provinciale Milieuverordening Overijssel, terwijl de gedraging opzettelijk is begaan",
strafbaar gesteld bij art. 6 van de Wet op de Economische Delicten juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
wat betreft sub 5 het misdrijf:
"Medeplegen van overtreding van het bepaalde in artikel 8.1 in aanhef en onder c van de Wet Milieubeheer, terwijl het feit opzettelijk is begaan",
strafbaar gesteld bij art. 6 van de Wet op de Economische Delicten juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
wat betreft sub 6 primair het misdrijf:
"Overtreding van het bepaalde in artikel 18.18 van de Wet Milieubeheer, terwijl het feit opzettelijk is begaan",
strafbaar gesteld bij art. 6 van de Wet op de Economische Delicten, meermalen gepleegd;
wat betreft sub 7 primair het misdrijf:
"Medeplegen van overtreding van het bij artikel 13 van de Wet Bodembescherming bepaalde, terwijl het feit opzettelijk is begaan",
strafbaar gesteld bij art. 6 van de Wet op de Economische Delicten juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5, 6 primair en 7 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede de maatregel in de zin van art. 8 aanhef en sub c van de Wet op de Economische Delicten.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en maatregel behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft zich, naast het meermalen plegen van valsheid in geschrift, op grote schaal gedurende lange tijd schuldig gemaakt aan ernstige milieudelicten, waaronder het verontreinigen van grond.
Hij heeft daarbij uit puur winstbejag aanmerkelijke schade toegebracht aan het milieu en derhalve ook indirect aan de volksgezondheid.
Aan die belangen, waaraan grote waarde dient te worden gehecht, is hij voorbij gegaan en heeft die ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen (financiële) belangen.
Gelet op de ernst van de feiten en de (speciale) recidive van verdachte, behoort naar het oordeel van de rechtbank een straf en een maatregel als na te melden te worden opgelegd.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien ernstig aan dat, ondanks het feit dat hij gedurende de bewezen verklaarde periodes meermalen door justitie is veroordeeld, hij die waarschuwingen kennelijk in de wind heeft geslagen en is blijven doorgaan met het welbewust plegen van strafbare ernstige milieudelicten.
De rechtbank heeft, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht, eerdere veroordelingen van verdachte in rekening gebracht, te weten:
1. het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 mei 1998, waarbij verdachte is veroordeeld tot 3 geldboetes van elk fl. 1800,=;
2. het vonnis van de economische politierechter in deze rechtbank van 10 december 1998, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 15.000,=/110 dagen hechtenis waarvan fl. 5.500,=/50 dg. hecht. VV. prft. 2 jr. en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren.
3. het vonnis van de economische politierechter in deze rechtbank van 25 juni 1998, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 4200,=/50 dg. hecht. OV en fl. 1800,=/36 dg. hecht. OV.
4. het vonnis van de economische politierechter in deze rechtbank van 9 maart 2000, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 8000,=/80 dg.hecht.OV; fl. 500,=/10 dg.hecht. OV; fl. 800,=/16 dg.hecht.OV en fl. 600,=/12 dg.hecht. OV;
5. het vonnis van de economische politierechter in deze rechtbank van 9 maart 2000, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 2000,=/35 dg.hecht.OV;
6. het vonnis van de economische politierechter in deze rechtbank van 21 december 2000, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 1650,=/30 dg.hecht.OV; fl. 3500,=/40 dg.hecht. OV; fl. 2750,=/35 dg.hecht.OV en fl. 1900,=/35 dg.hecht. OV;
fl. 1775,=/30 dg.hecht. OV;
7. het vonnis van de kantonrechter te Almelo van 3 juli 1998, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 420,=/8 dg.hecht. OV;
8. het vonnis van de kantonrechter te Groenlo van 24 februari 2000, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 420,=/8 dg.hecht. OV en 2 weken hechtenis voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren;
9. het vonnis van de kantonrechter te Almelo van 8 september 2000, waarbij verdachte is veroordeeld tot: fl. 450,=/9 dg.hecht. OV.
Bij de straftoemeting is geen rekening gehouden met het in de dagvaarding omschreven ad informandum gevoegde feit (alsmede de overige in het dossier vermelde ad informandum gevoegde feiten), aangezien verdachte ter terechtzitting die feiten heeft ontkend.
De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Art. 1a, 2 en 8 Wet op de Economische Delicten.
Art. 6 t/m 11 en 95 Wet Bodembescherming.
Art. 1.2, 10.21 18.3-18.6 en 22.2 Wet Milieubeheer.
Art. 9.1 Provinciale Milieuverordening Overijssel.
Verklaart bewezen, dat het sub 1, sub 2, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5, sub 6 primair en sub 7 primair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (18) maanden.
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot zes (6) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is vóór 1 april 2002 de mestsilo's aan de Westerhoevenweg 7 te Vriezenveen in het geheel en aan de Kanaalweg Zuid te Vriezenveen voor een deel, te weten de gehele inhoud verminderd met een hoeveelheid van 1244 m3, af te voeren naar een daartoe bevoegde verwerker van bedrijfsafvalstoffen, conform de daartoe geldende toepasselijke regelgeving en op aanwijzingen van de Algemene Inspectiedienst, een en ander op kosten van veroordeelde.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1, sub 2, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5, sub 6 primair en sub 7 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Inden, voorzitter, en mr. Rademaker en mr. De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 december 2001.