ECLI:NL:RBALM:2002:AE1390

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
45147 HA ZA 529-2001
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Winkel
  • A. Moes
  • J. Margadant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Waterschappen voor schade door afwijkende slib samenstelling

In deze zaak vorderde Milieutech Beheer B.V. schadevergoeding van de Waterschappen Regge & Dinkel en Groot Salland, na een arbitrale procedure waarin de Waterschappen aansprakelijk werden gesteld voor schade die Milieutech had geleden door de afwijkende samenstelling van slib. De arbiters oordeelden dat de Waterschappen aansprakelijk waren voor de schade die Milieutech had geleden, en dat zij een voorlopige schadeloosstelling van 4.000.000 gulden moesten betalen. In een eindvonnis werd de schade vastgesteld op 42.079.000 gulden, inclusief rente en kosten. Milieutech stelde dat de Waterschappen onrechtmatig handelden door meerdere civiele procedures aan te spannen om de arbitrale vonnissen te herroepen of te vernietigen. De rechtbank Almelo oordeelde dat de Waterschappen gebruik maakten van hun procesrecht en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De rechtbank wees de vorderingen van Milieutech af, omdat de Waterschappen niet onrechtmatig hadden gehandeld door de procedures aan te spannen. De rechtbank concludeerde dat het niet aan hen was om te oordelen over de vraag of Milieutech zich schuldig had gemaakt aan bedrog in de arbitrageprocedure, aangezien dit aan andere rechters was voorbehouden. De rechtbank wees alle vorderingen van Milieutech af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
zaaknummer: 45147 ha za 529 van 2001
datum uitspraak vonnis: 10 april 2002 (m)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MILIEUTECH BEHEER B.V.,
gevestigd te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
2. [Eiser 2],
wonende te [Woonplaats],
in zijn hoedanigheid van statutair directeur en aandeelhouder van eiseres sub 1.,
3. [Eiser 3],
wonende te [Woonplaats],
in zijn hoedanigheid van statutair directeur en aandeelhouder van eiseres sub 1.,
eiseres,
verder te noemen 'Milieutech',
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
procureur: mr. T.J. van Drooge,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
het WATERSCHAP REGGE & DINKEL,
gevestigd te Almelo,
1.1 [Gedaagde 2],
pro se en in zijn hoedanigheid van Watergraaf, lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.2 [Gedaagde 3],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.3 [Gedaagde 4],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.4 [Gedaagde 5],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.5 [Gedaagde 6],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.6 [Gedaagde 7],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.7 [Gedaagde 8],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.8 [Gedaagde 9],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het dagelijks bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.9 [Gedaagde 10],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.10 [Gedaagde 11],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.11 [Gedaagde 12],
pro se en in haar hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.12 [Gedaagde 13],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.13 [Gedaagde 14],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.14 [Gedaagde 15],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.15 [Gedaagde 16],
pro se en in haar hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.16 [Gedaagde 17],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.17 [Gedaagde 18],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.18 [Gedaagde 19],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.19 [Gedaagde 20],
pro se en in haar hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.20 [Gedaagde 21],
pro se en in haar hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.21 [Gedaagde 22],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.22 [Gedaagde 23],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.23 [Gedaagde 24],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.24 [Gedaagde 25],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.25 [Gedaagde 26],
pro se en in haar hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.26 [Gedaagde 27],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.27 [Gedaagde 28],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.28 [Gedaagde 29],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.29 [Gedaagde 30],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.30 [Gedaagde 31],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.31 [Gedaagde 32],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.32 [Gedaagde 33],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.33 [Gedaagde 34],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.34 [Gedaagde 35],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.35 [Gedaagde 36],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.36 [Gedaagde 37],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.37 [Gedaagde 38],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.38 [Gedaagde 39],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.39 [Gedaagde 40],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.40 [Gedaagde 41],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.41 [Gedaagde 42],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
1.42 [Gedaagde 43],
pro se en in zijn hoedanigheid lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 1,
wonende te [Woonplaats],
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
het WATERSCHAP GROOT SALLAND,
gevestigd te Zwolle,
2.1 [Gedaagde 45]
pro se en in zijn hoedanigheid van Dijkgraaf en lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.2 [Gedaagde 46],
pro se en in haar hoedanigheid van lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.3 [Gedaagde 47],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.4 [Gedaagde 48],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.5 [Gedaagde 49],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het dagelijks bestuur en als lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.6 [Gedaagde 50],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.7 [Gedaagde 51],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.8 [Gedaagde 52],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.9 [Gedaagde 53],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.10 [Gedaagde 54],
pro se en in haar hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.11 [Gedaagde 55],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.12 [Gedaagde 56],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.13 [Gedaagde 57],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.14 [Gedaagde 58],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.15 [Gedaagde 59],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.16 [Gedaagde 60],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.17 [Gedaagde 61],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.18 [Gedaagde 62],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.19 [Gedaagde 63],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.20 [Gedaagde 64],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.21 [Gedaagde 65],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.22 [Gedaagde 66],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.23 [Gedaagde 67],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.24 [Gedaagde 68],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.25 [Gedaagde 69],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
2.26 [Gedaagde 70],
pro se en in zijn hoedanigheid van lid van het algemeen bestuur van gedaagde sub 2,
wonende te [Woonplaats],
gedaagden,
verder te noemen 'de Waterschappen',
advocaten: mr. E. Poelenije en mr. H.A. Groen te Den Haag,
procureur: mr. E. Poelenije.
Het procesverloop
Milieutech heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding en heeft daarbij zestien producties in het geding gebracht. De Waterschappen hebben hierna geconcludeerd voor antwoord en daarbij acht producties in het geding gebracht. Vervolgens hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd. Ten behoeve van het door Milieutech verzochte pleidooi heeft Milieutech een akte overlegging producties genomen en daarbij twaalf producties in het geding gebracht. Het pleidooi heeft op 18 februari 2002 plaatsgevonden, waarbij beide partijen een pleitnota in het geding hebben gebracht. Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.
Vaststaande feiten
1. Het Waterschap Regge en Dinkel en de rechtsvoorganger van het Waterschap Groot Salland, het Zuiveringschap West-Overijssel, hebben op 1 maart 1993 een overeenkomst gesloten met STVManagement B.V., een bedrijf dat een slibverwerkingsinstallatie (SVI) zou bouwen en exploiteren ter verbranding van door de Waterschappen aan te leveren zuiveringsslib.
2. De SVI begon in 1994 te draaien, doch vertoonde al spoedig zodanige gebreken, dat de exploitatie regelmatig kwam stil te liggen. Nadat aan STVM surséance van betaling was verleend, werd STVM op 21 maart 1997 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft de vorderingen, die SVTM uit hoofde van de overeenkomst op de Waterschappen zou hebben, verkocht en overgedragen aan Milieutech, waarna zij een arbitrale procedure is begonnen.
3. Arbiters zijn tot de conclusie gekomen dat de samenstelling van het slib afweek van hetgeen het uitgangspunt van partijen in hun overeenkomst was. Zij hebben de Waterschappen aansprakelijk gehouden voor de gevolgen die dit voor STVM teweeggebracht heeft. In dat verband hebben zij de Waterschappen ook aansprakelijk gehouden voor de schade, die zich bij de exploitatie van de SVI zou hebben voorgedaan als gevolg van de plakkerigheid van het slib, met inbegrip van de vertragingsschade. Voor zover de vordering was gebaseerd op schade, toegebracht door vermeende vreemde voorwerpen in het slib, hebben arbiters de vordering afgewezen. Wezenlijk voor de vaststelling van de aansprakelijkheid van de Waterschappen was de constatering van arbiters, dat de werkelijke samenstelling van het ter verwerking aangeboden slib in hoge mate afweek van de, volgens arbiters, door partijen verwachte en beoogde samenstelling.
Bij tussenvonnis d.d. 24 januari 2000 hebben de arbiters bepaald dat de Waterschappen aansprakelijk zijn voor de door hun toedoen door Milieutech geleden schade. Voorts hebben de arbiters in dit tussenvonnis bepaald dat de Waterschappen bij wijze van voorlopige schadeloosstelling een bedrag van f 4.000.000,- aan Milieutech dienen te betalen.
Arbiters hebben op 22 december 2000 een eindvonnis gewezen. In dat vonnis zijn de Waterschappen veroordeeld tot betaling van een bedrag van f 42.079.000,-, met rente en kosten aan Milieutech.
4. Naar aanleiding van de verschillende uitspraken van de arbiters hebben er verscheidene civiele procedures plaatsgevonden, die geleid hebben tot de volgende uitspraken:
1. kort geding vonnis van 27 maart 2000 van de president van de rechtbank Zwolle: verzet van de Waterschappen tegen betaling van f 4.000.000,- voorschot afgewezen;
2. beschikking van 30 november 2000 van de rechtbank Rotterdam: verzoek van de Waterschappen tot schorsing tussenvonnis afgewezen;
3. beschikking van 18 januari 2001 van het gerechtshof Den Haag: verzoek van de Waterschappen tot schorsing tussenvonnis afgewezen;
4. beslissing van 8 februari 2001 van de President van de rechtbank Rotterdam: verzet van de Waterschappen tegen executie 50,5 miljoen gulden afgewezen;
5. kort geding vonnis van 6 maart 2001 van de president van de rechtbank Almelo: verzet van de Waterschappen tegen executie 50,5 miljoen gulden afgewezen.
Bovendien zijn thans de navolgende procedures aanhangig:
I. vernietigingsprocedure bij de rechtbank Rotterdam;
II. request-civielprocedure bij het Gerechtshof 's-Gravenhage.
5. Voorts is het geschil breed uitgemeten in de media.
Het standpunt van Milieutech
6. Milieutech vordert:
a. een verklaring voor recht dat de Waterschappen met het voeren van de procedures tot herroeping en vernietiging van de arbitrale vonnissen en in de publiciteit jegens Milieutech onrechtmatig hebben gehandeld;
b. dat het de Waterschappen verboden wordt hun fiat te geven c.q. mede te werken aan verder procederen en dat de Waterschappen geboden wordt om verder procederen te stoppen c.q. te verhinderen in het raam van de bevoegdheid van de Waterschappen ingevolge de Waterschapswet;
c. dat de Waterschappen hoofdelijk veroordeeld worden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Milieutech te betalen de door Milieutech geleden schade, op te maken bij staat;
d. dat de Waterschappen veroordeeld worden om binnen tien dagen na dit vonnis ten behoeve van Milieutech een rectificatie te publiceren in de Staatscourant, Tubantia, Zwolsche Courant en Deventer Dagblad conform de door Milieutech op gestelde tekst (productie 14 bij conclusie van eis);
e. de Waterschappen veroordeeld worden in de kosten van deze procedure.
7. Milieutech legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Waterschappen en de bestuurders van de Waterschappen onrechtmatig jegens Milieutech handelen en dat Milieutech hierdoor schade heeft geleden en zal lijden, die door de Waterschappen en de bestuurders vergoed dient te worden. Milieutech baseert haar stelling dat de Waterschappen en de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld op het volgende:
a. De Waterschappen zouden misbruik maken van het procesrecht door voortdurend nutteloze procedures jegens Milieutech aan te spannen.
b. De bestuurders van de Waterschappen zouden persoonlijk en in privé aansprakelijk zijn omdat zij leiding hebben gegeven en geven aan de laakbare proceshouding en het onrechtmatig procederen van de Waterschappen. Dit zou ook in strijd zijn met de bepalingen uit de Waterschapswet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
c. De Waterschappen zouden Milieutech in de media en bij hun achterban ten onrechte beschuldigd hebben van bedrog. Dat is een grove belediging, aldus Milieutech.
8. Naar het oordeel van Milieutech heeft zij recht op volledige vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten en de kosten die Milieutech voorts zelf heeft moeten maken ten behoeve van de vele procedures die gevoerd zijn. Zij schat dat deze kosten zullen uitkomen op een bedrag van circa 20 miljoen gulden.
Het standpunt van de Waterschappen
9. De Waterschappen hebben geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde onder aanvoering van de volgende verweren:
a. Milieutech heeft geen belang om de bestuurders van de Waterschappen in deze procedure te betrekken. Bovendien is er sprake van onjuiste aanduidingen van een aantal bestuurders.
b. Tot op heden heeft een burgerlijk rechter nog geen bodemuitspraak gedaan in deze zaak.
c. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht.
d. De Waterschappen hebben niet onrechtmatig gehandeld, dus de bestuurders ook niet. Bovendien zijn slechts in zeer uitzonderlijke gevallen bestuurders aansprakelijk voor handelingen verricht door een rechtspersoon.
e. De vorderingen van Milieutech moeten stranden op het bepaalde in artikel 3:303 BW: zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.
f. Een verklaring voor recht kan uitsluitend dienen - HR 15 oktober 1993, NJ 1994, 8 - tot het jegens de andere betrokkene op bindende wijze vastleggen van de rechtsverhouding. Dit is in dit geval een taak voor de rechters in Den Haag en Rotterdam. Milieutech behoort daarom in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat geldt niet alleen de gevraagde verklaring voor recht met betrekking tot het voeren van de procedures. Het geldt ook het gevraagde verbod om verder te procederen.
g. De gevraagde verklaring voor recht met betrekking tot de publicaties en het daaraan gekoppelde verzoek om een rectificatie, hangen zo zeer samen met de procedures bij andere rechters aanhangig, dat Milieutech ook in die vorderingen niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
h. Stellingnamen in artikelen, voor zover daarbij niet van geautoriseerde citaten sprake is, blijven voor rekening van de betreffende journalist.
i. De Waterschappen betogen op goede gronden dat Milieutech zich in de arbitrageprocedure schuldig heeft gemaakt aan bedrog als bedoeld in de wet.
j. Het is niet aan de rechtbank te Almelo om te oordelen over de vraag of de kwalificatie van bedrog terecht wordt gebezigd, nu de bodemprocedure waarin de Waterschappen vragen om rekest-civiel wegens bedrog, nog immer aanhangig is.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
10. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de Waterschappen niet onrechtmatig gehandeld door de verschillende civiele procedures jegens Milieutech aan te spannen om op die wijze herroeping, vernietiging dan wel schorsing van de (tenuitvoerlegging van de) arbitrale vonnissen te verkrijgen. De Waterschappen hebben gebruik gemaakt van het procesrecht dat hen gegeven is op grond van de wet, terwijl van misbruik daarvan niet is gebleken. Het gegeven dat arbitrale vonnissen slechts bij uitzondering worden herroepen, vernietigd of geschorst, leidt niet tot de conclusie dat het aanhangig maken van procedures bij de verschillende civiele rechter(s) om de uitspraak van het scheidsgerecht ongedaan te maken dan wel de tenuitvoerlegging geschorst te krijgen, onrechtmatig is. Het was en is op voorhand niet met volstrekte zekerheid te zeggen wat de uitkomst van de verschillende procedures zou en zal zijn. De Waterschappen zijn van mening dat hen onrecht is aangedaan en dat het hun publieke taak is om er alles aan te doen om de arbitrale vonnissen vernietigd dan wel herroepen te krijgen. De belangen zijn immers enorm (circa 50 miljoen gulden).
Niet is gebleken dat de Waterschappen Milieutech in procedures hebben betrokken met een ander doel dan herroeping c.q. vernietiging c.q. schorsing van de (tenuitvoerlegging van) arbitrale vonnissen te verkrijgen. Voorst is niet gebleken van onevenredigheid tussen de beide belangen.
Er zou bijvoorbeeld wel sprake van misbruik van procesrecht zijn, indien de Waterschappen Milieutech in procedures hadden c.q. hebben betrokken met als enige doel Milieutech te schaden. Zulks is niet gesteld, noch gebleken.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat er geen grond is om de Waterschappen te verbieden om verder te procederen; nog daargelaten dat een dergelijke vordering nimmer toewijsbaar zal zijn omdat het nu eenmaal aan de rechter is bij wie een toekomstige procedure aanhangig wordt gemaakt om te bepalen of een partij belang heeft bij haar vordering. De rechtbank kan nu immers geen rekening houden met de toekomstige feiten, omstandigheden of belangen.
11. Het is niet aan deze rechtbank om nu uit te maken of Milieutech zich in de arbitrageprocedure al dan niet schuldig heeft gemaakt aan bedrog in de zin van de wet. Dit is nu aan de rechters in Den Haag en Rotterdam alwaar de request-civielprocedure en de vernietigingsprocedure worden gevoerd. Pas als in deze procedures komt vast te staan dat Milieutech zich niet schuldig heeft gemaakt aan bedrog, kan de rechtbank Almelo zich desgevorderd uitlaten over een mogelijke rectificatie en een schadevergoeding.
Ten aanzien van de vordering van Milieutech waarbij zij een verklaring voor recht vraagt dat de Waterschappen onrechtmatig hebben gehandeld door in de publiciteit en bij haar achterban Milieutech te betichten van bedrog, is de rechtbank van oordeel dat Milieutech op voormelde gronden in haar vordering op dat onderdeel niet-ontvankelijk is. Hetzelfde geldt voor zover de vordering betrekking heeft op de schade die Milieutech stelt geleden te hebben en te zullen lijden als gevolg van de uitlatingen van de Waterschappen in de media en bij haar achterban en voor haar vordering waarbij zij vordert dat de Waterschappen een rectificatie in de media dienen te plaatsen.
12. De rechtbank ziet niet in met welk recht Milieutech haar volledige proceskosten en de kosten die haar bestuurders hebben moeten maken, vordert van de Waterschappen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de Waterschappen door het aanhangig maken de verschillende procedures niet onrechtmatig gehandeld en zijn zij mitsdien niet schadeplichtig. In de verschillende procedures zijn de Waterschappen veroordeeld in de proceskosten. In totaal heeft Milieutech inmiddels thans een bedrag van EUR 36.300,- (circa f 80.000,-) aan proceskosten vergoed gekregen. Het is de rechtbank niet gebleken dat er meer kosten zijn gemaakt. Bovendien had Milieutech desgewenst in de verschillende procedures zelf aanspraak kunnen maken op een hogere proceskostenvergoeding indien en voor zover deze mogelijk hoger zouden zijn dan het liquidatietarief, en gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval afwijking van het liquidatietarief gerechtvaardigd was. Zulks is niet gesteld of gebleken.
13. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Milieutech worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De beslissing
I. Wijst de vorderingen van Milieutech af.
II. Veroordeelt Milieutech in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Waterschappen begroot op EUR 3.396,- (zegge: drieduizenddriehonderdenzesennegentig euro) aan verschotten en EUR 11.072,- (zegge: elfduizendentweeenzeventig euro) aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Van der Winkel, Moes en Margadant en is op woensdag 10 april 2002 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.