ECLI:NL:RBALM:2002:AE4559

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
11 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/680 HOREC AG1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van internetcomputers als speelautomaten in een cafetaria

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 11 maart 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen de burgemeester van de gemeente Almelo en de exploitant van een cafetaria. De burgemeester had bestuursdwang aangezegd tot verwijdering van internetautomaten uit de cafetaria, omdat deze in strijd zouden zijn met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank oordeelde dat de internetcomputers in de cafetaria, die permanent waren aangesloten op het internet en waarmee bezoekers kansspelen konden spelen, moesten worden aangemerkt als speelautomaten. Dit was het gevolg van de specifieke opstelling en gebruiksmogelijkheden van de computers, die niet de vrijheid boden om willekeurige internetsites te bezoeken, maar waren ingesteld op bepaalde goksites. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een speelgelegenheid in de zin van de APV, waarvoor een vergunning vereist was. Aangezien de exploitant niet over een dergelijke vergunning beschikte, was de burgemeester bevoegd om handhavend op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep van de exploitant ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de bestuursdwangaanzegging.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 01/680 HOREC AG1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, gevestigd te B, eiseres,
gemachtigde: J. Van der Velden,
en
De Burgemeester van de gemeente Almelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 12 juli 2001.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 1 augustus 1989 heeft verweerder aan eiseres een vergunning verleend tot het exploiteren van een cafetaria in de benedenlokaliteit aan de voorkant van het perceel […]straat […] te X. In deze inrichting blijken twee monitoren te staan, die permanent zijn aangesloten op het internet. Op deze monitoren kunnen bezoekers van de cafetaria door middel van een aan de kassa op te laden chipkaart deelnemen aan op het internet aangeboden kansspelen.
Bij besluit van 1 augustus 2000, verzonden 4 augustus 2000, is de op 1 augustus 1989 verleende vergunning door verweerder ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiseres bij bezwaarschrift van 11 september 2000 bezwaar aangetekend. Tevens heeft eiseres bij verzoekschrift van 11 september 2000 de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het besluit. De president heeft dit verzoek toegewezen bij uitspraak van 3 oktober 2000.
In zijn brief van 9 januari 2001 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de brief van 1 augustus 2000, voor zover deze betrekking heeft op de Drank- en Horecaverordening voor Almelo door hem wordt losgelaten. In deze brief heeft verweerder eiseres tevens meegedeeld dat artikel 2.3.3.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Almelo, dat een verbod inhoudt zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren, in deze van toepassing is en dat deze bepaling de grondslag zal zijn van het besluit voor zover het ziet op de in de inrichting aanwezige internetautomaten.
Daarbij is eiseres uitgenodigd haar zienswijze naar voren te brengen op deze wijziging van de wettelijke grondslag van het besluit.
Bij brief van 9 februari 2001 heeft verweerder, gelet op het feit dat de grondslag om maatregelen tegen u te nemen niet meer gebaseerd zijn op de Drank- en Horecaverordening, het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard en het besluit van 1 augustus 2000 ingetrokken.
Op 22 februari 2001 heeft verweerder eiseres een bestuursdwangaanzegging toegezonden, waarin eiseres wordt gesommeerd om binnen drie weken na datum van verzending van deze brief de internetautomaten uit haar perceel te verwijderen, omdat zij zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.1, tweede lid, van de APV deze niet in haar inrichting mag hebben.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 5 maart 2001. Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft eiseres de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een schorsing van het besluit van 22 februari 2001. De president heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van 3 april 2001, waarop verweerder eiseres bij brief van 4 april 2001 nog een termijn van een week gegeven heeft om of de gokmogelijkheden af te sluiten of de internetautomaten te verwijderen.
Eiseres heeft in reactie hierop bij brief van 11 april 2001 te kennen gegeven dat zij de computers in haar inrichting zodanig zal aanpassen dat deze gedurende de procedure in de inrichting aanwezig mogen blijven. Hierbij heeft eiseres opgemerkt dat het afsluiten van alle goksites technisch niet mogelijk is.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, aangezien naar zijn mening niet is voldaan aan de in de bestuursdwangaanzegging van 22 februari 2001, aangevuld bij brief van 4 april 2001, gestelde eisen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij beroepschrift van 20 augustus 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 10 september 2001 heeft verweerder het verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 mei 2002, waar voor eiseres is verschenen G.J. Rensink, bijgestaan door J. van der Velden te Rheezerveen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.E. Eshuis, ambtenaar van de gemeente Almelo.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 12 juli 2001, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de bestuursdwangaanzegging van 22 februari 2001 ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven. In deze bestuursdwangaanzegging wordt gesteld dat eiseres zonder de daartoe vereiste vergunning een speelgelegenheid exploiteert door het aanwezig hebben in haar inrichting van internetcomputers. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 2.3.3.1, tweede lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. In artikel 2.3.3.1, eerste lid wordt een speelgelegenheid gedefinieerd als ‘een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren’.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
Artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht definieert bestuursdwang als ‘het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten’.
Volgens verweerder exploiteert eiseres een speelgelegenheid als bedoeld in artikel 2.3.3.1, eerste lid, van de APV, aangezien zij in haar inrichting twee internetcomputers staan. Bezoekers van de inrichting gebruiken deze internetcomputers volgens verweerder voornamelijk om te spelen om geld bij een bepaalde, van tevoren op deze internetautomaten geïnstalleerde aanbieder (provider). Hiertoe moeten klanten bij eiseres een chipkaart kopen c.q. opladen. Het is volgens verweerder ook de bedoeling van eiseres dat juist bij deze aanbieder veel gespeeld wordt om geld, omdat eiseres hier financieel voordeel bij heeft; zij deelt in de winst van de aanbieder van de site en de exploitant van de internetcomputers.
Eiseres overtreedt daarmee volgens verweerder het verbod van artikel 2.3.3.1, tweede lid, van de APV; ze beschikt immers niet over de vereiste vergunning voor het exploiteren van een speelgelegenheid. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is verweerder dan bevoegd door middel van bestuursdwang een eind aan deze ‘illegale’ situatie te maken. Verweerder is van mening dat de bestuursdwangaanzegging van 22 februari 2001 rechtmatig is.
Eiseres bestrijdt het standpunt van verweerder dat zij een speelgelegenheid in de zin van artikel 2.3.3.1, eerste lid, van de APV zou exploiteren. Eiseres betoogt dat zij slechts internetfaciliteiten biedt aan haar klanten. De monitoren die in haar cafetaria staan, zijn te vergelijken met computers met internetaansluiting zoals die bijvoorbeeld in de openbare bibliotheek zijn opgesteld. Beide starten met een neutraal scherm. Gebleken is dat via beide op het internet kan worden gespeeld om geld, maar ook kan via beide informatie worden gezocht. De klant bepaalt in beide gevallen van welke site hij gebruik wil maken. Eiseres bestrijdt dat zij de keuze van haar klanten in deze zou (pogen te) beïnvloeden.
Eiseres bestrijdt niet dat er in haar inrichting via de daar aanwezige monitoren gegokt wordt, echter het is volgens haar technisch niet mogelijk alle ‘goksites’ af te sluiten. Dat kan ook in de openbare bibliotheek niet.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat in dit geding de situatie met betrekking tot de internetcomputers dient te worden beoordeeld, zoals deze was ten tijde van de bestuursdwangaanschrijving van 22 februari 2001 en niet de aangepaste opstelling van de internetcomputers door het ‘op zwart zetten’ van het beeldscherm, zoals door eiseres is gerealiseerd na de uitspraak van de president van de rechtbank van 3 april 2001 en de brief van verweerder van 4 april 2001.
Het onderhavige geding spitst zich toe op de vraag of de internetcomputers zoals eiseres deze ten tijde als hier van belang in haar zaak (cafetaria) had staan, zijn te beschouwen als speelautomaten en of door de aanwezigheid van de betreffende internetcomputers in de inrichting van eiseres sprake is van een ‘speelgelegenheid’, waarvoor een vergunning nodig is als bedoeld in artikel 2.3.3.1 van de APV.
Gelet op hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting omtrent de opstelling en gebruiksmogelijkheden van de twee betreffende internetaansluitingen in de zaak van eiseres is gebleken, gaat het daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet om gewone internetcomputers waarop de klanten naar wens allerlei internetsites kunnen bezoeken, maar staan de internetcomputers door middel van een ‘dwingend’ openingsbeeld vast ingesteld op één of enkele buitenlandse goksite(s). Om op die goksites te kunnen spelen is een digitale kaart nodig die in de zaak van eiseres kan worden opgeladen. De kosten van het opladen van de kaart worden ter plekke contant afgerekend. Na het spelen wordt het eventuele saldo door eiseres weer contant met de klant afgerekend. Eiseres deelt voor 40% mee in de door de exploitant/gokprovider behaalde winst. De kaarten blijven in de zaak. Er kan niet met eigen creditcards via de internetcomputers worden gespeeld. Dat het technisch gesproken mogelijk is om middels de betreffende computers eveneens andere internetsites te bezoeken mag wellicht zo zijn, doch in de praktijk gebeurt dat kennelijk niet en is dat ook niet de bedoeling van de plaatsing van de internetcomputers in de inrichting van eiseres. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit het feit dat er geen reguliere bediening van de internetcomputer met een muis en toetsenbord is, maar dat de computers worden bediend met behulp van een zogenoemd touch-screen, waardoor men in beginsel steeds op dezelfde goksite (“Surfpoint”) terecht komt. Ook ontbreekt een printer om internetpagina’s af te drukken.Voorts werkt het Java-script niet op de betreffende computers, hetgeen het openen van de meeste internetsites nagenoeg onmogelijk maakt. De gebruiks-mogelijkheden van de in de zaak van eiseres aanwezige computers wijken dan ook sterk af van de internetcomputers in een openbare bibliotheek waar mensen -met enige geringe beperkingen- vrij op het internet kunnen surfen tegen vergoeding van de telefoonkosten.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de internetcomputers in de cafetaria van eiseres dienen te worden aangemerkt als speelautomaten, zodat door de plaatsing van deze internetcomputers in de inrichting sprake is van een speelgelegenheid in de zin van artikel 2.3.3.1 van de APV, en dat bij gebrek aan een daarvoor verleende vergunning wordt gehandeld in strijd met dat artikel. Verweerder was derhalve bevoegd daartegen handhavend op te treden. De wijze waarop verweerder in casu van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt kan de rechterlijke toetsing doorstaan.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2002
door mr. M.L.J. Koopmans, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
Mtl