ECLI:NL:RBALM:2002:AE9127

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
18 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00 / 881 WAO V1 A, 01 / 821 WAO V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en besluiten van het UWV met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 18 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen Automobielbedrijven, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de heer [derde], die zich op 8 maart 1999 arbeidsongeschikt had gemeld wegens psychische klachten als gevolg van een verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank heeft de besluiten van verweerder van 6 oktober 2000 en 24 augustus 2001, waarbij de bezwaren van eiseres ongegrond zijn verklaard, in stand gelaten.

De heer [derde] was werkzaam als financieel directeur bij eiseres en heeft na zijn arbeidsongeschiktheid een uitkering op basis van de WAO ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van deze uitkering, omdat zij van mening was dat de medische grondslag ontbrak en dat er sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de medische situatie van [derde] zorgvuldig hebben onderzocht en dat er voldoende bewijs was voor de aanname dat hij beperkingen had ten aanzien van het verrichten van arbeid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts concludeerde dat [derde] geen ernstige spanningsklachten meer had, maar wel enige hyperventilatie bij conflicthantering vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige op basis van de vastgestelde beperkingen voldoende functies kon aanwijzen die [derde] kon vervullen, maar dat zijn eigen werk, dat veel conflicthantering vereiste, niet meer haalbaar was. De rechtbank heeft ook de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [derde] in 2001 in overweging genomen, waarbij werd geconcludeerd dat zijn situatie niet was verbeterd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de besluiten van het UWV bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 00/881 WAO V1 A
01/821 WAO V1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiseres] Automobielbedrijven, gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Bemelmans te Nijmegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door de uitvoeringsinstelling Gak Nederland BV.
Derde belanghebbende: [derde], wonende te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder d.dis 6 oktober 2000 en 24 augustus 2001.
2. De feiten en het verloop van de procedure
De heer [derde], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: [derde]) werkte als financieel directeur bij eiseres. Hij heeft zich op 8 maart 1999 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werkzaamheden wegens psychische klachten ten gevolge van een verstoorde arbeidsrelatie. Per 31 oktober 1999 is [derde] met schadeloosstelling uit dienst getreden bij deze werkgever. Per
1 januari 2000 is [derde] voor 20 uur per week gaan werken bij autobedrijf [bedrijf] te [vestigingsplaats]. Het gaat daarbij om werk als administratief medewerker.
Bij besluit van 10 maart 2000 heeft verweerder aan [derde] – nadat hij gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest - met ingang van 5 maart 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% in de zin van deze wet.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 april 2000 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres heeft op 6 juni 2000 gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord omtrent haar bezwaren door verweerder.
Bij het bestreden besluit van 6 oktober 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 november 2000 en van gronden voorzien bij brief van 11 december 2000, beroep ingesteld (reg.nr.: 00/881 WAO V1 A).
Verweerder heeft op 29 januari 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, alsmede een verweerschrift ingediend.
Dit beroep is voor het eerst behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 november 2001, waarbij eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, terwijl verweerder niet is verschenen. Tevens is verschenen [derde].
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat nader zal worden bezien of nog nadere stukken dienen te worden opgevraagd bij verweerder of dat kan worden beslist met een hernieuwde behandeling ter zitting.
Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 11 januari 2002 verweerder een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2002 heeft verweerder, middels een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts E.Khoe van 1 maart 2002, hierop gereageerd.
Ondertussen is in het kader van de eerstejaars herbeoordeling de arbeidsongeschiktheid van [derde] opnieuw beoordeeld. Deze beoordeling heeft geleid tot besluit van 8 maart 2001. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van [derde] per 1 maart 2001 ongewijzigd op
65 tot 80% in de zin van de WAO vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 15 maart 2001 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend.
Op 16 mei 2001 heeft eiseres haar bezwaren ter hoorzitting mondeling nader toegelicht.
Bij het bestreden besluit van 24 augustus 2001 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 oktober 2001 beroep ingesteld (reg.nr.: 01/821 WAO V1 A).
Verweerder heeft op 11 december 2001 de op deze zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, alsmede een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn vervolgens gevoegd behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 18 september 2002, waar eiseres (wederom) is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder en [derde] zijn niet verschenen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of de besluiten van verweerder van 6 oktober 2000 en 24 augustus 2001, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de besluiten 10 maart 2000, respectievelijk 8 maart 2001 ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kunnen blijven.
Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, is nader omschreven in artikel 18, eerste lid, van deze wet. Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
Om te beoordelen of verweerders besluiten op goede gronden berusten, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor [derde] nog arbeid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, WAO is aan te wijzen die hij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de WAO dient, onverminderd het in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, binnen een jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, door verweerder te worden bezien of er gronden aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Met betrekking tot het bestreden besluit van 6 oktober 2000 (reg.nr.: 00/881 WAO V1 A).
In het onderhavige geval heeft B. van Dijk, verzekeringsarts, [derde] onderzocht tijdens het spreekuur van 21 februari 2000. Naar aanleiding van dit onderzoek komt de verzekeringsarts tot de slotsom dat het gelet op dossierstudie, anamnese en onderzoek duidelijk is dat er geen sprake meer is van ernstige spanningsklachten en/of psychopathologie. Volgens de verzekeringsarts is er wel sprake van enige hyperventilatie bij conflicthantering, waarbij [derde] middels alcohol tot rust probeert te komen. De verzekeringsarts acht [derde] hele dagen belastbaar in werk waarbij conflictsituaties vermeden moeten worden. De verzekeringsarts komt vervolgens tot de conclusie dat bij het onderzoek afwijkende bevindingen zijn vastgesteld en dat deze bevindingen een rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek zijn, waardoor [derde] is aangewezen op werkzaamheden zonder conflicthantering.
Op basis van deze conclusie is een belastbaarheidspatroon opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige H.G.A. Overbeek enerzijds bekeken of [derde] geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid en anderzijds bekeken of er voldoende functies te duiden zijn die [derde] ondanks zijn beperkingen nog zou kunnen vervullen. Blijkens de rapportage van 7 maart 2000 is de arbeidsdeskundige van mening dat op grond van de aangegeven beperkingen, met name ten aanzien van conflicthantering, de belastingeisen in de maatmanfunctie de belastbaarheid van [derde] overschrijden. Verder is de arbeidsdeskundige van mening dat er, met inachtneming van de vastgestelde beperkingen, voldoende functies zijn te duiden en dat [derde] hiermee circa 22.3% zou kunnen verdienen van het te deze in aanmerking te nemen loon van een geheel valide financieel directeur.
Op 10 maart 2000 berichtte verweerder vervolgens aan [derde] en eiseres dat gelet op de resultaten van het door verweerder ingestelde onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 5 maart 2000 diende te worden vastgesteld op 65 tot 80% in de zin van de WAO.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft vervolgens een herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts H. Wind (bva). In zijn rapport van 26 september 2000 komt de bva tot de conclusie dat hij zich met de door de primaire verzekeringsarts aangegeven beperkingen kan verenigen. De bva bevestigt daarbij dat [derde] ten tijde van de beoordeling ten aanzien van werkzaamheden met conflicthantering nog een duidelijke kwetsbaarheid kende.
Bij het bestreden besluit van 6 oktober 2000 heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bva besloten de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren.
Eiseres heeft in het beroepschrift naar voren gebracht dat aan het bestreden besluit een (psycho-)medische grondslag ontbreekt. Gesteld wordt dat iedere aanwijzing c.q. onderbouwing ontbreekt waarop de psychische kwetsbaarheid van [derde] is gebaseerd. Er is geen informatie bij behandelende sector ingewonnen.
Verder is in het beroepschrift naar voren gebracht dat er sprake is van schending van het ne bis idem-beginsel. Gesteld wordt dat eiseres tweemaal wordt gestraft, namelijk door de ontslagvergoeding en voor de kosten vanwege de Pemba-wetgeving.
In zijn reactie op het beroepschrift heeft verweerder aangegeven dat er geen informatie bij de behandelende sector is ingewonnen, omdat er op het moment van de eerste beoordeling geen sprake was van een behandeling. Volgens verweerder heeft de verzekeringsarts in beperkte maar duidelijke bewoordingen inzicht gegeven in de problematiek en daaruit een plausibele en consistente overweging opgesteld leidende tot enige beperkingen ten aanzien van arbeid.
Volgens verweerder is het hoge maatmaninkomen als enige verantwoordelijk voor het hoge percentage arbeidsongeschiktheid. Daarnaast geeft verweerder aan dat eiseresses argument van schending van ne bis in idem-beginsel hier niet aan de orde is.
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 18 WAO geen grondslag biedt voor het geven van een rechtsoordeel door verweerder omtrent de gevolgen van een toekenningsbesluit voor de te zijner tijd door de (ex)werkgever van de werknemer verschuldigde premie. Bij het nemen van een besluit krachtens artikel 18 WAO wordt slechts vastgesteld of, en in welke mate, een verzekerde werknemer arbeidsongeschikt is, niet waardoor de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, noch wie daarvoor verantwoordelijk is. Derhalve valt het argument van schending van ne bis in idem-beginsel buiten de omvang van de onderhavige gedingen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts op voldoende zorgvuldige wijze de medische situatie van [derde] heeft onderzocht. Het rapport van de verzekeringsarts, in samenhang met het rapport van de bva, bieden voldoende steun voor de aanname dat [derde] ten gevolge van psychische klachten (enige) beperkingen heeft ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het gaat daarbij met name om situaties waarbij conflicthantering kan voorkomen. Hetgeen namens eiseres daar tegenover is gesteld biedt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat er bij [derde] helemaal geen beperkingen bestaan ten aanzien van het verrichten van arbeid.
De verzekeringsarts heeft bij het oriënterend psychiatrisch onderzoek aangegeven dat [derde] enige hyperventilatie ontwikkelt bij conflicthantering en dat hij middels alcohol- of medicijngebruik spanningen de baas probeert te worden. De verzekeringsarts heeft mede op basis daarvan kunnen verantwoorden dat de psychische klachten als uiting van ziekte of gebrek in de zin van de WAO zijn aan te merken. De verzekeringsarts heeft de klachten dan ook verwoord in beperkingen in het FIS-scoreformulier met name ten aanzien van conflicthantering.
Hij heeft verder geen informatie bij de behandelende sector ingewonnen omdat [derde] niet onder behandeling bij een specialist is. Het advies berust derhalve op een voldoende toereikende motivering en op een voldoende zorgvuldig onderzoek.
Verder constateert de rechtbank dat de arbeidsdeskundige met inachtneming van de vastgestelde beperkingen ook de geschiktheid voor het eigen werk heeft onderzocht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de zienswijze van de arbeidsdeskundige dat het eigen werk, waarbij [derde] onder meer de dagelijkse leiding had over 66 personeelsleden, met name ten aanzien van conflicthantering de psychische belastbaarheid van [derde] overschrijdt. Verder heeft de rechtbank geen concrete aanwijzingen gevonden dat er in het onderhavige geval gelet op de krachten en bekwaamheden van [derde] functies te duiden zijn die een hoger salaris genereren.
Het feit dat [derde] gedurende 20 uur werkt geeft evenmin redenen om te twijfelen aan het medisch en arbeidskundig oordeel.
De aard en inhoud van de thans verrichte administratieve werkzaamheden verschilt dusdanig van het eigen werk dat niet gesteld kan worden dat [derde] onder die omstandigheden ook geschikt moet worden geacht voor het eigen werk. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het ten tijde van het onderhavige geding duidelijk ging om arbeid op therapeutische basis.
Met betrekking tot het bestreden besluit van 24 augustus 2001 (reg.nr.: 01/821 WAO V1 A).
Verweerder heeft, gelet op het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de WAO binnen een jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [derde] bezien of gronden aanwezig waren voor herziening of intrekking van de uitkering. In dat verband vond een herbeoordeling door de indicatieadviseur I. Posthumus-Duijndam plaats. In haar rapport van 1 maart 2001 concludeert zij dat [derde] zich nog steeds in een gelijksoortige medische situatie bevindt als op het moment van het laatste verzekeringsgeneeskundige onderzoek. Een behandeling is nog niet tot stand gekomen en verbetering zonder behandeling lijkt moeilijk haalbaar. In verband met de geconstateerde discrepantie tussen de gunstige prognose en de gelijk gebleven medische situatie heeft overleg plaatsgevonden met de verzekeringsarts. Ook deze kwam tot de conclusie dat de gezondheidssituatie niet veranderd was.
Op 8 maart 2001 berichtte verweerder vervolgens aan [derde] en eiseres dat gelet op de resultaten van het door verweerder gestelde onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd diende te worden vastgesteld op 65 tot 80% in de zin van de WAO.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door de bva H. Wind, voornoemd. In zijn rapport van 1 augustus 2001 komt de bva op basis van de eigen onderzoeksbevindingen tot de conclusie dat de medische situatie niet verbeterd is. Volgens de bva zijn er duidelijke stoornissen in het functioneren van [derde] die van doen hebben met stoornissen in de persoonlijkheid, waardoor hij maar een heel beperkte autonomie heeft. Derhalve zijn volgens de bva de nodige beperkingen aan te nemen met name ten aanzien van de psychische belastbaarheid. In verband hiermee heeft de bva geconcludeerd dat de psychische belastbaarheid enige aanpassing behoeft, zodat onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige gewenst is. De stelling dat er sprake is van een situationele arbeidsgeschiktheid kan de bva niet onderschrijven. De bezwaararbeidsdeskundige C.W. van Rhee (bad) heeft vervolgens, nadat het mediane loon van de geduide functies is afgezet tegen het maatmanloon, het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 78,6%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bva en het rapport van de bad besloten het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren.
In beroep heeft eiseres opnieuw aangevoerd dat het bestreden besluit een objectief medische grondslag ontbeert. Het voert volgens eiseres te ver om zonder nader psychodiagnostisch onderzoek situationele spanningsklachten als zodanige beperkingen aan te nemen dat zij een langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO rechtvaardigen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de bva. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de juistheid van de zienswijze van de bva ten aanzien van de bijgestelde beperkingen die [derde] als gevolg van zijn psychische klachten ondervindt. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen ten aanzien van de gestelde situationele arbeidsongeschiktheid. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat wat betreft de beoordeling van psychische aandoeningen ziekte en gebrek aan de orde zijn, indien de betrokkene op zijn gedrag geen greep meer krijgt.
Zij nemen het karakter aan van stoornissen, indien er ook beperkingen en handicaps vastgesteld kunnen worden. In dat geval kan er sprake zijn van ongeschiktheid als uiting van ziekte. Zoals met betrekking tot de vorige zaak reeds is overwogen is daarbij de oorzaak van de ziekte of de klachten niet doorslaggevend.
Gelet op de aanscherping van de psychische beperkingen is er verder geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [derde] geschikt is voor de eigen werkzaamheden bij een andere werkgever. Verder is thans wel sprake van betaalde arbeid, gedurende 20 uur per week, maar de verdiensten daaruit zijn kennelijk zo weinig dat er geen reden is het arbeidsongeschiktheidspercentage aan te passen, evenmin is er aanleiding te veronderstellen dat het qua aard en inhoud gaat om dezelfde arbeid als [derde] verrichtte ten tijde van zijn uitval.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten in rechte in stand kunnen worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het openbaarheidsbeginsel als neergelegd in artikel 8:79 Awb geen uitzonderingen kent.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 18 okotber 2002
door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van J. Wenniger, griffier.
Afschrift verzonden op
AW