ECLI:NL:RBALM:2003:AF4017

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
4 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
55617 kg za 10-2003
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.R. van der Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen Hanzevast Beleggingen C.V. en Woudstaete Holding B.V.

In deze zaak vorderde Hanzevast Beleggingen C.V. in kort geding de opheffing van conservatoire beslagen die door Woudstaete Holding B.V. waren gelegd. De zaak betreft een geschil over een onroerend goed portefeuille die Hanzevast had overgenomen van Woudstaete. De partijen waren in onderhandeling over de aankoop van deze portefeuille, maar Hanzevast ontbond de overeenkomst op basis van een due diligence-onderzoek. Woudstaete had daarop conservatoir beslag gelegd op de activa van Hanzevast, waaronder een onroerend goed en een kredietruimte bij de Rabobank.

Tijdens de zitting op 21 januari 2003 heeft Hanzevast haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de overeenkomst met Woudstaete was ontbonden en dat het beslag niet gerechtvaardigd was. Woudstaete voerde verweer en stelde dat Hanzevast nog steeds een vergoeding aan haar verschuldigd was voor het overnemen van de onderhandelingspositie. De voorzieningenrechter oordeelde dat Woudstaete summierlijk had aangetoond dat het beslag terecht was gelegd, maar dat het bedrag waarvoor beslag was gelegd, moest worden beperkt tot € 750.000,00.

De voorzieningenrechter overwoog dat het beslag op de kredietruimte van Hanzevast niet kon worden gehandhaafd, omdat Hanzevast ten tijde van de beslaglegging geen gebruik had gemaakt van haar kredietruimte. De rechter benadrukte dat een beslag niet mag leiden tot een slechtere positie voor de derde beslagene, in dit geval de Rabobank. Uiteindelijk werd het beslag opgeheven voor zover het een niet opgenomen deel van de kredietruimte betrof. Hanzevast werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Kort Geding
zaaknummer: 55617 kg za 10 van 2003
datum uitspraak vonnis: 4 februari 2003 (wl)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. de commanditaire vennootschap
Hanzevast Beleggingen C.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hanzevast Intermediair B.V.,
beiden gevestigd te Groningen,
eisers,
verder te noemen: "Hanzevast",
procureur: mr. T.J. van Drooge,
advocaat: mr. E. Eshuis te Groningen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Woudstaete Holding B.V.,
gevestigd te Rotterdam, kantoorhoudende te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Binnenveste Development B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagden,
verder te noemen: "Woudstaete",
procureur: mr. H.A.A. Kienhuis,
advocaat: mr. P.C.J. Twaalfhoven te Amsterdam.
Het procesverloop
Hanzevest heeft gevorderd overeenkomstig de dagvaarding. Ter zitting van 21 januari 2003 heeft Hanzevast haar standpunten doen toelichten door mr. Eshuis voornoemd.
Mr. Twaalfhoven voornoemd heeft namens Woudstaete verweer gevoerd. Vervolgens hebben partijen vonnis verzocht. De uitspraak is bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast:
· De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Atos Origin Telco Services B.V. te Groningen heeft via haar makelaar, Jones Lang Lasalle te Londen, een onroerend goed portefeuille aangeboden op basis van Sale en Lease Back. De portefeuille betrof drie panden: twee te Groningen en één te Bussum.
· Zowel Woudstaete als Hanzevast hebben een bod uitgebracht. Op 6 november 2002 bleek dat het bod van Woudstaete door Atos Origin was verkozen en dat uitsluitend deze partijen zouden gaan voort onderhandelen.
· Op 12 november 2002 is Hanzevast door Woudstaete benaderd met de vraag of zij nog geïnteresseerd was in de aankoop van de panden. Tussen deze partijen is vervolgens overeengekomen dat Hanzevast de positie van Woudstaete jegens Atos Origin zou overnemen, inhoudende het recht om de onroerend goed portefeuille te kopen voor
e 23.500.000,00 waar tegenover Hanzevast aan Woudstaete een vergoeding van (e 650.000,00 + e 39.000,00 =) in totaal e 689.000,00 verschuldigd zou worden bij het definitief tot stand komen van de overeenkomst tussen Hanzevast en Atos Origin.
· Omstreeks 20 november heeft Atos Origin door tussenkomst van haar makelaar Jones Lang Lasalle ermee ingestemd dat Hanzevast haar onderhandelingspositie aan Woudstaete had overgedragen. Hanzevast heeft vervolgens een due dilligence-onderzoek doen uitvoeren.
· Op 29 november 2002 heeft Hanzevast de totale overeenkomst met een beroep op het due dilligence-onderzoek ontbonden. In haar faxbericht heeft zij vermeld dat zij van "aankoop van de portefeuille in de huidige samenstelling"afzag. Als reden daarvoor gaf zij aan dat het pand te Bussum niet bleek te passen in haar vastgoedportefeuille.
· Daarna heeft makelaar Jones Lang Lasalle namens Atos Origin aan Hanzevast uitsluitend de twee objecten in Groningen te koop aangeboden. Op 3 december 2002 zijn zij tot overeenstemming gekomen en zijn de panden aan Hanzevast overgedragen voor e 17.450.000,00.
· Woudstaete heeft op 31 december 2002 verlof gevraagd en verkregen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Hanzevast:
o op een onroerend goed te Almelo - waarvan Hanzevast eigenaar is -,
o onder de huurders van dat onroerend goed en,
o onder de Rabobank te Groningen die gelden, goederen en/of geldswaarden van Hanzevast onder zich heeft, zal hebben dan wel aan Hanzevast verschuldigd zal zijn of worden.
2. Hanzevast vordert in dit kort geding opheffing van de krachtens voormeld verlof gelegde beslagen. Ter onderbouwing van haar vordering voert zij - kort samengevat - aan dat de overeenkomst waarop Woudstaete zich beroept op 29 november 2002 door haar is ontbonden, en dat met die ontbinding dan ook verplichting tot nakoming is komen te vervallen. Zij was tot die ontbinding gerechtigd omdat uit het due dilligence was gebleken dat de onderhavige portefeuille in zijn geheel, voor haar ongeschikt was. Zij betwist dat Woudstaete had aangeboden het pand te Bussum zelf uit de portfeuille aan te kopen terwijl Woudstaete er niet in was geslaagd om Atos Origin ertoe te bewegen uitsluitend de panden te Groningen aan haar aan te bieden. Woudstaete heeft door de ontbinding van de overeenkomst geen recht meer jegens Hanzevast op de overeengekomen provisie (of een deel daarvan) en dus dan ook geen vordering waarvoor zij ten laste van Hanzevast beslag kan leggen.
Daarnaast stelt Hanzevast nog dat het bedrag waarvoor beslag is gelegd, e 890.000,00, niet in verhouding staat tot de gepretendeerde vordering van Woudstaete van e 689.000,00. Ook stelt Hanzevast dat zij door het gelegde beslag huurinkomsten mist, zij voornemens is het pand waarop beslag is gelegd, over te dragen, en dat door het beslag onder de Rabobank haar liquiditeit is komen stil te liggen. Subsidiair verzoekt zij het bedrag van het beslag te verminderen en het beslag onder de Rabobank op haar kredietruimte op te heffen.
3. Woudstaete voert verweer tegen de gevorderde opheffing van de beslagen. Zij stelt - kort samengevat - dat het buiten de koopovereenkomst houden van één (relatief klein) object niet met zich brengt dat Hanzevast geen enkele vergoeding meer aan haar verschuldigd is wegens het overnemen van haar onderhandelingspositie. Woudstaete stelt daartoe dat zij aan Hanzevest heeft aangeboden om het pand te Bussum over te nemen en aan makelaar
Jones Lang Lasalle verzocht of het mogelijk was de portefeuille te beperken tot de panden te Groningen. Dit aanbod heeft Hanzevast niet geaccepteerd. Door vervolgens buiten Hanzevast om een overeenkomst te sluiten met Atos Origin, door tussenkomst van makelaar
Jones Lang Lasalle, heeft Hanzevast gehandeld in strijd met haar verplichtingen uit de eerdere overeenkomst met Woudstaete en is zij alsnog de overeengekomen vergoeding geheel, althans naar evenredigheid, aan Woudstaete verschuldigd. Het kan niet zo zijn dat Hanzevast zich eenvoudig aan de overeenkomst kan onttrekken door de bieding niet gestand te doen om vervolgens op hetzelfde moment in overleg te treden over de verwerving van het meest substantiële deel van de portefeuille. Bovendien is het pand te Bussum verkocht aan een relatie van Hanzevast. Door de overeenkomst in twee delen te splitsen met als kennelijke doel de aanspraak van Woudstaete op een vergoeding te frustreren voert Hanzevast de overeenkomst niet te goeder trouw uit. Door nu geen vergoeding te betalen is Hanzevast naar het oordeel van Woudstaete toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Ook tegen de subsidiaire vordering van Hanzevast verzet Woudstaete zich. Het bedrag van het beslag is in overeenstemming met de gebruikelijke landelijke normen bepaald en de Rabobank te Groningen stelt zich met recht op het standpunt dat door Woudstaete ten laste van Hanzevast beslag op de kredietruimte is gelegd.
4. Bij de beoordeling van de primaire vordering tot opheffing van het beslag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter allereerst van belang om vast te stellen wat partijen zijn overeengekomen. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
Vaststaat dat partijen op 19 november 2002 een overeenkomst hebben gesloten waarbij Woudstaete haar onderhandelingspositie jegens Atos Origin heeft overgedragen aan Hanzevast waartegenover Hanzevast aan Woudstaete een vergoeding verschuldigd werd indien Hanzevast tot een definitieve overeenkomst met Atos Origin zou komen betreffende de aankoop van een onroerend goed portefeuille.
Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder enerzijds de inspanningen die Woudstaete heeft verricht om de onderhandelingspositie te verwerven, haar inspanningen om Hanzevast die positie te kunnen laten overnemen en vervolgens haar inspanningen tijdens en na het due dilligence onderzoek ten behoeve van Hanzevast en anderzijds de omstandigheid dat Hanzevast vrijwel direct na al deze inspanningen een substantieel deel van die portefeuille zelf heeft verworven (en een - in ieder geval - bekende relatie het resterende deel), is de voorzieningenrechter van oordeel dat Woudstaete er in is geslaagd de deugdelijkheid van een door haar gepretendeerde vordering op Hanzevast summierlijk aan te tonen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat het beslag op juiste gronden is gelegd.
Wel is hij van oordeel dat het bedrag van de vordering tot verhaal waarvan het beslag is gelegd, dient te worden beperkt tot een bedrag van e 750.000,00. Het beslag voor het meerdere zal worden opgeheven.
5. Hanzevast heeft de voorzieningenrechter ter zitting subsidiair eveneens verzocht het beslag op te heffen voorzover dat is gelegd op de door de Rabobank Groningen aan haar verstrekte kredietruimte. Gelet op de omstandigheid dat Woudstaete ter zitting heeft bevestigd dat het beslag naar haar oordeel inderdaad ook die kredietruimte omvat heeft Hanzevast spoedeisend belang bij een uitspraak terzake.
6. De voorzieningenrechter gaat er bij gebreke aan nadere gegevens van uit dat er in casu sprake is van een nog niet of niet meer in rekening-courant beschikbaar gesteld krediet, terwijl Hanzevast uit hoofde van de kredietovereenkomst zonder meer gerechtigd is bij de bank, tot een in die overeenkomst bepaalde kredietlimiet, een bedrag op te nemen. De stelling van Hanzevast komt er - kort samengevat - op neer dat het beslag onder de bank niet haar rekeningen mag treffen maar enkel het (positieve) saldo (vgl. artikel 6:140 BW) ten tijde van het beslag.
Het gaat bij de beoordeling van dit onderdeel van het geschil om de vraag of een schuldeiser zich naar Nederlands recht kan verhalen op de vordering van zijn schuldenaar op diens bank ter zake van weliswaar in beginsel beschikbaar gesteld maar (nog) niet opgenomen gedeelte van het krediet. Uitgangspunt is dat Woudstaete krachtens haar vordering - in beginsel - op alle goederen van Hanzevest kan verhalen en ter bewaring van dat recht op die goederen beslag kan doen leggen. Hanzevast heeft uit hoofde van haar kredietovereenkomst een opeisbare vordering jegens de betreffende bank, welke voortvloeit uit een tussen deze partijen reeds bestaande rechtsverhouding. Het enige wat Hanzevast moet doen is daartoe haar wilsuiting aan de bank kenbaar maken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Hanzevast met haar kredietruimte een voorwaardelijke vordering heeft op haar bank.
Enkel dit voorwaardelijke karakter staat, ingevolge artikel 477 lid 3 Rv, niet aan een beslag op de kredietruimte in de weg. Het systeem van de wet verzet zich er immers niet tegen dat een wilsrecht - binnen de grenzen van de wet - door een beslaglegger, in casu Woudstaete, wordt uitgeoefend (vgl. artikel 477 lid 4 jo lid 3 en 479p lid 1 jo 479 k lid 1 onder a Rv). Op het wilsrecht zelf is, gelet op de aard van dat recht, geen beslag mogelijk.
Tegenover de in beginsel aan de beslaglegger toekomende bevoegdheid het wilsrecht van de beslagdebiteur tot opeising van de kredietruimte uit te oefenen staat de voor de beslaglegger geldende regel van gebondenheid (nemo plus-regel). Deze regel houdt in dat de beslaglegger de rechtsverhouding zoals die ten tijde van de beslaglegging inhoudelijk bestaat, heeft te aanvaarden. In het onderhavige geval brengt deze regel met zich mee dat, nu Hanzevaste (de beslagdebiteur en kredietnemer) ten tijde van de beslaglegging geen gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid de resterende kredietruimte te benutten, Woudstaete dat als beslaglegger niet kan doen.
Bij een afweging tussen enerzijds de bevoegdheid van Woudstaete, om ter verzekering van zijn verhaalsrecht, het vorenbedoelde wilsrecht van Hanzevast als beslagdebiteur uit te oefenen en anderzijds de regel van gebondenheid welke één van de hoekstenen van het derdenbeslagrecht vormt, heeft de voorzieningenrechter ook de positie van de derde beslagene in zijn oordeel betrokken. In geval van een conservatoir derden-beslag wordt de derde beslagene zonder daartoe zelf aanleiding te hebben gegeven, betrokken in een geding tussen een schuldeiser (te zijner tijd mogelijk executant) en een schuldenaar (te zijner tijd mogelijk de geëxecuteerde). De derde-beslagene mag als gevolg van het derdenbeslag echter niet in een slechtere positie komen dan waarin hij stond tegenover de schuldenaar / geëxecuteerde. (vgl. HR 30 november 2001, NJ 2002, 419).
Een beslag op een kredietruimte zou voor een bank, als derde beslagene, echter grote administratieve lasten opleveren. De bank zou na de beslaglegging moeten bijhouden of en voor welk bedrag de beslagene zijn wilsrecht uitoefent (en/of de beslaglegger namens hem) en die bedragen vervolgens telkens moeten reserveren voor de beslaglegger en zowel het door het beslag getroffen saldo als de omvang van het resterende wilsrecht na vier weken vermelden op de verklaring bedoeld in artikel 476a Rv. Dit alles wordt nog gecompliceerder bij botsende beslagen. Deze last (en met de toenemende complexiteit daarvan ook het toenemende risico van fouten en schadeplichtigheid) voor de derde beslagene is in strijd met het uitgangspunt dat hij van het beslag niet slechter mag worden.
7. De slotsom is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de in het Nederlandse derdenbeslagrecht geldende regel van gebondenheid gecombineerd met de regel dat de derde beslagene door een beslag niet in een slechtere positie mag komen, met zich brengen dat het door Hanzevest ten tijde van de beslaglegging niet opgenomen deel van een krediet niet door een (conservatoir gevolgd door een executoriaal) derdenbeslag voor uitwinning en inning vatbaar is. Voorzover op de onderhavige kredietruimte beslag is gelegd zal dat daarom, wegens strijd met het recht, worden opgeheven.
8. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Hanzevast in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
De beslissing
I. Heft op de bij exploit van 31 december 2002 ten verzoeke van Woudstaete en ten laste van Hanzevast gelegde conservatoire beslagen voorzover deze beslagen een bedrag van
e 750.000,00 te boven gaan.
II. Heft op het bij exploit van 31 december 2002 ten verzoeke van Woudstaete en ten laste van Hanzevast gelegde conservatoire beslag onder de Rabobank Groningen voorzover dat beslag een ten tijde van de beslaglegging niet opgenomen deel van een krediet betreft.
III. Veroordeelt Hanzevast in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Woudstaete begroot op e 329,40 aan verschotten en e 2.250,00 aan salaris van de procureur.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.R. van der Winkel, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2003, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier.