RECHTBANK ALMELO
Kort Geding
zaaknummer: 57611 / KG ZA 03-114
datum uitspraak vonnis: 22 mei 2003 (jm)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
procureur: mr. G.G. Vermeulen,
advocaat: mr. R.F. Ruers, te Utrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eternit Fabrieken BV,
gevestigd te Goor,
gedaagde,
verder te noemen Eternit,
procureur: mr. H.A.A. Kienhuis
advocaat: mr. J.W. Bruidegom, te Rotterdam.
[Eiseres] heeft gevorderd overeenkomstig de in deze zaak uitgebrachte dagvaarding. Ter zitting van 8 mei 2003 is haar vordering toegelicht door mr. Ruers. Eternit heeft de vordering bestreden bij monde van mr. Bruidegom die eveneens pleitnotities heeft gehanteerd. De originele dagvaarding is overgelegd en er is vonnis gevraagd.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
· [Eiseres] is opgegroeid in haar ouderlijk huis aan [adres] te [woonplaats], waar zij tot augustus 1973 is blijven wonen.
· In 1971 zijn door aannemer [aannemer] asbestplaten aangeleverd bij de ouderlijke woning van [eiseres]. De asbestgolfplaten zijn gebruikt voor de bouw van een loods bij de woning. De loods is voorzien van een dak met asbestcementplaten en ook op de zijkanten van de loods zijn de asbestcementplaten aangebracht. Het aanbrengen van de asbestcementplaten is gedeeltelijk door aannemer [aannemer] en gedeeltelijk door c.q. in samenwerking met de broers van [eiseres] gebeurd.
· [Eiseres] heeft in 1971 de kleding van haar broers uitgeklopt en het erf, waar de platen werden verzaagd, aangeveegd. Daarbij is [eiseres] blootgesteld aan asbeststof.
· In mei 2002 is bij [eiseres] de diagnose mesothelioom, zijnde long- en buikvlieskanker vastgesteld. [Eiseres] is voor de ziekte sinds juni 2002 onder behandeling. Bij brief van 17 juli 2002 heeft het Nederlands Mesotheliomen Panel de diagnose bevestigd.
· Van de ziekte mesothelioom is slechts één oorzaak bekend, de blootstelling aan asbest.
· Eternit was (in 1971) leverancier van asbestcementplaten.
2. [Eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, dat Eternit wordt veroordeeld om, bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, aan [eiseres] EUR 25.000,= te betalen. Zij stelt daartoe - kort samengevat - dat het alleszins aannemelijk is dat de blootstelling aan asbest, welke haar ziekte heeft veroorzaakt, heeft plaatsgevonden tijdens voornoemde werkzaamheden bij haar ouderlijke woning in de eerste maanden van 1971. De gebruikte asbestcementplaten zijn afkomstig van Eternit. In de bewuste periode in 1971 is door Eternit op geen enkele wijze aan de gebruikers van de golfplaten kenbaar gemaakt dat deze platen gevaarlijk konden zijn bij het gebruiken, verwerken en bewerken terwijl Eternit in 1971 op de hoogte was van die gevaren. Eternit heeft de gevaren verzwegen en ten behoeve van gebruikers c.q. consumenten geen waarschuwingen of veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het gebruik van de platen laten uitgaan. Aldus heeft Eternit jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld en is zij jegens haar schadeplichtig, nu bij haar de ziekte mesothelioom is geconstateerd en het alleszins aannemelijk is dat haar ziekte is veroorzaakt door de asbestcementplaten afkomstig van Eternit.
3. Eternit betwist de vordering van [eiseres]. Zij stelt - kort samengevat- dat niet bewezen is dat de asbestcementplaten van haar afkomstig zijn noch dat de ziekte is ontstaan doordat [eiseres] in 1971 aan asbestcementstof afkomstig van die platen is blootgesteld alsmede dat het in het verkeer brengen van asbestcementplaten in 1970-1971 zonder via etikettering van haar product dan wel de verpakking te waarschuwen tegen de mogelijke gevolgen van het gebruik van asbestcementplaten geen normschending heeft opgeleverd, althans niet onrechtmatig was.
Daarnaast betwist Eternit ieder causaal verband tussen de haar verweten gedraging (verkoop zonder waarschuwing) en de door [eiseres] geleden schade. Zij stelt dat de aannemer een cruciale fout heeft gemaakt door op het erf van de ouders van [eiseres] geen afdoende veiligheidsmaatregelen te treffen. Door het nalaten van de aannemer zou [eiseres] ook aan asbeststof blootgesteld zijn geweest indien de platen wel voorzien waren van een waarschuwingsetiket. Dat de loods dan niet met deze platen zou zijn gebouwd of dat aannemer [aannemer] anders te werk zou zijn gegaan, is door [eiseres] immers niet gesteld. Voorts stelt Eternit dat de haar verweten gedraging nimmer onrechtmatig jegens [eiseres] kan zijn omdat zij nimmer in staat was omstanders of derden te waarschuwen doch slechts de afnemer/bewerker van de asbestcementplaten.
Tenslotte beroept Eternit zich op verjaring.
Beoordeling van het geschil
4. De voorzieningenrechter zal allereerst het meest verstrekkende verweer van Eternit, dat de vordering van [eiseres] is verjaard, bespreken.
In deze zaak is de vordering gegrond op de stelling dat door Eternit in het jaar 1971 een onrechtmatige daad is gepleegd, bestaande - kort samengevat - uit het in het als producent in het verkeer brengen van een gebrekkig product als gevolg waarvan [eiseres] schade heeft geleden en lijdt.
Krachtens de toen geldende regels van verjaring (artikel 2004 Burgerlijk Wetboek - oud) verjaarde deze vordering (ex. artikel 1401 BW-oud) door verloop van dertig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Bij wet van 13 september 1990, Stb. 1990, 487, zijn de ingevolge de Europese richtlijn "inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken" de artikelen 1407a-1407i BW-oud per 1 november 1990 in werking getreden welke artikelen met de invoering van ons huidige Burgerlijk Wetboek zijn vervangen door de artikelen in boek 6, titel 3 afd. 3 BW. Blijkens artikel II van voormelde wet van 13 september 1990 zijn deze artikelen, in casu in het bijzonder artikel 6: 191 BW, echter niet van toepassing indien het product voor de inwerkingtredingsdatum (1 november 1990) in het verkeer is gebracht. In deze zaak is het onderhavige product (de asbestplaten) ruim voor 1990 in het verkeer gebracht zodat deze regeling buiten toepassing dient te blijven.
Voor de vaststelling van de sedert 1 januari 1992 geldende verjaringstermijn dient de onderhavige vordering te worden beoordeeld naar de huidige regels voor een rechtsvordering tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige daad (artikel 6:162 jo 3:310 lid 1 BW). Naar het thans geldende recht verjaart deze vordering in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
Krachtens artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek zijn de regels van het huidige BW per 1 januari 1992 van toepassing tenzij anders is bepaald. Toepassing van die regels heeft tot gevolg dat de onderhavig termijn van twintig jaren aanvangt uiterlijk per ultimo 1971 en eindigt uiterlijk per ultimo 1991. Ingevolge artikel 73 Overgangswet eindigt de onderhavige verjaringstermijn echter op 1 januari 1993.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van partijen dat in deze zaak een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 6:175 BW van toepassing is (gebruik van een gevaarlijke stof door Eternit in de uitoefening van beroep of bedrijf) welke zou leiden tot een verjaringstermijn van dertig jaren doch dat maakt voor het onderhavige oordeel niet uit.
5. Met Eternit is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wettelijke verjaringstermijn inmiddels is verstreken. Met [eiseres] is hij echter van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, een beroep op die verjaring in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat toepassing van de wettelijke verjaringstermijn in casu rechtens onaanvaardbaar zou zijn. De voorzieningenrechter heeft hierbij de door de Hoge Raad in zijn arrest van 28 april 2000 (NJ 2000,430) genoemde gezichtspunten in zijn oordeel betrokken:
a. of binnen redelijke termijn na het aan het licht komen van de schade is overgegaan tot aansprakelijkstelling en instelling van de vordering;
b. of het gaat om vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat;
c. of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf;
d. in hoeverre voor het slachtoffer ter zake van de schade een aanspraak bestaat op een uitkering uit andere hoofde;
e. de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
f. in hoeverre de aangesprokene reeds voor het verstrijken van de termijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij aansprakelijk zou kunnen zijn;
g. of de aangesprokene naar redelijkheid nog mogelijkheden heeft zich tegen de vordering te verweren;
h. of de aansprakelijkheid (nog) door de verzekering is gedekt;
De ziekte mesothelioom heeft zich bij [eiseres] in mei 2002 geopenbaard, derhalve zo'n eenendertig jaar na de gestelde onrechtmatige daad. [eiseres] heeft binnen een redelijke termijn (acht maanden) daarna Eternit aansprakelijk gesteld (ad a.). De gevorderde schadevergoeding betreft immateriële schadevergoeding en komt geheel ten goede aan [eiseres] (ad b, c.). Aanspraak op een uitkering uit andere hoofde bestaat voor [eiseres] niet (ad d.). Zo komt vast te staan dat Eternit, zonder te waarschuwen voor de gezondheidsrisico's, asbestplaten heeft geleverd voor de loods bij de ouderlijke woning van [eiseres] terwijl zij wist dat het asbest bij bewerking schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid, kan Eternit hier een ernstig verwijt worden gemaakt (ad e.). Het hiervoor overwogene brengt met zich dat Eternit rekening had kunnen houden dan wel had behoren te houden met het feit dat zij voor de schade aansprakelijk gesteld zou kunnen worden (ad f.). Niet gebleken is dat Eternit zich niet (meer) zou kunnen verweren tegen de vordering van [eiseres] (ad g.). Eternit heeft haar aansprakelijkheid niet verzekerd. Het buiten toepassing laten van de verjaringstermijn levert echter geen onevenredig nadeel op voor Eternit, nu indien wel binnen 20 jaar na blootstelling aan asbest de vordering zou zijn ingediend, de aansprakelijkheid ook niet door een verzekering zou zijn gedekt (ad h.).
6. Nu gezien bovenstaande overwegingen het beroep op de verjaring faalt, is aan de orde de vraag of Eternit jegens [eiseres] onrechtmatig, naar de in 1971 geldende regels, heeft gehandeld en aldus schadeplichtig is jegens haar.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door de schriftelijke verklaringen van aannemer [aannemer] en [werknemer van leverancier aannemer] genoegzaam is komen vast te staan dat de bodemrechter zal oordelen dat de onderhavige asbestcementplaten op het dak van de loods bij het ouderlijk huis van [eiseres] zijn geproduceerd en in het verkeer gebracht door Eternit.
De onderhavige asbestcementplaten zijn door de plaatsing op en aan de loods verwerkt door aannemer [aannemer] en de broers van [eiseres]. Daartoe zijn de platen onder andere verspaand (zagen, slijpen ed). Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter was dit in 1970-1971 een redelijkerwijs te verwachten gebruik van asbestcementplaten. Al velen jaren werden de asbestcementplaten aldus gebruikt en dat is in de onderhavige periode voortgegaan terwijl de platen zonder enige waarschuwing in het verkeer werden gebracht.
Bij het verspanen van asbestcementplaten komt asbeststof vrij. Dit stof kan mesothelioom veroorzaken hetgeen sinds 1960 bekend is en algemeen erkend in Nederland is sinds 1969. In de onderhavige periode, 1970-1971, was dit gevaar bij Eternit bekend althans had dit bekend behoren te zijn.
Gegeven het in 1970-1971 redelijkerwijs te verwachten gebruik van asbestcementplaten en de wetenschap bij Eternit over het gevaar dat daaraan is verbonden voor de gebruiker en eventuele derden in de omgeving van die gebruiker, is het in het verkeer brengen van asbestcementplaten zonder dat redelijkerwijs te verwachten gebruik - door bijvoorbeeld waarschuwingsetiketten - tot veilige verwerking te beperken, ook naar de normen van 1970-1971 onrechtmatig jegens benadeelden. Onder de gegeven omstandigheden heeft Eternit een gevaarlijk en dus gebrekkig product in het verkeer gebracht (HR 2 februari 1973, NJ 1973, 315).
Door het verspanen van de asbestcementplaten afkomstig van Etenit is [eiseres] in 1971 blootgesteld aan asbeststof. [Eiseres] was geen directe gebruiker/verwerker van de asbestcementplaten maar heeft in de directe nabijheid daarvan verkeerd en werd als familielid en huisgenoot van gebruikers/verwerkers aan asbeststof blootgesteld.
[Eiseres] lijdt aan mesothelioom welke ziekte, naar moet worden aangenomen, wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbeststof. Aan Eternit moet worden toegegeven dat niet vaststaat dat [eiseres] ziek is geworden door de voormelde asbeststof afkomstig van de asbestcementplaten. Er waren en zijn vele toepassingen van asbest die tot blootstelling aan asbeststof van [eiseres] kunnen hebben geleid en iedere blootstelling kan haar ziekte hebben veroorzaakt. De bewijsnood bij [eiseres] over de daadwerkelijke causaliteit kan Eternit echter vooralsnog niet baten. Als een schade een gevolg kan zijn van meerdere gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vaststaat dat de schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is. Eternit heeft niet gesteld in een bodemprocedure tot dat bewijs in staat te zijn. Deze rechtsregel is thans neergelegd in artikel 6: 99 BW maar was ook in de periode 1970-1971 geldend recht (HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 535).
De ziekte waaraan [eiseres] lijdt is niet een zo'n uitzonderlijke vorm van schade als gevolg van het blootstellen aan asbestcementstof, noch staat haar ziekte in een zo'n ver verwijderd verband met het onbeperkt in het verkeer brengen van de asbestcementplaten door Eternit als producent daarvan, dat de schade die [eiseres], naar moet worden aangenomen als gevolg daarvan, lijdt naar redelijkheid niet ten laste zou mogen worden gebracht van Eternit.
De eventuele fouten van aannemer [aannemer] bij de verwerking en verkoop van de asbestcementplaten disculperen Eternit jegens [eiseres] niet.
8. Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam is komen vast te staan dat Eternit jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en jegens [eiseres] aansprakelijk moet worden gehouden voor haar schade die zij lijdt door haar ziekte mesothelioom. Als voorschot op haar immateriële schade vordert zij in deze procedure een bedrag van €€EUR 25.000,--. De voorzieningenrechter zal de gevorderde voorschot op de schadevergoeding, waarvan de hoogte door Eternit niet is betwist, toewijzen.
9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Eternit worden veroordeeld in de proceskosten.
I. Veroordeelt Eternit om, bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van EUR 25.000,-- (zegge: vijfentwintig duizend euro).
II. Veroordeelt Eternit in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op EUR 556,00 aan verschotten en EUR 1.500,00 aan salaris van de procureur.
III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der Winkel, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2003, in tegenwoordigheid van mr. Marsman, griffier.