ECLI:NL:RBALM:2003:AI0764

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/004347-03
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. J. Veurink
  • M. Inden
  • A. Caminada
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Enschede

In deze zaak, uitgesproken op 5 augustus 2003 door de Rechtbank Almelo, stond de verdachte, W.J.K., terecht voor poging tot doodslag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van drie jaar. De zaak betrof een incident op 7 maart 2003 in Enschede, waar de verdachte met een mes een persoon, genaamd [benadeelde], in de buik stak. De rechtbank oordeelde dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank verbeterde enkele schrijffouten in de tenlastelegging zonder dat dit de verdediging van de verdachte schaadde.

De rechtbank overwoog dat het gedrag van de verdachte, die zonder aanwijsbare reden het slachtoffer met een mes had gestoken, ernstig te veroordelen was. De verdachte had eerder al een levensdelict gepleegd en de rechtbank vond dat dergelijke feiten een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers maken en het veiligheidsgevoel van burgers aantasten. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was, maar legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd.

Daarnaast werd er een civiele vordering behandeld van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering ten dele gegrond was en kende een schadevergoeding van € 3050 toe, met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het resterende deel van de vordering. De rechtbank legde ook een maatregel op voor de betaling aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/004347-03
STRAFVONNIS
Uitspraak: 5 augustus 2003.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[W.J. K.]
geboren te [geboorteplaats] op [datum 1951],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te [plaats],
terechtstaande terzake dat:
hij op of omstreeks 07 maart 2003 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [benadeelde], van het leven te beroven,
met dat opzet die persoon met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 07 maart 2003 te Enschede,
aan een persoon, genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten twee, althans een (aantal) maagperforatie(s), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
de buik te steken;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de eventuele in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
[bewijsmiddelen]
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 maart 2003 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [benadeelde], van het leven te beroven,
met dat opzet die persoon met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft primair het misdrijf:
"Poging tot doodslag",
strafbaar gesteld bij artikel 287 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
Primair concludeert de officier van justitie tot aanhouding van de onderhavige zaak in verband met een observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum. Subsidiair
vordert de officier van justitie terzake primair een gevangenisstraf van acht jaren onvoorwaardelijk , met aftrek van het voorarrest, met een gedeeltelijke toewijzing van de civiele vordering.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Het dient verdachte ernstig te worden aangerekend dat hij zonder aanwijsbare reden het slachtoffer [benadeelde] met een mes in de buik heeft gestoken. Hij is daarbij geheel voorbij gegaan aan het voor die [benadeelde] te duchten levensgevaar en het is niet de verdienste van verdachte dat de gevolgen voor het slachtoffer niet ernstiger zijn dan in casu het geval. Dat verdachte het aanwenden van fors fysiek geweld niet schuwt blijkt wel uit het feit dat hij in 1996 nog terzake een levensdelict tot tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Feiten als de onderhavige maken een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van hen die daarvan slachtoffer worden en bovendien wordt door dergelijke feiten afbreuk gedaan aan het veiligheidsgevoel van burgers in het algemeen Op een dergelijke inbreuk van de rechtsorde dient naar het oordeel van de rechtbank gereageerd te worden met een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur. De rechtbank zal in het kader van een evenwichtig straftoemetingsbeleid in zaken als de onderhavige, de op te leggen straf belangrijk lager doen zijn dan door de officier van justitie gevorderd. Met betrekking tot het voorstel van de officier van justitie om de zaak aan te houden in verband met een observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum overweegt de rechtbank dat zij daarvoor, gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting en de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportage welke daartoe geen of weinig aanknopingspunten biedt, geen termen aanwezig acht.
Civiele vordering
De rechtbank overweegt verder, dat [benadeelde], wonende te [woonplaats en adres], zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier ter terechtzitting alsnog als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 4425, bestaande uit € 1525,-- terzake materiële- en € 2900,-- terzake immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voornoemd ten dele gegrond, aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De schade bedraagt minder dan het gevorderde bedrag, namelijk € 3050,--zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering.
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het primair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie jaren.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], voornoemd van een bedrag groot: € 3050,--. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot
€ 3050,-- ten behoeve van de benadeelde [benadeelde] voornoemd, voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 61 dagen zal worden toegepast. Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij [benadeelde] voornoemd voor een deel van
€ 1375,-- niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Veurink, voorzitter, mrs. Inden en Caminada, rechters, in tegenwoordigheid van Klaassen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 augustus 2003.