ECLI:NL:RBALM:2004:AO7416
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Berg
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt
In deze zaak heeft de politierechter te Almelo op 9 april 2004 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de teelt van hennep. De veroordeelde had twee oogsten van zijn hennepplantage op zolder geoogst, waarvan hij een deel zelf had gebruikt en de rest gratis had weggegeven. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel van € 1818,85 had genoten, dat hij aan de Staat moest terugbetalen. De beslissing was gebaseerd op de 'ontnemingsvordering' van de officier van justitie, die de rechtbank had voorzien van relevante stukken en bewijs. Tijdens de openbare terechtzitting op 29 maart 2004 werd de vordering behandeld, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsvrouwe, mr. A.G. van der Plas.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die verklaarde dat hij ten minste 32 tot 40 volgroeide hennepplanten had, een netto voordeel van € 1818,85 had genoten. De politierechter heeft de waarde van de hennepplanten geschat op € 2268,90 per kilogram, en na aftrek van kosten kwam het netto voordeel uit op het genoemde bedrag. De rechtbank oordeelde dat het feit dat de veroordeelde een deel van de oogst zelf gebruikte en de rest gratis weggaf, niet afdeed aan het wederrechtelijk voordeel dat hij had genoten. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde als geestelijk vader van de plantage kon worden aangemerkt en dat het wederrechtelijk genoten voordeel volledig aan hem kon worden toegerekend.
De rechtbank hield rekening met de draagkracht van de veroordeelde, maar oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat hij het terug te betalen bedrag niet zou kunnen voldoen. De uitspraak werd gedaan op basis van de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verplichtte de veroordeelde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van € 1818,85.