ECLI:NL:RBALM:2004:AO7661

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
61487 HA RK 114/03
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Breitbarth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een statutair directeur wegens verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 5 februari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Almi Beheer B.V. en haar statutair directeur, [Verweerder]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie tussen partijen zodanig is verstoord dat voortzetting niet meer mogelijk is. De verzoekster, Almi Beheer B.V., had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een vergoeding van € 70.000,00 bruto, terwijl verweerder een vergoeding van € 488.000,00 bruto eiste. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verstoring van de arbeidsrelatie aan beide partijen kan worden toegerekend, en heeft de correctiefactor C vastgesteld op 1, wat betekent dat de vergoeding op € 139.283,81 bruto is vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de specifieke autoregeling van verweerder niet kan worden toegewezen, omdat de inhoud van deze regeling niet duidelijk was en niet was overgelegd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Zaaknummer: 61487 HA RK 114/03
Beschikking d.d. 5 februari 2004
Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Almi Beheer B.V.
gevestigd te Vriezenveen,
verzoekster,
procureur: mr. N.P.M. Haas,
hierna te noemen verzoekster
gericht tegen:
[Verweerder]
wonende te Vriezenveen,
verweerder,
hierna te noemen verweerder
procureur: mr. A.E.B. de Hollander
Het procesverloop
Bij het op 11 december 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en verweerder zo spoedig mogelijk te ontbinden wegens gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7:685 BW. Een en ander onder toekenning van een vergoeding aan verweerder van
€ 70.000,00 bruto. Tevens wordt verzocht de proceskosten te compenseren.
Op 8 januari 2004 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Beschikking is bepaald op vandaag.
De Feiten
1. Verweerder, geboren op [Geboortedatum], is op 1 april 1977 in loondienst getreden bij verzoekster op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De laatste functie van verweerder is statutair bestuurder. Zijn salaris, inclusief 8% vakantietoeslag, bedraagt € 4.802,89 bruto per maand. Verzoekster is houdster van al de aandelen in twee werkmaatschappijen, te weten Almi Metaal B.V. en Almi Machinefabriek Vriezenveen B.V. In de praktijk hield verweerder kantoor bij Almi Metaal B.V. De heer [Directeur eiseres] (verder te noemen [Directeur eiseres]) is directeur/ eigenaar van Almi Beheer.
[Directeur eiseres] en [Verweerder] hebben samen een plan ontwikkeld om Almi Metaal en Almi Machinefabriek te integreren. Het voornemen bestond in het kader van de integratie afscheid te nemen van enige medewerkers, waaronder de dochter van [Directeur eiseres]. Deze integratie is niet doorgegaan.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van verdere vruchtbare samenwerking geen sprake meer kan zijn. Partijen zien geen mogelijkheden meer om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Er is geen sprake van een wettelijk verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door verzoeker aan verweerder te betalen vergoeding.
De stellingen van partijen
2. Verzoekster verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden en daarbij de vergoeding vast te stellen op
€ 70.000,00 bruto. Verzoekster gaat uit van een bruto maandsalaris van € 4.802,89 en een correctiefactor C lager dan 1. Verzoekster stelt dat de correctiefactor lager dan 1 vastgesteld moet worden nu het ontstaan van het arbeidsconflict verweerder verweten kan worden. Verzoeker voert hiervoor de volgende gronden aan. Verweerder heeft aangegeven Almi Metaal B.V. over te willen nemen. Verweerder heeft daarbij een bod uitgebracht. Dit bod is door verzoekster te laag gevonden. Een overname door verweerder van Almi Metaal B.V. is uiteindelijk niet tot stand gekomen. Op 31 maart 2003 is met verweerder gesproken over de voortgang van het bedrijf. Bij deze bespreking is geconstateerd dat de onderhandelingen over de overname van Almi Metaal B.V. door verweerder als afgebroken moeten worden beschouwd. Verweerder heeft deze vergadering verlaten en heeft zich op 1 april 2003 ziek gemeld. Op 7 april 2003 bericht verweerder via zijn advocaat dat sprake is van een diepgaande verstoring van de arbeidsrelatie die aan verzoekster te wijten is en reden waardoor de arbeidsovereenkomst beëindigd moet worden. Verweerder heeft kennelijk nadat de onderhandelingen voor overname van Almi Metaal op niets waren uitgelopen, zelf de conclusie getrokken dat hij zijn dienstverband niet wenste voort te zetten. De verstoring van de arbeidsrelatie is dan ook te wijten aan de opstelling van verweerder.
Daarnaast verricht verweerder sinds 1 april 2003 geen arbeid meer. Zijn loon wordt wel doorbetaald. Dit vormt voor een kleine onderneming een financieel zware belasting. Tenslotte geeft de financiële positie van verzoekster aanleiding de correctie factor lager vast te stellen. Toekenning van een vergoeding van € 144.087,00 (in geval van toepassing van de correctiefactor C = 1) zou de onderneming zwaar belasten.
3. Verweerder stelt dat hem een vergoeding toekomt van € 488.000,00 bruto. Verweerder gaat hierbij uit van een maandsalaris van € 4.802.89 vermeerderd met de volgende posten: een tantième van 3% over de cashflow van Almi Beheer; premievrij pensioen € 700,00 per maand; een bijdrage in de ziektekosten € 100,00 per maand en diverse posten bestaande uit: reiskosten verzekering voor het gezin, vergoeding mobiele telefoon, telefoonaansluiting thuis, kabelaansluiting voor internet en betaling van ziektekosten die niet door de verzekering worden vergoed. Verweerder komt dan uit op een maandsalaris van € 8.000,00.
Verweerder is van mening dat gezien de verwijtbaarheid aan de kant van verzoekster gerekend moet worden met een correctiefactor C = 2. Hij voert daartoe aan dat de verstoorde arbeidsrelatie aan de heer [Directeur eiseres] te wijten is. Er is gesproken over samenvoeging van Almi Metaal B.V. en Almi Machinefabriek B.V. De dochter van de heer [Directeur eiseres] is binnen de onderneming werkzaam op de afdeling verkoop. Aan haar is meegedeeld dat zij na haar zwangerschap maar voor anderhalf tot twee dagen terug zou mogen komen en op de administratie geplaatst zou worden. De echtgenote en dochter van [Directeur eiseres] waren fel tegen dit ontslag. De verhouding tussen de echtgenote en de dochter van [Directeur eiseres] met verweerder was al niet goed. Nu het reïntegratieplan mede vorm was gegeven door verweerder, maakten zij verweerder verwijten. De echtgenote en dochter van [Directeur eiseres] hebben [Directeur eiseres] geïnstrueerd Almi Metaal B.V. niet aan verweerder te verkopen. Tevens hebben zij er bij [Directeur eiseres] op aangedrongen [Verweerder] te ontslaan. Door de opstelling van de echtgenote en de dochter van [Directeur eiseres] moet verweerder vertrekken. Verweerder valt geen verwijt te maken.
4. Verweerder stelt tevens een specifieke autoregeling te hebben. Deze regeling houdt in dat verweerder gedurende twee jaar zijn fiscale bijtelling aan verzoekster betaalt waarna de auto op naam van verweerder zal worden gezet. Verweerder rijdt op dit moment een auto van € 60.000,00 die op 13 juni 2004 conform de regeling zijn eigendom dient te worden. Verweerder heeft dan € 30.000,00 aan verzoekster betaald. Verweerder verzoekt naast de vergoeding van € 488.000,00 bruto hem tevens de auto toe te kennen.
5. Verweerder betwist de beweerde slechte financiële positie van verzoekster. Het personeel zou juist verteld zijn dat het bedrijf uit de rode cijfers is. Ook is verweerder bekend dat er onder meer een nieuwe heftruck is aangeschaft, een nieuwe telefooninstallatie, een nieuwe auto voor een medewerker en ook de tuinman is gewoon in dienst gebleven. Ook wordt er weer personeel gevraagd. Daarnaast zou verzoekster nog over een stuk grond beschikken dat thans te koop staat.
De beoordeling
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een verandering in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de arbeidsrelatie tussen partijen is verstoord. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de verstoorde arbeidsrelatie zodanig is dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
7. De rechtbank acht het gezien de omstandigheden billijk dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden onder toekenning van een ten laste van verzoekster aan verweerder te betalen vergoeding. De rechtbank past voor de berekening van de hoogte van de toe te kennen vergoeding de kantonrechtersformule toe. Volgens de aanbevelingen bij de kantonrechtersformule is de correctiefactor C bij een neutrale of kleurloze ontbinding gelijk aan 1. De rechtbank ziet aanleiding de correctiefactor C op 1 te stellen om de hierna volgende reden.
De verstoring van de arbeidsverhouding is te wijten aan beide partijen. Verzoeker geeft zelf aan dat het verval van de functie van de dochter van [Directeur eiseres] als gevolg van de integratie tot grote spanningen binnen de familie van [Directeur eiseres] heeft geleid. De rechtbank acht het gezien de stukken en het verklaarde ter zitting voldoende aannemelijk dat aan de kant van verzoekster de houding van de echtgenote en de dochter van [Directeur eiseres] na het door verweerder aangezegde ontslag van de dochter, een rol heeft gespeeld bij het verstoren van de arbeidsrelatie. Van de heer [Directeur eiseres] had als directeur van verzoekster een daadkrachtiger optreden richting zijn echtgenote en dochter mogen worden verwacht. Hij had zich, gezien zijn functie, dienen te distantiëren van de mening van zijn vrouw en dochter en privé en zakelijk gescheiden dienen te houden.
Aan de kant van verweerder acht de rechtbank het aannemelijk dat de houding van verweerder na het mislopen van de overname van Almi Metaal B.V. een rol heeft gespeeld bij het verstoren van de arbeidsrelatie. Verweerder heeft zich vrijwel direct na het bericht dat een overname door hem van Almi Metaal B.V. niet door zou gaan, ziek gemeld. Verweerder zag een verdere samenwerking na het stranden van de overname niet zitten. Dit blijkt uit de brieven van mr. De Hollander d.d. 7 april 2003 en 1 mei 2003 alsmede uit het rapport van de arbo-arts. In de brief van de heer J.H.J. Arkink, werkzaam bij Kroesewevers Belastingadviseurs, d.d. 18 april 2003 stelt de heer Arkink namens verzoekster voor een gesprek te arrangeren om de bespreking van 31 maart 2003 voort te zetten. Verweerder laat echter in de brief van mr. De Hollander d.d. 1 mei 2003 weten dat verzoekster twee opties heeft: of Almi Metaal B.V. alsnog aan verweerder verkopen of een afkoopregeling overeenkomen in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De rechtbank acht het aannemelijk dat mede de houding van verweerder het onmogelijk heeft gemaakt de arbeidsverhouding te herstellen. Zoals uit de hierboven genoemde brieven van mr. De Hollander blijkt was naar mening van verweerder reïntegratie uitgesloten. Niet gebleken is echter dat verweerder zelf actie heeft ondernomen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden dan wel om ander werk te vinden en de arbeidsovereenkomst met verzoekster te beëindigen. Verweerder heeft zich ziek gemeld en verder geen actie ondernomen. Van verweerder had, gezien zijn functie, een zakelijkere houding mogen worden verwacht.
Nu beide partijen een verwijt valt te maken ziet de rechtbank geen aanleiding de correctiefactor hoger of lager dan 1 vast te stellen. Van een zodanige slechte financiële positie van verzoekster, dat verzoekster bij toekennen van een vergoeding met toepassing van correctiefactor 1 in financiële problemen zal geraken is niet gebleken. De rechtbank zal de correctiefactor op 1 stellen.
8. Bij de berekening van de beloning B moet worden uitgegaan van het bruto maandsalaris, vermeerderd met vaste overeengekomen looncomponenten. De door verweerder opgegeven posten als: pensioen, bijdrage in de ziektekosten, reiskosten verzekering voor het gezin, vergoeding mobiele telefoon, telefoonaansluiting thuis, kabelaansluiting voor internet en betaling van ziektekosten die niet door de verzekering worden vergoed zijn niet als vaste looncomponenten aan te merken en worden voor berekening van de hoogte van de beloning voor de kantonrechtersformule buiten beschouwing gelaten. De hoogte van de beloning wordt vastgesteld op
€ 4.802, 89. De tantième van 3% wordt niet bij de berekening van de hoogte van de beloning meegenomen. Verweerder werkt al lange tijd bij verzoeker. Alleen de afgelopen drie jaar heeft verweerder een tantième uitkering ontvangen. De hoogte van de als tantième uitgekeerde bedragen is verschillend. De tantième kan om die redenen niet als vaste looncomponent worden gezien.
9. Nu verweerder zich op 7 april 2003 heeft ziek gemeld en aldus vanaf dat moment geen arbeid meer heeft verricht maar wel loon heeft ontvangen, ziet de rechtbank, ook gezien de reden van de ziekmelding, aanleiding uit te gaan van de peildatum: 1 april 2003. Het aantal gewogen dienstjaren A, is dan 29. Uitgaande van een beloning B van € 4.802,89 en een correctie factor C = 1 zal de hoogt van de vergoeding € 139.283,81 bedragen.
10. Verder stelt verweerder een specifieke autoregeling te hebben. Deze autoregeling houdt in dat hij zijn fiscale bijtelling betaalt aan verzoekster gedurende twee jaar, waarna de auto op naam van verweerder zal worden gezet. Verweerder stelt een auto te rijden ter waarde van € 60.000,00. Verweerder betaalt aan verzoekster € 15.000,00 per jaar. Verweerder draagt geen fiscale bijtelling af aan de fiscus. Op 13 juni 2004 zou verweerder € 30.000,00 betaald te hebben aan verzoekster. De auto zou volgens verweerder op 13 juni 2004 zijn eigendom worden. Verweerder verzoekt in het kader van de ontbinding de auto aan hem toe te bedelen. Verzoekster betwist de inhoud van de door verweerder voorgestelde regeling. De inhoud van de autoregeling is niet overgelegd. Niet duidelijk is dan ook wat partijen hierin precies zijn overeengekomen. Nu de rechtbank geen zicht heeft op de inhoud van de regeling en verzoekster de door verweerder voorgestelde inhoud betwist, kan de rechtbank in deze procedure omtrent de auto geen uitspraak doen. Het verzoek van verweerder zal dan ook worden afgewezen. Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of de door verweerder voorgestelde regeling fiscaal gezien legaal is.
11. De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
I. Stelt partijen in kennis van het voornemen om de tussen verzoekster en verweerder bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 maart 2004, onder toekenning aan verweerder van een ten laste van verzoekster komende vergoeding van € 139.283,81 (honderdnegenendertig duizend tweehonderd en drieëntachtig 81/100) bruto.
Stelt verzoekster in de gelegenheid om uiterlijk 13 februari 2004 schriftelijk haar verzoek in te trekken.
Indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt:
II. Ontbindt de tussen verzoekster en verweerder bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2004 onder toekenning aan verweerder van een vergoeding als hiervoor vermeld.
III. Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
IV. Wijst af het meer of anders verzochte.
Indien van deze gelegenheid wel gebruik wordt gemaakt:
V. Wijst het verzoek af.
VI. Veroordeelt verzoekster in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.225,00 aan salaris van de procureur.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. Breitbarth en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.