ECLI:NL:RBALM:2004:AR4170

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 802 WW44 V1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing schorsing bouwvergunning voor schoolgebouw en appartementen in Enschede

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 7 september 2004 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de schorsing van een bouwvergunning voor een schoolgebouw en 14 appartementen in Enschede. Het verzoek is ingediend door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, naar aanleiding van een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter op 17 juni 2004, waarbij de bouwvergunning was geschorst. De schorsing was gebaseerd op twijfels over de rechtsgeldigheid van de verleende vrijstelling en bouwvergunning, met name omdat er geen voorbereidingsbesluit gold en de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed aan de eisen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de vrijstelling in strijd was met artikel 19 lid 4 WRO, omdat de benodigde procedures niet waren doorlopen. De voorzieningenrechter heeft ook twijfels geuit over de ruimtelijke onderbouwing van het project, met name de bouw van woningen bovenop de school, die in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan.

Tijdens de openbare behandeling op 2 september 2004 heeft de gemeente Enschede aangevoerd dat er inmiddels een nieuw voorbereidingsbesluit was genomen en dat de gebreken in de vergunning waren hersteld. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing nog steeds niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat de gebreken niet in bezwaar konden worden hersteld.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de schorsing afgewezen, met de overweging dat de ruimtelijke onderbouwing niet in de beslissing op bezwaar was opgenomen, wat noodzakelijk was volgens de wet. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Voorzieningenrechter
Registratienummer: 04 / 802 WW44 V1 V
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:87 AWB
Op het verzoek van:
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verzoeker,
Belanghebbende partijen:
[inspreekster], wonende te [plaats],
Gemeente Enschede, vergunninghouder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 17 juni 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 20 december 2002 is bij verzoeker een bouwplan van de gemeente Enschede (hierna: vergunninghouder) ingekomen voor het bouwen van een schoolgebouw (Brede School) en 14 appartementen op het perceel Vermeerstraat 49 te Enschede.
De Welstandscommissie “Het Oversticht” heeft op 20 januari 2003 positief geadviseerd.
De raad van verzoekers gemeente heeft op 3 februari 2003 een voorbereidingsbesluit “Jan Vermeerstraat (Brede School) genomen.
Het bouwplan heeft met ingang van 7 maart 2003 gedurende twee weken ter inzage gelegen.
Bij brief van 20 maart 2003 heeft mevrouw [inspreekster] (hierna: [inspreekster]) haar zienswijzen met betrekking tot het bouwplan bij verzoeker kenbaar gemaakt.
Bij brief van 30 september 2003 heeft verzoeker [inspreekster] meegedeeld dat haar inspraakreactie geen aanleiding is geweest om de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te beëindigen.
Het bouwplan heeft met ingang van 10 oktober 2003 gedurende vier weken ter inzage gelegen.
Bij brief van 4 november 2003 heeft [inspreekster] haar zienswijzen kenbaar gemaakt.
Op 20 november 2003 heeft verzoeker bij Gedeputeerde Staten een verklaring aangevraagd dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Gedeputeerde Staten hebben op 5 februari 2004 de gevraagde verklaring van geen bezwaar afgegeven na een positief advies van de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening. De zienswijzen van [inspreekster] zijn daarbij ongegrond verklaard.
Bij beslissing van 9 maart 2004 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning met toepassing van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO verleend.
Bij brief van 16 april 2004, aangevuld op 11 mei 2004, is namens [inspreekster] tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 18 mei 2004 is aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de beslissing van 9 maart 2004.
Bij beslissing van 17 juni 2004 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de beslissing van 9 maart 2004 geschorst tot zes weken nadat op het bezwaarschrift van [inspreekster] is beslist.
Bij brief van 19 augustus 2004 vraagt verzoeker om de schorsing van de beslissing van 9 maart 2004 op grond van artikel 8:87 Awb zo spoedig mogelijk op te heffen.
Openbare behandeling van het verzoek om opheffing van de schorsing heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 september 2004, alwaar namens verzoeker mr. W.D. Piek en mevrouw W.A. Wevers, ambtenaren van de gemeente Enschede, zijn verschenen. [inspreekster] is in persoon verschenen en de gemeente Enschede heeft zich doen vertegenwoordigen door R. Horseling, ambtenaar van de gemeente Enschede.
3. Overwegingen
Artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt het volgende:
1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.
3. Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan de desbetreffende rechtspersoon wordt terugbetaald.
Verzoeker heeft verzocht de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juni 2004 uitgesproken schorsing van het besluit van 9 maart 2004 op te heffen. Bij de beoordeling van dit verzoek dient te worden nagegaan of er, gelet op hetgeen door verzoeker is aangevoerd, grond bestaat die voorlopige voorziening op te heffen.
Aan de schorsing van het besluiten van 9 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
a. De vrijstelling is in strijd met artikel 19 lid 4 WRO verleend, omdat op het moment van het verlenen van de vrijstelling en de bouwvergunning op 9 maart 2004 geen voorbereidingsbesluit gold en geen ontwerp-bestemmingsplan ter visie lag.
b. De ruimtelijke onderbouwing beperkt zich tot de noodzaak van de vestiging van de Brede School. Er is niet ingegaan op de bouw van de woningen bovenop de school, terwijl die nu juist strijdig is met het geldende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan 1949, Stadsveld”.
c. De voorzieningenrechter heeft twijfels ten aanzien van de juistheid van verzoekers stelling dat het te realiseren project binnen de toekomstige bestemming, namelijk het ontwerp-bestemmingsplan “Stadsveld/Pathmos” van het betreffende gebied past.
d. De voorzieningenrechter vraagt zich af of de in het genoemde ontwerp-bestemmingsplan gekozen systematiek zich verdraagt met de WRO.
De voorzieningenrechter heeft om voornoemde redenen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, in casu het schorsen van de verleende vrijstelling en bouwvergunning, toegewezen.
Verzoeker voert thans aan dat een nieuw voorbereidingsbesluit is genomen en dat op 17 augustus 2004 bij de beslissing op bezwaar opnieuw vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend. Verder is verweerder in de bezwarenprocedure ingegaan op de bovengenoemde opmerkingen van de voorzieningenrechter. Kortom, de aan de vergunning klevende gebreken zijn opgeheven. Verzoeker wijst op de diverse belangen bij een zo spoedig mogelijke start van de bouw. Zo zijn op dit moment de leerlingen op verschillende locaties gehuisvest, hetgeen slecht is voor de samenhang van de school. Deze locaties zijn bovendien slechts beperkt beschikbaar en zijn gehuurd voor de in de oorspronkelijke bouwplanning voorziene periode. Als deze periode uitloopt, ontstaat een groot (tijdelijk) huisvestingsprobleem. Indien de locaties langer kunnen worden gehuurd, kost dit veel extra geld. Ook loopt de bouwplanning synchroon aan die van het schooljaar. Alleen in de zomervakantie en kerstvakantie kan worden verhuisd. Verzoeker vraagt dan ook om de getroffen voorlopige voorziening zo spoedig mogelijk op te heffen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 19, eerste lid, van de WRO biedt de mogelijkheid, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van het college van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat hij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar heeft. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Het ontwerp-vrijstellingsbesluit heeft met ingang van 10 oktober 2003 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Vanaf dat moment konden omwonenden kennis nemen van de ruimtelijke onderbouwing van het project, aldus de bezwaarschriftencommissie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit twee gebreken vertoont. Allereerst wordt verwezen naar het ontwerp-bestemmingsplan “Stadsveld/Pathomos” dat nog niet in procedure is gebracht. Het bouwplan zou hiermee in overeenstemming zijn. Gebleken is dat dit standpunt onjuist is. Bovendien ontbreekt in de ruimtelijke onderbouwing een essentieel onderdeel. Het project wordt namelijk niet onderbouwd voor zover het in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan 1949, Stadsveld”, te weten de woningen bovenop de school. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijk gebrek niet in bezwaar kan worden hersteld, ondanks het feit dat er, zoals verweerder terecht stelt, sprake is van een geringe inbreuk op het geldende bestemmingsplan.
Verzoeker heeft gesteld dat herstel bij de beslissing op bezwaar wel mogelijk is en heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2004 (200306540/1, LJN AP3453). De voorzieningenrechter interpreteert die uitspraak evenwel anders dan verzoeker. In die zaak overwoog de Afdeling immers dat de ruimtelijke onderbouwing van het primiare besluit, hoewel summier, voldoet. Tot dat oordeel komt de voorzieningenrechter, als overwogen, in deze zaak niet.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het gebrek van een goede ruimtelijke onderbouwing in bezwaar is hersteld. Dit is een onjuist standpunt. De ruimtelijke onderbouwing maakt immers geen deel uit van de beslissing op bezwaar. En dat had wel gemoeten. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar artikel 19a WRO dat bepaalt dat het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, een beschrijving bevat van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen.
Ook anders dan verzoeker, dit geheel ten overvloede, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet besloten ligt in het voorbereidingsbesluit van 28 juni 2004. De ruimtelijke onderbouwing is slechts een bijlage van het voorbereidingsbesluit die voor de gemeenteraad in de leeskamer ter inzage heeft gelegen.
Op basis van het vorenoverwogene wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
wijst het verzoek af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2004 door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink, griffier.
Afschrift verzonden op
mtl