ECLI:NL:RBALM:2004:AR6970

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
66895 / KG ZA 04-254
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Inden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot voorschot schadevergoeding door waterschappen

In deze zaak vorderden Milieutech Beheer B.V. en andere eisers (tezamen Milieutech c.s.) in kort geding een voorschot op schadevergoeding van de waterschappen Regge en Dinkel en Groot Salland, ter hoogte van € 17 miljoen. De eisers stelden dat de waterschappen onrechtmatig hadden gehandeld door hen publiekelijk te beschuldigen van bedrog en door kansloze gerechtelijke procedures tegen hen aan te spannen. De vordering was gebaseerd op schade die Milieutech c.s. zouden hebben geleden als gevolg van deze beschuldigingen en de juridische procedures. De rechtbank Almelo oordeelde dat de vorderingen van Milieutech c.s. niet voldoende aannemelijk waren en dat er geen spoedeisend belang bestond voor toewijzing van de vorderingen in kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vraag of de waterschappen onrechtmatig hadden gehandeld, onderwerp was van een nog lopende bodemprocedure, en dat het niet aan de voorzieningenrechter was om hierover een voorlopig oordeel te geven. De rechtbank wees de vorderingen van Milieutech c.s. af en veroordeelde hen in de kosten van het geding. Dit vonnis werd uitgesproken op 2 december 2004.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Kort Geding
zaaknummer: 66895 / KG ZA 04-254
datum uitspraak vonnis: 2 december 2004 (jm)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Milieutech Beheer B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
[Eiser 2]
wonende te [Woonplaats],
[Eiser 3],
wonende te [Woonplaats,
eisers
verder tezamen ook te noemen: Milieutech c.s.,
advocaat mr. H.J. Smit, te Rotterdam,
procureur: mr. T.J. van Drooge,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Waterschap Regge en Dinkel,
gevestigd te Almelo,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Waterschap Groot Salland,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
verder tezamen ook te noemen: de Waterschappen,
advocaat: mr. H.A. Groen te Den Haag,
procureur: mr. E. Poelenije.
Het procesverloop
Milieutech c.s., eisers, hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding. Ter zitting hebben zij hun primaire eis verminderd tot € 17.328.678,-.
Ter zitting van 17 november 2004 zijn verschenen: [Eiser 2], in zijn hoedanigheid van statutair directeur en aandeelhouder van Milieutech en [Eiser 3], eveneens in zijn hoedanigheid van statutair directeur en aandeelhouder van Milieutech, allen bijgestaan door mr. Smit.
Mr. Groen is verschenen namens gedaagden. Het vonnis is bepaald op vandaag.
Milieutech c.s. hebben tevens een dagvaarding uitgebracht tegen de heer [Voormalig watergraaf], tot 1 januari 2004 als watergraaf verbonden aan Waterschap Regge en Dinkel. Milieutech c.s. vorderen, eveneens in kort geding, rectificatie in de krant van door [Voormalig watergraaf] gedane onrechtmatige uitlatingen en een verbod voor de toekomst van het doen van dergelijke uitlatingen. De behandeling van beide zaken heeft tegelijk plaatsgevonden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Het Waterschap Regge en Dinkel en de rechtsvoorganger van het Waterschap Groot Salland, het Zuiveringschap West-Overijssel, hebben op 1 maart 1993 een overeenkomst gesloten met STVManagement B.V., een bedrijf dat een slibverwerkingsinstallatie (SVI) zou bouwen en exploiteren ter verbranding van door de Waterschappen aan te leveren zuiveringsslib.
2. De SVI begon in 1994 te draaien, doch vertoonde al spoedig zodanige gebreken, dat de exploitatie regelmatig kwam stil te liggen. Nadat aan STVM surséance van betaling was verleend, werd STVM op 21 maart 1997 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft de vorderingen, die SVTM uit hoofde van de overeenkomst op de Waterschappen zou hebben, verkocht en overgedragen aan Milieutech, waarna zij een arbitrale procedure is begonnen.
3. Arbiters zijn tot de conclusie gekomen dat de samenstelling van het slib afweek van hetgeen het uitgangspunt van partijen in hun overeenkomst was. Zij hebben de Waterschappen aansprakelijk gehouden voor de gevolgen die dit voor STVM teweeggebracht heeft. In dat verband hebben zij de Waterschappen ook aansprakelijk gehouden voor de schade, die zich bij de exploitatie van de SVI zou hebben voorgedaan als gevolg van de plakkerigheid van het slib, met inbegrip van de vertragingsschade. Voorzover de vordering was gebaseerd op schade, toegebracht door vermeende vreemde voorwerpen in het slib, hebben arbiters de vordering afgewezen. Wezenlijk voor de vaststelling van de aansprakelijkheid van de Waterschappen was de constatering van arbiters, dat de werkelijke samenstelling van het ter verwerking aangeboden slib in hoge mate afweek van de, volgens arbiters, door partijen verwachte en beoogde samenstelling.
Bij tussenvonnis d.d. 24 januari 2000 hebben de arbiters bepaald dat de Waterschappen aansprakelijk zijn voor de door hun toedoen door Milieutech geleden schade. Voorts hebben de arbiters in dit tussenvonnis bepaald dat de Waterschappen bij wijze van voorlopige schadeloosstelling een bedrag van f 4.000.000,- aan Milieutech dienen te betalen.
Arbiters hebben op 22 december 2000 een eindvonnis gewezen. In dat vonnis zijn de Waterschappen veroordeeld tot betaling van een bedrag van f 42.079.000,-, met rente en kosten aan Milieutech.
4. Naar aanleiding van de verschillende uitspraken van de arbiters hebben er verscheidene civiele procedures plaatsgevonden, die geleid hebben tot de volgende uitspraken:
1. kort geding vonnis van 27 maart 2000 van de president van de rechtbank Zwolle: verzet van de Waterschappen tegen betaling van f 4.000.000,- voorschot afgewezen;
2. beschikking van 30 november 2000 van de rechtbank Rotterdam: verzoek van de Waterschappen tot schorsing tussenvonnis afgewezen;
3. beschikking van 18 januari 2001 van het gerechtshof Den Haag: verzoek van de Waterschappen tot schorsing tussenvonnis afgewezen;
4. beslissing van 8 februari 2001 van de president van de rechtbank Rotterdam: verzet van de Waterschappen tegen executie 50,5 miljoen gulden afgewezen;
5. kort geding vonnis van 6 maart 2001 van de president van de rechtbank Almelo: verzet van de Waterschappen tegen executie 50,5 miljoen gulden afgewezen.
6. vonnis van 10 april 2002 van de rechtbank Almelo: vordering van Milieutech c.s. tot betaling van schade, verklaring voor recht dat de Waterschappen jegens Milieutech c.s. onrechtmatig hebben gehandeld, verbod voor de Waterschappen om verder te procederen, veroordeling tot plaatsing van rectificatie, afgewezen;
7. arrest van 26 november 2002 van het hof Arnhem: hoger beroep van de Waterschappen tegen betaling van 50,5 miljoen gulden afgewezen;
8. vonnis van 22 januari 2003 van de rechtbank Rotterdam: vordering van de Waterschappen tot vernietiging inzake de openbare orde afgewezen;
9. arrest van 20 juni 2003 van de Hoge Raad: cassatieberoep van de Waterschappen afgewezen;
10. arrest van 7 augustus 2003 van het hof Den Haag: vordering van de Waterschappen tot herziening (2e rekest civiel) afgewezen;
11. arrest van 4 mei 2004 van het hof Arnhem: hoger beroep van Milieutech c.s. tegen uitspraak van 10 april 2002, bewijsopdracht voor Milieutech c.s.
5. Op 20 september 2004 heeft ter openbare zitting van het hof te Arnhem een getuigenverhoor plaatsgevonden. Aldaar is gehoord prof. mr. Jan Meinard van Dunné, wonende te Rotterdam, opgetreden als voorzitter van het scheidsgerecht in de zaak tussen Milieutech c.s. en de Waterschappen. Van dit verhoor is een proces-verbaal als productie in het geding gebracht. Naar aanleiding van dit verhoor heeft Milieutech c.s. afgezien van het verder horen van getuigen. De Waterschappen hebben aangegeven een contra-enquête te houden, waarbij zij de drie voormalige arbiters (Van Dunné, Van Hasselt en Bekkers) willen horen.
6. In kort geding vorderen Milieutech c.s. vergoeding van de door hun geleden schade vanaf januari 2000 wegens onrechtmatig handelen van de Waterschappen. Het onrechtmatig handelen bestaat volgens Milieutech c.s. uit:
? het publiekelijk via de pers en televisie beschuldigen van Milieutech c.s. in de arbitrage van 1997-2000 bedrog te hebben gepleegd;
? het niet kunnen bewijzen van de beschuldiging van het zogenaamde bedrog;
? het voeren van kansloze gerechtelijke procedures tegen Milieutech c.s.;
? misbruik van recht.
Milieutech c.s. vorderen primair betaling van € 18,9 miljoen als zijnde door Milieutech c.s. geleden schade vanaf januari 2000 tot heden. Subsidiair vorderen Milieutech c.s. betaling van € 9,4 miljoen voor de schade geleden vanaf 5 april 2002 tot heden. Meer subsidiair vorderen Milieutech c.s. betaling van een zodanig voorschot op de aan Milieutech c.s. toekomende schadevergoeding als de voorzieningenrechter meent te behoren. Alles met veroordeling van de Waterschappen in de kosten van dit geding.
7. De Waterschappen stellen dat de geldvordering van Milieutech c.s. in kort geding niet kan worden toegewezen nu de vordering onvoldoende aannemelijk is, het spoedeisend belang ontbreekt en rekening dient te worden gehouden met het restitutierisico.
8. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding dient onderzocht te worden of de vordering voldoende aannemelijk is en of er een spoedeisend belang bestaat. Tevens dient bij de afwegingen van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
In casu gaat het om een geldvordering. Aan de orde is dan ook allereerst de vraag of de vorderingen van Milieutech c.s., primair dan wel subsidiair dan wel meer subsidiair aannemelijk zijn. Milieutech c.s. stellen dat de Waterschappen onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld en vorderen vergoeding van de geleden schade begroot op totaal
€ 17.328.678,-. Voor het kunnen toekennen van deze vorderingen in kort geding dient aannemelijk te zijn dat de Waterschappen onrechtmatig jegens Milieutech c.s. hebben gehandeld. Vervolgens dient de schade die Milieutech c.s. daardoor stelt te hebben geleden aannemelijk te zijn. Of de Waterschappen onrechtmatig hebben gehandeld is thans onderwerp van de nog lopende bodemprocedure voor het hof Arnhem. Het hof Arnhem heeft op
4 mei 2004 een (tussen)arrest gewezen en Milieutech c.s. bewijsopdracht gegeven omtrent de vraag of sprake is van misbruik van procesrecht door het aanspannen van de eerste rekest civiel procedure. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Aan de vraag of de Waterschappen onrechtmatig jegens Milieutech c.s. hebben gehandeld door in de publiciteit Milieutech c.s. te betichten van bedrog, of door de andere gestelde onrechtmatige gedragingen, is het hof nog niet toegekomen. Het hof heeft vooralsnog alleen besproken of sprake is van misbruik van recht aan de kant van de Waterschappen. Indien daar sprake van is, zo oordeelt het hof, kan dit, indien aan de vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan, worden aangemerkt als onrechtmatige daad, waardoor degene die de misbruik maakt, schadeplichtig wordt. De omvang van de schade dient dan echter nog nader bij staat te worden opgemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien de aard van de zaak, deze procedure zich er niet voor leent nu een voorlopig oordeel te geven over de vraag of de Waterschappen onrechtmatig jegens Milieutech c.s. hebben gehandeld. Deze vraag staan ter beoordeling van de rechter in de bodemprocedure.
9. In haar (tussen)arrest van 4 mei 2004 oordeelt het hof wel dat de Waterschappen door het aanspannen van de tweede rekest civiel procedure misbruik van procesrecht hebben gemaakt. Gezien dit oordeel van het hof over de door de Waterschappen gevoerde tweede rekest civiel procedure is aannemelijk dat het hof in haar einduitspraak zal oordelen dat de Waterschappen door het voeren van die procedure misbruik van recht hebben gepleegd en daardoor onrechtmatig jegens Milieutech c.s. hebben gehandeld. Nu deze onrechtmatige daad in kort geding aannemelijk is te achten dient te worden gekeken of Milieutech door deze onrechtmatige daad (dus enkel het voeren van de tweede rekest civiel procedure) schade heeft geleden en hoe hoog die schade is.
Milieutech c.s. stellen in kort geding de navolgende schade te hebben geleden.
- bedrijfsschade € 5.000.000,-
- gederfde management fee € 2.335.000,-
- immateriële schade € 3.000.000,-
- kosten rechtsbijstand € 2.706.418,- en € 272.605,-
- genoegdoening schuldeiseres € 150.000,-
- interest € 2.103.755
- belastingschade € 1.260.900,-
- onvoorzien € 500.000,-
Totaal € 17.328.678,-.
De omvang en inhoud van de opgegeven schadeposten worden door de Waterschappen gemotiveerd betwist. De schadeposten zien op door Milieutech c.s. gestelde geleden schade als gevolg van alle gestelde onrechtmatige gedragingen welke onrechtmatige gedragingen thans niet vaststaan en dus ook niet vaststaat dat de Waterschappen die schade dient te vergoeden. Door Milieutech c.s. is niet aangegeven welke schade zij hebben geleden als gevolg van de gevoerde tweede rekest civiel procedure. Ook is Milieutech c.s. er niet in geslaagd in kort geding aannemelijk te maken dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden en is geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Waterschappen. Nu het een geldvordering betreft dient de voorzieningenrechter tevens rekening te houden met het restitutierisico. Mede gelet hierop is het niet aan de voorzieningenrechter om uit een totale vordering van € 17.328.678,- een bedrag te schatten aan geleden schade als gevolg van enkel de gevoerde tweede rekest civiel procedure. Ook het spoedeisend belang hiertoe ontbreekt. Milieutech c.s. stellen dat het spoedeisend belang daarin is gelegen dat de Waterschappen de tactiek volgen van uitroken en kapot procederen. De fondsen van Milieutech c.s. raken hierdoor uitgeput. Milieutech c.s. vergeten hier echter dat zij zelf de procedure bij de rechtbank en het hof aanhangig hebben gemaakt. De Waterschappen komt dan het recht toe zich in die procedures te verdedigen.
10. Gelet op bovenstaande overwegingen in samenhang is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen van Milieutech c.s. dienen te worden afgewezen. Milieutech c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank:
I. Wijst af de vorderingen.
II. Veroordeelt Milieutech c.s. in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Waterschappen begroot op € 241,00 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de procureur.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.