RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 56 WAO AW1 A
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Hengelo, verweerder,
Derde-belanghebbende: [werkgever] Finance Nederland B.V..
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 10 december 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser was werkzaam als [functie] bij [werkgever] Nederland B.V., hierna te noemen [werkgever]. Bij besluit van 9 maart 2001 is hem met ingang van 7 september 2000 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze WAO-uitkering is bij besluit van 24 juli 2002 met ingang van 25 september 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder besloten aan [werkgever] een gedifferentieerde premie voor het jaar 2003 in rekening te brengen. Tegen dit besluit heeft [werkgever] op 23 december 2002 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 november 2003 heeft verweerder het voornemen geuit de beslissing(en) inzake de WAO-uitkering van eiser te herzien. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van de werkgever van eiser gegrond verklaard.
Eiser kan zich blijkens het beroepschrift, gedateerd 20 januari 2004, niet met dit besluit verenigen. Verweerder heeft vervolgens een verweerschrift, ingekomen op 15 maart 2004 ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 10 januari 2005, waar eiser is verschenen alsmede zijn gemachtigde mr. Smit voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer J. Liesting.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het besluit van [werkgever] gegrond heeft verklaard in rechte in stand kan blijven. Dit besluit is, zoals uit het navolgende zal blijken, aan te merken als beslissing op het bezwaar van [werkgever] tegen zowel de toekenningbeslissing van de WAO-uitkering aan eiser van 9 maart 2001 en de herzieningsbeslissing van 24 juli 2002, als tegen het premiebesluit van 25 november 2002. Eiser is om die reden aan te merken als belanghebbende en kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen, voor zover dit gericht is tegen de beslissing aangaande zijn WAO-uitkering.
toekenningsbeslissing
Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, is nader omschreven in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Om te beoordelen of verweerders besluit op goede gronden berust, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor eiser nog arbeid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO is aan te wijzen, die hij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.
In het onderhavige geval heeft N. van Schaardenburgh, verzekeringsarts, op 23 januari 2001 rapport uitgebracht. Zij heeft geen belastbaarheidsprofiel opgesteld, omdat het nog niet mogelijk was een duidelijke conclusie inzake de resterende belastbaarheid van betrokkene te formuleren. Om die reden diende expertise plaats te vinden. Bij ten Kate en Kouwenhove is vervolgens een psychiatrische expertise aangevraagd.
In de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts Van Schaardenburgh, gedateerd 23 februari 2001 komt zij tot de conclusie dat eiser vanaf 14 februari 2001 niet belastbaar is ten aanzien van algemeen gangbare arbeid. De expertise kon niet worden afgerond vanwege de opname van eiser op de cardiologische afdeling vanwege een hartinfarct. De arbeidsdeskundige R.E. Poelman heeft vervolgens op 6 maart 2001 geconcludeerd dat eiser per einde wachttijd theoretisch voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is aan te merken.
Gelet op voornoemde medische en arbeidskundige rapportages heeft verweerder bij besluit van 9 maart 2001 besloten eiser met ingang van 7 september 2000 een uitkering toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
herzieningsbeslissing
In het kader van een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid concludeert de verzekeringsarts J.A.M. Baltus in een medisch onderzoeksverslag, gedateerd 18 april 2002 dat nog geen duidelijke conclusie inzake de resterende belastbaarheid van eiser te formuleren valt en dat de psychiatrische expertise dient te worden afgewacht. Wel wordt een voorlopige belastbaarheid vastgesteld. In haar aanvullende rapportage van 7 juni 2002 maakt zij er melding van dat de expertise geen doorgang heeft kunnen vinden omdat eiser tweemaal niet is verschenen. Om die reden concludeert de verzekeringsarts dat eiser belastbaar is te achten volgens het belastbaarheidsprofiel, zoals dat door haar reeds in april 2002 werd opgesteld.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige H. van Ringen bekeken of er voldoende functies te duiden waren die eiser ondanks zijn beperkingen nog zou kunnen vervullen. Blijkens de rapportage van 18 juli 2002 is de arbeidsdeskundige van mening dat dergelijke arbeid inderdaad nog aanwijsbaar is en dat eiser hiermee circa 46% zou kunnen verdienen van het te dezen in aanmerking te nemen loon van een geheel valide [functie].
Gelet op voornoemde medische en arbeidskundige rapportages heeft verweerder bij besluit van 24 juli 2002 besloten de WAO-uitkering met ingang van 25 september 2002 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
premiebeslissing
Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder de gedifferentieerde WAO-premie vastgesteld voor [werkgever] voor het jaar 2003. De hoogte van de premie wordt mede bepaald door de aan eiser toegekende WAO-uitkering over het jaar 2001.
procedure
Bij schrijven van 23 december 2002 heeft [werkgever] tegen voornoemde premiebeslissing bezwaar gemaakt. [werkgever] heeft in het bezwaarschrift onder meer verzocht om een herbeoordeling van de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser, dan wel in de berekening van de gedifferentieerde premie de WAO-uitkering van eiser buiten beschouwing te laten.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van [werkgever] heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe. In zijn rapport van 4 juli 2003 komt de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat er onvoldoende medische argumenten zijn om bij eiser arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebreken op en rond einde wachttijd WAO aan te nemen. In 2001 is eiser wel tijdelijk arbeidsongeschikt geweest ten gevolge van een klein hartinfarct. In 2002 was eiser daar echter van hersteld en was naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts de situatie weer vergelijkbaar met de situatie op en rond einde wachttijd WAO.
Bij brief van 19 november 2003 heeft verweerder besloten dat het bezwaar van [werkgever] tegen de premievaststelling wordt opgevat als een bezwaar tegen de beslissing(en) inzake de WAO-uitkering van eiser. Daarnaast heeft verweerder het voornemen geuit om deze beslissingen te herzien. De brief is als bijlage bij een begeleidend schrijven op dezelfde dag aan eiser verzonden. In dat begeleidend schrijven staat vermeld dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts d.d. 4 juli 2003 als bijlage is meegezonden. Tegen dit voornemen zijn van de zijde van [werkgever] en eiser geen bezwaren ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens besloten het bezwaarschrift van [werkgever] gegrond te verklaren.
Dit betekent, zo staat in het bestreden besluit te lezen, dat de WAO-uitkering van eiser met ingang van 22 januari 2004 wordt ingetrokken en dat inzake de premievaststelling over 2003 een correctie wordt uitgevoerd. Voor de heroverweging wordt verwezen naar de brief van 19 november 2003.
standpunten partijen
In beroep heeft eiser onder meer aangevoerd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat hieruit niet blijkt waarom de toekenning van de WAO-uitkering per 8 september 2000 en de herziening per 25 september 2002 onjuist zou zijn geweest.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift onder meer aangevoerd dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, gedateerd 4 juli 2003, en het voorgenomen besluit van 19 november 2003 ook aan eiser is gezonden en eiser aldus voldoende op de hoogte is van de motivering van het besluit.
overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt dat in het bezwaarschrift van [werkgever] van 23 december 2003 uitdrukkelijk staat vermeld dat het bezwaar gericht is tegen beslissing van 25 november 2002 betreffende de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor het jaar 2003. Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer RSV 2004,179), kan een grond die ziet op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in een geding over de vaststelling van de gedifferentieerde premie niet leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen die vaststelling. In een procedure betreffende de gedifferentieerde premie kunnen slechts die gronden aan de orde komen die niet zien op de toegekende arbeidsongeschitkheidsuitkering(en) waarop de berekening van genoemde premie is gebaseerd. Gronden met betrekking tot een toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen slechts slagen in een procedure over die uitkering.
In de brief van 19 november 2003 heeft verweerder echter uitdrukkelijk besloten het bezwaarschrift van [werkgever] tegen het besluit van 25 november 2002 inzake de premievaststelling tevens op te vatten als een bezwaar tegen de beslissing(en) inzake de WAO-uitkering van eiser. Deze beslissingen betreffen de beslissing van 9 maart 2001 (waarbij aan eiser per 7 september 2000 een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% wordt toegekend) en de beslissing van 24 juli 2002 (waarbij de uitkering van eiser per 25 september 2002 wordt bepaald naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat aldus is beslist omdat het bezwaarschrift impliciet gericht is tegen de toekenningbeslissing. Gelet op voornoemde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep acht de rechtbank zulks onjuist. Artikel 87e van de WAO strekt ertoe om de discussie omtrent de juistheid van de toekenning en de hoogte van de WAO-uitkering te concentreren in een tegen de toekenningsbeslissing gerichte procedure. De rechtbank leidt hieruit af, dat het geding tegen de toekenningsbeslissing afzonderlijk van het premiegeschil kan en moet worden gevoerd.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat zij het bovendien onjuist acht dat verweerder het bezwaarschrift niet alleen heeft opgevat als bezwaar tegen de toekenningsbeslissing maar ook als een bezwaar tegen de herzieningsbeslissing van 24 juli 2002, waarin de uitkering van eiser per 25 september 2002 is herzien. Het besluit inzake de premievaststelling over het jaar 2003 ziet immers slechts op het refertejaar 2001.
Uit vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder het bezwaar van [werkgever] aangaande de toekenning en de herziening van de WAO-uitkering aan eiser ten onrechte in de procedure aangaande de premievaststelling heeft betrokken.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op genoemde beslissingen inzake de WAO-uitkering van eiser, niet in stand kan blijven.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien [werkgever] (alsnog) bezwaar maakt tegen de toekenningsbeslissing van 9 maart 2001, hetgeen haar uiteraard vrijstaat, de toepassing van bezwaar- en beroepstermijnen bepalingen van openbare orde betreffen, die de rechtbank ambtshalve dient te toetsen. De rechtbank overweegt te dien aanzien dat hoewel het besluit van 9 maart 2001 kennelijk niet door verweerder aan [werkgever] is toegezonden, dat niet wegneemt dat voor [werkgever] daartegen wel een rechtsmiddel openstond. In het feit dat het besluit niet aan de belanghebbende is verzonden kan mogelijk een aanleiding worden gevonden om belanghebbende ondanks overschrijding van de daarvoor gestelde termijn in zijn bezwaar te ontvangen. De beantwoording van deze vraag mag niet buiten beschouwing worden gelaten. Hoewel de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het intern beleid is om bij gestelde niet-ontvangst van een primaire beslissing het bezwaar ondanks een termijnoverschrijding te ontvangen, betekent dat –wat van dat beleid ook verder zij- niet dat verweerder zonder nadere motivering toepassing kan geven aan artikel 6:11 van de Awb. Daarnaast is het vaste jurisprudentie, dat bij een termijnoverschrijding zo spoedig mogelijk na het op de hoogte geraken van het besluit alsnog bezwaar dient te worden gemaakt en niet de volle bezwaartermijn meer open staat.
Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. Deze kosten worden begroot op EUR 644,-- voor verleende rechtsbijstand en EUR 1,30.
Beslist wordt derhalve als volgt.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 645,30, door verweerder te betalen aan eiser;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad EUR 31,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. S.Taalman, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier.
Afschrift verzonden op
mtl