RECHTBANK ALMELO
zaaknummer: 61536 HA ZA 976/2003
datum uitspraak vonnis: 26 januari 2005 (dh)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Almelo,
eiser,
verder te noemen [Eiser],
procureur: mr. E.J.M. Abels,
de openbare rechtspersoon
de Gemeente Almelo,
zetelend te Almelo,
gedaagde,
verder te noemen de Gemeente,
procureur: mr. S.H.G. Swennen.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 3 maart 2004.
Ten vervolge op dat vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgehad. Proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben vervolgens vonnis verzocht.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen in het tussenvonnis.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
[Eiser] is eigenaar van een huis aan de [Adres Eiser] te Almelo. Op de in deze procedure overgelegde foto's is te zien dat in de zijgevel van zijn huis zijn aangebracht
- twee bovenramen of bovenlichten die kennelijk zorgen voor licht, lucht en ontluchting in de badkamer,
- een hoekraam in de zij- en voorgevel van ongeveer plafondhoogte tot ongeveer borsthoogte,
- in het dak een dakraam dat eind 2003 of in 2004 is vervangen door een dakkapel.
De perceelgrens met het buurperceel loopt direct langs de zijgevel van het huis van [Eiser].
Toen het [Eiser]-huis in 1929 werd gebouwd, stond op 1.20 meter van die perceelsgrens een op een huis(je) gelijkend gebouw(tje), laatstelijk [het Winkelpand] geheten, met een verdieping gelijkvloers en direct daarboven een puntdak, d.w.z. een dak met twee schuine zijkanten waarvan de dwarse doorsnede de vorm van een scherpe hoek heeft.
De ramen in de zijgevel van het [Eiser]-huis bevonden zich binnen twee meter van de grens van zijn perceel en boden uitzicht op het erf van [het Winkelpand]. De eigenaren van [het Winkelpand] hebben zich vanaf 1929 nooit verzet tegen de aanwezigheid van die vensters.
[het Winkelpand] is in de negentiger jaren van de vorige eeuw gesloopt en de Gemeente is eigenaar van de grond geworden. De Gemeente is met twee ondernemingen overeengekomen dat op de grond van [het] voormalige [Winkelpand] een appartementsgebouw gebouwd gaat worden. Zodra de bouw gaat beginnen, zal de Gemeente de grond aan (een van) de ondernemingen in eigendom overdragen.
Het in overleg met de Gemeente gemaakte bouwplan houdt in dat de zijgevel van het te bouwen appartementsgebouw -gelijkvloers, 1e en 2e verdieping, samen 8.63 meter hoog- opgetrokken wordt op 1.20 meter van de perceelsgrens van het [Eiser]-huis en [het] voormalige [Winkelpand]. De zijgevel zal geen ramen hebben, maar gelijkvloers wel met deuren van ondoorzichtig materiaal, die toegang geven tot de appartementen en ondoorzichtige ramen.
3. [Eiser] stelt dat de Gemeente op grond van het bepaalde in art. 5:50, lid 4 BW een afstand van twee meter ten opzichte van de zijgevel van zijn woning in acht moet houden. Het appartementsgebouw brengt hem onredelijke hinder toe doordat hem licht en lucht wordt onthouden en zijn uitzicht uit zijn ramen ernstig wordt gehinderd. Hij vordert een verbod om binnen een afstand van twee meter van zijn gevel te gaan bouwen.
4. Primair acht de Gemeente [Eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering. De onderneming Ter Steege Vastgoed B.V. gaat na overdracht van de eigendom door de Gemeente ter plaatse voor eigen rekening en risico bouwen. De Gemeente heeft geen zeggenschap over de manier waarop gebouwd gaat worden. Art. 5:50 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) is derhalve niet van toepassing.
Subsidiair is de Gemeente van oordeel dat art 5:50 lid 4 de bouw toestaat omdat [Eiser] er niet onredelijk door zal worden gehinderd.
5.1 De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijk verweer.
[Eiser] beroept zich erop dat de Gemeente handelt in strijd met zijn burgerrechtelijke aanspraken uit art 5:50 lid 4 BW. Die bepaling houdt, zakelijk weergegeven, in dat de nabuur verplicht is binnen een afstand van twee meter van de vensters geen gebouwen aan te brengen die de eigenaar van het andere erf onredelijk zouden hinderen, behoudens voorzover zulk een gebouw zich daar ten tijde van het voltooien van de verjaring bevond. De Gemeente kan geen wegneming van de ramen in de zijgevel van [Eiser] meer eisen. Die vordering is in 1959 verjaard (art. 3:306 en 3:314 BW).
5.2 De Gemeente is als eigenaar van de opnieuw te bebouwen grond nabuur van [Eiser]. Zij heeft het in haar macht door wijziging van het bestemmingsplan en afgifte van een bouwvergunning te (doen) bouwen binnen twee meter van de vensters van [Eiser]. Bij de wijziging van het bestemmingsplan en de afgifte van de bouwvergunning dient zij rekening te houden met de burgerrechtelijke aanspraken van haar nabuur [Eiser]. Aldus de afdeling rechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 12 juni 1980 (BR 1980, 765), laatstelijk nog eens herhaald in die van 4 augustus 2004 (JB 2004, 321).
In haar kwaliteiten van zowel naburig eigenaar als gemeentelijke overheid, kan de Gemeente door het afgeven van een bouwvergunning die de burgerrechtelijke aanspraken van [Eiser] zou miskennen en toestaat ter plaatse een met het BW strijdig gebouw op te richten, beschouwd worden als de nabuur als bedoeld in art. 5:50, lid 4 BW.
Daar komt bij dat het plan voor het te bouwen appartementsgebouw in nauwe samenwerking tussen de Gemeente en de uitvoerende ondernemingen werd opgesteld.
6. De rechtbank gaat ook er aan voorbij dat, zoals de Gemeente stelt, [Eiser] zijn recht zich te beroepen op art 5:50 BW heeft verwerkt. De Gemeente heeft geen, althans onvoldoende gedragingen van [Eiser] gesteld waaruit ondubbelzinnig zou kunnen blijken dat [Eiser] zijn rechten niet wenste te handhaven.
7.1 De rechtbank kan derhalve het geschil van partijen ten gronde beoordelen.
Zoals overwogen kan de Gemeente geen wegneming meer vorderen van de vensters in de zijgevel. Mogelijk zou dat wel kunnen voor de dakkapel, omdat die een aantal jaren geleden gebouwd is ter vervanging van het oorspronkelijke dakraam en daardoor een ander uitzicht is gaan bieden op het erf van de buren van [Eiser].
Het plan voor het naast het [Eiser]-huis op te richten appartementsgebouw gaat er, naar de rechtbank als vaststaand aanneemt, van uit dat gebouwd gaat worden op 1.20 meter van de perceelsgrens met het [Eiser]-huis. De vraag of dat geoorloofd is moet worden beoordeeld met in achtneming van art. 5:50 lid 4 BW.
Dat artikel begint in lid 4 ermee dat bouwen op 1.20 meter van die perceelgrens niet mag als dat de eigenaar van het andere erf, [Eiser], onredelijk zou hinderen.
De vraag die beantwoord moet worden is of de bouw [Eiser] onredelijk hindert omdat hij vensters in zijn zijgevel heeft en in het dak daarboven een dakkapel. Naar het oordeel van de rechtbank is er van onredelijke hinder geen sprake.
8. Het uitzicht van en de lichtinval door het hoekraam in de zijgevel veranderen niet, worden mogelijk zelfs beter. Toen [het Winkelpand] er nog stond, keek dat raam volgens de overgelegde foto uit op de blinde muur van het puntdak van [het Winkelpand], die zich op 1.20 meter van het hoekraam bevond. Onbelemmerd uitzicht was er alleen door het hoekraam in de voorgevel.
In de nieuwe situatie heeft het hoekraam een ruimer uitzicht. [Eiser] heeft vergeleken met zijn uitkijk op een blinde muur dan langs de wat terugspringende zijmuur van het appartementsgebouw door zijn hoekraam wijder zicht.
Voor de lichtinval geldt dat die door de nieuwe toestand ook verbetert.
9. De bovenramen of bovenlichten van de badkamer zijn niet bedoeld om uitzicht te hebben, maar voor het toelaten van licht en lucht. Voorzover die ramen ook al niet tegenover de blinde muur van het puntdak van [het Winkelpand] lagen, zal de lichtinval door de ernaast te bouwen zijmuur van het appartementsgebouw minder worden. De toetreding van lucht blijft gehandhaafd en gelijk.
Als zich vermindering van licht voordoet, kan dat enige last veroorzaken -het meeste badkamergebruik zal waarschijnlijk niet zonder kunstlicht kunnen- maar er is geen sprake van overlast, anders gezegd van onredelijke hinder. Veel badkamers zijn inpandig en moeten het met kunstlicht doen.
10. Met de betrekkelijk recente bouw van de dakkapel als vervanging van het sinds jaar en dag bestaande dakraam heeft [Eiser] voor zichzelf een ander, beter en gemakkelijker uitzicht op het erf van zijn buurman geschapen. Dat is een verandering van de bestaande door de verjaring rechtmatig geworden toestand. De rechtbank zal in het midden laten of deze nieuwe en ruimere vensters twee meter afstand van de grenslijn met buurman's grens houden. Zo niet, of het [Eiser] geoorloofd was deze aan te brengen. Verder of in dat geval de nieuwe dakkapel ook valt binnen de in 1929 begonnen verjaringstermijn en of de nabuur wegneming ervan kan vorderen.
De rechtbank stelt wel vast dat een ruimte onder een dakkapel in het algemeen geen woonvertrek is, maar minder intensief wordt gebruikt als slaap- of studeerkamer of zolderruimte. Verder ligt de dakkapel door haar plaats in het dak op wat grotere afstand van de perceelsgrens en dus ook op grotere afstand dan 1.20 m van de op te trekken zijmuur van het appartementsgebouw. Daardoor ligt de dakkapel marginaal minder dan twee meter van de perceelsgrens. Het mindere uitzicht wordt slechts incidenteel genoten en is beperkt van omvang, voor de lichtinval geldt hetzelfde.
Ook hier geldt dat die zijmuur last veroorzaakt, maar geen overlast ofwel ongeoorloofde hinder.
11. Art. 5:50 lid 4, laatste zinsnede maakt verder een uitzondering op het verbod tot onredelijk hinderen: bouwen binnen twee meter mag ook als zich daar op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring al een gebouw bevond. Ook dat is hier het geval. [het Winkelpand] stond op 1.20 meter van de perceelsgrens. Dat gebouw mag worden vervangen door een ander, mits daarvan geen grotere inbreuk voor de nabuur het gevolg is (Memorie van Antwoord, Parlementaire Geschiedenis 5, blz. 206). Van een grotere inbreuk is, zoals in het voorgaande is overwogen, geen sprake.
12. Het voorgaande houdt in dat de vorderingen van [Eiser] moeten worden afgewezen en dat hij de kosten van dit geding moet dragen.
1. Wijst de vorderingen af.
2. Veroordeelt [Eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 205,- aan verschotten en € 904,- aan het salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Drewes en is op 26 januari 2005 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.