ECLI:NL:RBALM:2005:AS4746
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van der Veer
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake de nietigheid van de overeenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en gedaagde op basis van de Wet op het consumentenkrediet
In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo werd behandeld, stond de nietigheid van een overeenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en de gedaagde centraal. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet voldeed aan de eisen van de Wet op het consumentenkrediet (WCK), omdat Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst nietig was op grond van artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, wat betekent dat de overeenkomst niet vernietigbaar is en dat de partijen teruggebracht moeten worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst een krediettransactie betrof, waarbij Dexia een geldsom ter beschikking stelde aan de gedaagde, die rente diende te betalen en het bedrag aan het einde van de looptijd moest terugbetalen. De rechtbank benadrukte dat de WCK bedoeld is om consumenten te beschermen en dat de nietigheid van de overeenkomst niet alleen de gedaagde, maar ook Dexia zou benadelen. De rechtbank oordeelde dat het onaanvaardbaar zou zijn om de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia te vernietigen, vooral omdat de waarde van de aandelen ten tijde van de expiratie van de overeenkomst mogelijk hoger zou zijn geweest dan het ter beschikking gestelde bedrag.
Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld om een bedrag van € 1.452,- aan Dexia te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De reconventionele vordering van de gedaagde werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 2 februari 2005 door mr. M. van der Veer in het openbaar.