ECLI:NL:RBALM:2005:AS8308

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 208 WOB A1 A, 04 / 393 WOB A1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatie verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur inzake Europese aanbesteding gemeentehuis Haaksbergen

In deze zaak hebben eisers, waaronder de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen, verweerder verzocht om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot de Europese aanbesteding voor de (ver)nieuwbouw van het gemeentehuis. De rechtbank heeft te oordelen over de ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek. De rechtbank constateert dat verweerder op 17 november 2003 heeft beslist op het verzoek van eisers, maar dat het bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit is ingediend nadat het besluit bekend was gemaakt. Hierdoor zijn eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren. De gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen is echter als belanghebbende aangemerkt en het beroep van deze fractie is gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van de gemeenteraadsfractie. Daarnaast zijn de proceskosten van eisers en de gemeenteraadsfractie vergoed. De rechtbank heeft het beroep van de fractieleden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij pas tijdens de bezwaarschriftprocedure als verzoekers zijn aangemerkt. De rechtbank heeft het besluit van 16 maart 2004 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummers: 04 / 208 WOB A1 A
04 / 393 WOB A1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser] e.a. te [plaats],
eisers,
gemachtigde: J.P.E. Baakman, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Bawa te Haaksbergen,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 18 november 2003 en het besluit van verweerder d.d. 16 maart 2004 (verzonden 17 maart 2004).
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij brief van 2 oktober 2003 (door verweerder op 6 oktober 2003 ontvangen) hebben [eisers] en de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen (hierna ook te noemen gemeenteraadsfractie) verweerder verzocht om aan hen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie te verstrekken inzake de Europese aanbesteding betreffende de (ver)nieuwbouw van het gemeentehuis en een aantal vragen te beantwoorden.
Bij brief van 17 november 2003 heeft verweerder de vragen beantwoord en aangegeven op welke wijze en ten aanzien van welke onderdelen de gevraagde informatie ingevolge de Wob aan hen zal worden verstrekt.
Bij brief van 18 november 2003 is namens [eisers] en de gemeenteraadsfractie een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 2 oktober 2003.
Bij brief van 21 november 2003 is namens [eisers] en de gemeenteraadsfractie een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 17 november 2003.
Naar aanleiding van een brief van verweerder van 17 december 2003 heeft de gemachtigde aangegeven dat [fractieleden], samen de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen, in plaats van de gemeenteraadsfractie als verzoekers en bezwaarmakers aangemerkt dienen te worden.
Namens [eisers], [fractieleden] zijn beide bezwaarschriften op 16 januari 2004 tijdens een hoorzitting nader toegelicht ten overstaan van de Commissie voor de bezwaarschriften (hierna: commissie).
De commissie heeft op 8 maart 2004 advies aan verweerder uitgebracht.
Bij beroepschrift d.d. 11 maart 2004 is namens [eisers] en de gemeenteraadsfractie opgekomen tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaarschrift van 21 november 2003. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 04/208.
Bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2004 (verzonden 17 maart 2004) heeft verweerder
a) [eisers], [fractieleden] ontvankelijk verklaard in hun bezwaren tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 2 oktober 2003 voorzover het betreft de onderdelen 20, 22, 27, 31, 32, 33, 34, 37 en 39 van dit verzoek;
b) [eisers], [fractieleden] ontvankelijk verklaard in hun bezwaren tegen het besluit van 17 november 2003 voorzover het betreft de onderdelen 20, 22, 27, 31, 32, 33, 34, 37 en 39 van het verzoek van 2 oktober 2003;
c) [eisers], [fractieleden] voor het overige niet-ontvankelijk verklaard;
d) de bezwaren tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 2 oktober 2003 gegrond verklaard, voorzover het de onderdelen 20, 22, 27, 31, 32, 33, 34, 37 en 39 van dit verzoek betreft;
e) de bezwaren tegen het besluit van 17 november 2003 ongegrond verklaard, voorzover het betreft de onderdelen 20, 22, 27, 31, 32, 33, 34, 37 en 39 van het verzoek van 2 oktober 2003;
f) het besluit van 17 november 2003 gehandhaafd, voorzover het betreft de onderdelen 20, 22, 27, 31, 32, 33, 34, 37 en 39 van het verzoek van 2 oktober 2003, met dien verstande dat dit besluit wordt aangevuld met het verweerschrift van 6 januari 2004 en de motivering zoals opgenomen in het advies van de commissie.
Verweerder heeft op 13 april 2004 een verweerschrift in het geding gebracht met als bijlage diens beslissing op voornoemd bezwaarschrift d.d. 16 maart 2004 (verzonden op 17 maart 2004).
Bij beroepschrift d.d. 27 april 2004 is namens [eisers], [fractieleden] opgekomen tegen verweerders beslissing van 16 maart 2004. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 04/393.
De rechtbank heeft bij brief van 17 mei 2004 partijen bericht dat op grond van artikel 6:20, vierde lid, Awb het beroep d.d. 11 maart 2004 geacht wordt mede te zijn gericht tegen de beslissing van 16 maart 2004.
Bij brief van 17 mei 2004 zijn eisers door de rechtbank in de gelegenheid gesteld (aanvullende) gronden van beroep in te dienen, waarvan namens eisers op 9 juni en 11 juni 2004 gebruik is gemaakt.
Op 11 juni 2004 heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd een machtiging overgelegd.
Verweerder heeft op 13 augustus 2004 een aanvullend verweerschrift in het geding gebracht.
Namens eisers is op 24 september 2004 een aanvullend beroepschrift ingediend.
De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 17 januari 2005, waar de gemachtigde van eisers is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mevrouw mr.drs. L.G. Hartman en drs. J.H. ten Voorde, ambtenaren van de gemeente Haaksbergen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 21 november 2003 en het besluit van 16 maart 2004 in rechte in stand kunnen blijven.
Beroep onder nummer 04/208
De rechtbank constateert dat verweerder bij besluit van 16 maart 2004 (verzonden op 17 maart 2004) beslist heeft op het bezwaarschrift van [eisers]. Nu verweerder alsnog een beslissing heeft genomen, hebben [eisers] geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over het beroepschrift geregistreerd onder nummer 04/208. Het beroep voorzover ingesteld door [eisers] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard wegens verlies aan procesbelang.
Ten aanzien van het beroep ingesteld door de gemeenteraadsfractie overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het bezwaarschrift gedateerd 18 november 2003 en het bezwaarschrift gedateerd 21 november 2003 zijn ingediend door [eisers] en de gemeenteraadsfractie die ook het verzoek om informatie ingevolge de Wob hebben ingediend.
De beslissing op de bezwaarschriften is evenwel gericht aan [eisers], [fractieleden]. Dit is gelegen in de omstandigheid dat de gemachtigde van eisers naar aanleiding van de suggestie van de zijde van verweerder dat de gemeenteraadsfractie geen rechtspersoonlijkheid bezit en derhalve geen belanghebbende kan zijn in de zin van de Awb, heeft verzocht de gemeenteraadsfractie te vervangen door de vier natuurlijke personen waaruit de fractie bestaat.
De rechtbank overweegt in dit verband in de eerste plaats dat de suggestie die van de zijde van verweerder gewekt is, onjuist is. In het eerste lid van artikel 1:2 van de Awb wordt niet gesproken van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon maar van 'degene'. In het bestuursrecht kunnen meer entiteiten dan alleen natuurlijke personen of rechtspersonen als belanghebbende worden beschouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemeenteraadsfractie als belanghebbende aangemerkt kan worden bij het gedane verzoek op grond van de Wob.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet mogelijk is hangende de procedure een partij (gedeeltelijk) te vervangen door andere(n). Het verzoek ingevolge de Wob en daarop gebaseerde bezwaarschriften zijn ingediend door [eisers] en de gemeenteraadsfractie en niet door [eisers], [fractieleden]. Eerst tijdens de bezwaarschriftprocedure is namens [fractieleden] verzocht om informatie op grond van de Wob. Dit betekent dat verweerder ten aanzien van de gemeenteraadsfractie nog niet beslist heeft op het bezwaarschrift van 21 november 2003, zodat het beroep ten aanzien van de gemeenteraadsfractie gegrond zal worden verklaard.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank redenen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die [eisers] en de gemeenteraadsfractie redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke door de rechtbank worden bepaald op € 80,50 (1/4 punt).
Beroep onder nummer 04/393
Het in het voorgaande overwogene heeft eveneens consequenties voor het beroep ingesteld door [fractieleden] tegen het besluit van 16 maart 2004. Omdat eerst tijdens de bezwaarschrifprocedure namens [fractieleden] verzocht is om informatie op grond van de Wob, dient de beslissing op bezwaar ten aanzien van hen aangemerkt te worden als een primair besluit ten aanzien waarvan verweerder alsnog de bezwaarschriftprocedure zal hebben te volgen.
Dit betekent dat [fractieleden] in het door hen ingestelde beroep niet kunnen worden ontvangen en dat het door hen ingestelde beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Resteert het beroep van [eisers] ten aanzien van het besluit van 16 maart 2004. Dit besluit valt uiteen in een deel dat betrekking heeft op het bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om informatie van 2 oktober 2003 (A) en een deel dat betrekking heeft op het bezwaarschrift gericht tegen het materiële besluit van 17 november 2003 (B).
A:
De rechtbank constateert dat verweerder op 17 november 2003 heeft beslist op het verzoek van onder meer [eisers] van 2 oktober 2003. De gemachtigde heeft gesteld dat hij op 18 november 2003 nog geen kennis had genomen van het besluit van 17 november 2003.
In artikel 3:41, eerste lid, van Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb is het besluit op 17 november 2003 bekendgemaakt. Dit betekent dat het bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit is ingediend nadat het besluit bekend is gemaakt zodat [eisers] niet-ontvankelijk verklaart hadden dienen te worden in hun bezwaren gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek ingevolge de Wob van 2 oktober 2003.
Het besluit van 16 maart 2004 komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Op grond van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
B:
Verweerder heeft in het besluit van 16 maart 2004 een onderscheid aangebracht. Het verzoek van 2 oktober 2003 bevatte 42 vragen.
Standpunten partijen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat 9 van die vragen betrekking hebben op het verstrekken van informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Dit zijn de vragen 20, 22, 27, 31, 32, 33, 34, 37 en 39 zodat terzake om informatie op grond van Wob kan worden verzocht. De overige vragen kunnen niet als verzoeken op grond van de Wob worden aangemerkt.
Verweerder heeft beslist dat [eisers] de gevraagde informatie kunnen inzien. In hun bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie heeft de gemachtigde gevraagd afschriften van de gevraagde informatie te verstrekken. Verweerder was hiertoe niet bereid gelet op de vlotte voortgang van de werkzaamheden en het verzoek van 2 oktober 2003 waarin zij vragen om zelf afschriften van de stukken te mogen maken. Verweerder merkt daarbij op dat de afschriften meer dan 1.000 pagina’s beslaan. De stukken kunnen worden ingezien en desgewenst kunnen kopieën worden gemaakt.
Namens [eisers] wordt in beroep, voorzover gelet op het bovenstaande nog van belang, het volgende aangevoerd. Verweerder verwijst naar DHV. Hij had DHV echter moeten gelasten de gevraagde stukken naar de gemeente te sturen zodat zij aan eisers hadden kunnen worden verstrekt. Uit document HV-PM20021447 blijkt dat er wel degelijk een schriftelijk advies is. [eisers] geven de rechtbank toestemming om de rapportages en onderliggende stukken van de stuur- en projectgroep als gedingstuk op te vragen. In de bestreden beslissing op bezwaar wordt gemeld dat de stukken ter inzage kunnen worden gelegd, maar niet wordt aangegeven waar dat dan is. [eisers] willen dat aan hen afschriften van de gevraagde stukken worden verstrekt.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij in de beslissing op bezwaar van 16 maart 2004 niet heeft doorverwezen naar DHV. In het beroepschrift wijzen eisers op het document HV-PM20021447. Dit document evenals het advies van de Welstandscommissie maken onderdeel uit van de stukken die op afspraak bij verweerder kunnen worden ingezien. De heer [fractielid] heeft de stukken inmiddels ingezien, [eisers] en hun gemachtigde niet. Uit het gegeven dat [eisers] het document benoemen blijkt dat ze dit stuk blijkbaar kennen.
Van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in onderdeel 32 van de beslissing op bezwaar is geen sprake. Uit navraag bij DHV is verweerder wederom gebleken dat de overeenkomst waar [eisers] op doelen er niet is.
De rapportages en onderliggende stukken van de stuur- en projectgroep bestrijken de periode van januari 2000 tot oktober 2003. Het gaat in totaal om ca. 1 meter ordners. Deze stukken liggen, met uitzondering van persoonlijke beleidsopvattingen, ter inzage. Ook deze stukken hebben [eisers] nimmer ingezien.
Als reactie op het verweerschrift is namens eisers het beroep als volgt aangevuld. Verweerder heeft weliswaar grammaticaal gezien niet naar DHV doorverwezen, maar gelet op de gevolgde handelwijze komt het daar feitelijk wel op neer. Verweerder heeft geen bewijs overgelegd dat hij met DHV heeft gesproken, er is geen afschrift van de brief betreffende de navraag bij DHV overgelegd. [eisers] willen afschriften van de stukken en die niet inzien. Het beroep richt zich niet tegen stukken die na inzage zelf mogen worden gekopieerd.
Wettelijk kader
In artikel 1 Wob wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering ervan.
In artikel 3, eerste lid, Wob is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, Wob vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
b. kennisneming van de inhoud toe te staan;
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of;
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, Wob houdt het bestuursorgaan bij het kiezen tussen de vormen van informatie rekening met de voorkeur van de verzoeker en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
In artikel 11, eerste lid, Wob is bepaald dat in geval van verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, gen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Overwegingen rechtbank
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat de wijze van openbaarmaking van de op basis van de Wob gevraagde informatie thans niet meer in geschil is. De rechtbank zal hier over dan ook geen oordeel uitspreken. Derhalve resteert nog de beoordeling van de afwijzing van het Wob-verzoek van [eisers] voorzover dat betrekking heeft op het document van het ingenieursbureau DHV (hierna: DHV) met als kenmerk HV-PM20021447, meer in het bijzonder onderdeel 37 van het verzoek van 2 oktober 2003.
Verweerder stelt zich ten aanzien van dit onderdeel op het volgende standpunt. [eisers] verzoeken verweerder om het advies van de welstandscommissie Het Oversticht over vraag 5a (ontwerpkwaliteit) met betrekking tot het advies eerste selectietrap ver-/nieuwbouw gemeentehuis Haaksbergen aan hen in afschrift te verstrekken. Dit (mondelinge) advies wordt volgens verweerder aangehaald in het advies eerste selectietrap ver-/nieuwbouw gemeentehuis Haaksbergen van 6 juni 2002, dat voor eisers ter inzage ligt. Bij deze eerste selectietrap was volgens verweerder uitsluitend aan de orde welke gegadigden uitgenodigd zouden worden om een offerte (ontwerp) in te dienen en ging het dus nog niet om de ontwerpen zelf. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat dit advies door DHV is ingewonnen en dat verweerder niet over dit advies beschikt. Vervolgens stelt verweerder zich blijkens het verweerschrift van 6 januari 2004 voor de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie op het standpunt dat het advies mondeling is verstrekt en dat de welstandscommissie derhalve geen schriftelijk advies over dit onderdeel heeft uitgebracht. Een mondeling uitgebracht advies is volgens verweerder geen document als bedoeld in artikel 1, onder a Wob en kan derhalve op basis van deze wet niet worden verstrekt. Ter zitting is zijdens verweerder aangegeven dat de opdracht van verweerder aan DHV ook voor [eisers] ter inzage is gelegd. Hiermee heeft verweerder zijn eerdere standpunt ten aanzien van de openbaarmaking van deze opdracht herzien.
De gemachtigde heeft ter zitting gesteld niet te geloven dat er geen schriftelijk advies voorhanden is. De gemachtigde onderbouwt zijn stelling met een brief van 11 november 2003 van DHV aan verweerder waaruit volgens hem blijkt dat verweerder over alle documenten beschikt. In deze brief wordt namelijk gesteld dat “Uw projectorganisatie beschikt over alle relevante en definitieve documenten.” Voorts wijst de gemachtigde op een brief van 11 december die hij in verband met de goede procesorde in dit stadium van de procedure niet meer in geding kan brengen. Uit deze brief blijkt volgens hem dat DHV hem antwoordt dat hij voor het bedoelde advies bij de gemeente moet zijn. Hieruit leidt de gemachtigde af dat er dus een advies is.
Naar het oordeel van de rechtbank baseert de gemachtigde zich slechts op vermoedens en heeft hij niet aangetoond dat er daadwerkelijk een schriftelijk advies door de welstandscommissie is uitgebracht dat bij verweerder berust. Het bevreemdt de rechtbank overigens dat de gemachtigde blijkbaar wel over het kenmerk van het gevraagde document beschikt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat beroep van [eisers] gericht tegen het besluit van 16 maart 2004 voorzover dat betrekking heeft op het bezwaarschrift van 21 november 2003 ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
Beroep onder nummer 04/208
- verklaart het beroep ten aanzien van [eisers] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep ten aanzien van de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen gegrond en bepaalt dat verweerder alsnog binnen 4 weken na dagtekening van deze uitspraak op het bezwaarschrift van de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen zal dienen te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de door [eisers] en de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 80,50 door verweerders gemeente aan [eisers] en de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen te betalen;
- verstaat dat verweerders gemeente aan [eisers] en de gemeenteraadsfractie Leefbaar Haaksbergen het griffierecht ad € 136,00 vergoedt.
Beroep onder nummer 04/393
- verklaart [fractieleden] niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde beroep en verwijst de zaak in zover naar verweerder om alsnog de bezwaarschriftprocedure te volgen;
- vernietigt het besluit voorzover daarin is bepaald dat het bezwaarschrift tegen het tijdig beslissen op het verzoek van 2 oktober 2003 gegrond is verklaard en verklaart het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 maart 2004;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2005
Afschrift verzonden op
AW