ECLI:NL:RBALM:2005:AS9230

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/000139-04
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Teekman
  • J. Rikken
  • A. Bloebaum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politieambtenaar wegens meineed tijdens getuigenverhoor

In de zaak tegen verdachte K, een politieambtenaar uit Haaksbergen, heeft de Rechtbank Almelo op 9 maart 2005 uitspraak gedaan. Verdachte werd beschuldigd van meineed, omdat hij op 21 oktober 2003 als getuige had verklaard in een civiele procedure bij het Gerechtshof te Arnhem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van verdachte niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd dat er geen schriftelijk recht van eerste koop bestond ten gunste van de benadeelde partij, J.A.M. V., en dat de verklaringen over de vermeende totstandkoming van de akte niet betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft daarbij ook de rol van getuigen en de verklaringen van betrokkenen in het onderzoek betrokken.

De rechtbank heeft opgemerkt dat er in de media een beeld is ontstaan dat niet recht doet aan de werkelijkheid van de zaak. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun eigen handelen bijgedragen aan de verdenking die heeft geleid tot het onderzoek door de Rijksrecherche. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van verdachte niet in strijd zijn met de waarheid en dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldiging van meineed. Daarom is verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, nu verdachte van het tenlastegelegde feit is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/000139/04
STRAFVONNIS
Uitspraak: 9 maart 2005
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte K],
geboren te [plaats] op [datum] 1958,
wonende te plaats en adres].
terechtstaande terzake dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2003, te Arnhem, ter terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem (rolnummer 2002/00030), als getuige in de zaak tegen [J.L.J. V] (appellant en geïntimideerde) en/of [N] (geïntimideerde en appellant) en/of [J.A.M. V] (geïntimideerde en appellant), nadat hij in handen van mr. G.J. Rijken, raadsheer-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed en de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"Ik ken deze zaak.
Het was op een donderdag, omdat collega [collega 1] meestal op donderdagen op het bureau was neem ik aan dat het een donderdag was. Er had beneden in het bureau een gesprek plaatsgevonden tussen collega [medeverdachte] en [N]. Na afloop van dat gesprek was er kennelijk ook gesproken met collega [collega 1].
Daarna kwamen [medeverdachte] en [collega 1] in de koffiekamer. [medeverdachte] vertelde toen dat [N] hem had verteld dat hij een recht van eerste koop had geantedateerd. Het eerste recht van eerste koop zou aanvankelijk gedaan zijn aan [J.L.J. V.]]. En daarna zou door [N], geantedateerd, een recht van eerste koop zijn verstrekt aan [J.A.M. V.]. Collega [collega 1] bevestigde dat het gesprek dat [medeverdachte] had gehad met [N] aldus was gelopen. Ik zou de stukken intern op het bureau moeten nakijken op welke donderdag dat is geweest. Het was in ieder geval nadat [N] op het bureau was geweest met een onverzekerde auto.
Op vragen van mr. Huisman antwoord ik als volgt: Ik heb uit het vermelde gesprek begrepen dat het tweede geantedateerde recht van eerste koop er toen al was. Het is volgens mij zo dat [N] nog een bedrag te goed heeft van [J.A.M. V.] terzake van de koopprijs. Ik heb dat enkele weken geleden gehoord in de woning van [N] en wel van hem zelf"; (proces-verbaal getuigenverhoor blz. 0267-0280) art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank hecht er aan dit vonnis uitvoerig te motiveren mede omdat er buiten de invloedsfeer van verdachten en het openbaar ministerie om in de media een beeld is ontstaan dat geen recht doet aan wat zich naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting, in werkelijkheid heeft afgespeeld.
Anderszijds wil de rechtbank opmerken dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] door eigen optreden of nalaten voeding hebben gegeven aan de verdenking die aanleiding is geweest voor het instellen van het Rijksrechercheonderzoek door het Openbaar Ministerie. Zo heeft verdachte korte tijd voor de behandeling van de civiele zaak bij het gerechtshof te Arnhem bij de getuige [N] een six-pack bier gezet bij de schuttingdeur van de woning waar [N] op dat moment verbleef en heeft (medeverdachte) [medeverdachte] meermalen nagelaten mutaties te maken van relevante (opsporings)handelingen die hij in de periode van de onderhavige zaak heeft verricht, waardoor zijn optreden - in moderne bewoordingen - niet transparant en controleerbaar kan worden genoemd. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op zijn bemiddelende rol bij de betalingsregeling tussen [N] en [J.L.J. V.] en “de bekentenis” door [N] op 16 april 1998.
De rechtbank overweegt als volgt:
- op grond van het onderzoek terechtzitting en de inhoud van het strafdossier is niet komen vast te staan dat er op 16 december 1997 een schriftelijk recht van eerste koop voor de woning gelegen aan de L[…]weg 10 te Haaksbergen bestond ten gunste van [J.A.M. V.]. De verklaringen die over de vermeende totstandkoming van de ”akte” zijn afgelegd komen op wezenlijke onderdelen niet met elkaar overeen en zijn derhalve niet betrouwbaar. De rechtbank acht eerder aannemelijk dat er over dat recht van eerste koop op 16 december 1997 tussen [J.A.M. V.] en [N] een mondelinge overeenkomst bestond. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen die zijn afgelegd door de als onpartijdig aan te merken getuige [getuige 1] (ambtenaar bij de gemeente Haaksbergen) ten overstaan van het Hof te Arnhem tijdens de behandeling van de civiele procedure d.d. 21 oktober 2003 en tijdens het verhoor door de Rijksrecherche d.d. 22 maart 2004. Bij beide gelegenheden heeft deze getuige verklaard dat de heer [J.A.M. V.] hem op 23 december 1997 had verteld dat hij (lees [J.A.M. V.]) het achterste gedeelte van het perceel in eigendom had en mondeling het recht van eerste koop (op de woning) toegezegd had gekregen van de eigenaar (de heer [N]). De gemeenteambtenaar heeft bij het verhoor door de Rijksrecherche benadrukt dat hij nooit een schriftelijk stuk heeft gezien. De rechtbank merkt voorts op dat [J.A.M. V.] de vermeende akte op cruciale momenten, zoals bij voorbeeld op het moment van de beslaglegging op de woning, niet heeft getoond;
- op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat op 16 april 1998 een gesprek heeft plaats gevonden tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [N] en dat tijdens dat gesprek is gesproken over het vervalsen van de datum van een recht van eerste koop. Dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden blijkt niet alleen uit de verklaring van [medeverdachte] zelf, maar ook uit de verklaringen van de getuige [collega 1], laatstelijk nog afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2005 en de verklaring van de teamchef [getuige 2] afgelegd ten overstaan van de Rijksrecherche op 3 juni 2004. [getuige 2] heeft daarin bevestigd dat verdachte hem heeft gemeld dat [N] bij hem (verdachte [medeverdachte]) heeft verklaard dat hij, [N], een recht van eerste koop van [J.A.M. V.] geantedateerd heeft. [getuige 2] heeft verdachte destijds gezegd dat het zijns ([getuige 2]) inziens een civiele zaak betrof. [getuige 2] heeft aangegeven van mening te zijn dat er geen aanleiding was voor een strafrechtelijk onderzoek en zulks ook de toenmalige afdelingschef te hebben meegedeeld;
- op grond van onder meer de verklaringen die zijn afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris en ter terechtzitting van deze rechtbank is aannemelijk geworden dat [verdachte K] op 16 april 1998 tussen 09.00 en 09.45 uur aanwezig heeft kunnen zijn in de koffiekamer van het politiebureau te Haaksbergen. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de nadere verklaringen zoals die zijn afgelegd door de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] bij de rechter-commissaris op 27 januari 2005. Zij geven daarin aan dat er in de eindfase van het zogenaamde Vakantieteam waarvan verdachte deel uitmaakte, geen vaste briefingstijden meer waren op het politiebureau te Hengelo.
- Zoals hierboven vermeld, staat vast dat er eerder op die bewuste morgen een (eerste) gesprek heeft plaatsgevonden tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [N], gevolgd door een (kort, tweede) gesprek tussen [medeverdachte] en [collega 1]. Dat laatste gesprek is op z’n minst in aanwezigheid van [N] gevoerd. Tijdens beide gesprekken is gesproken over een recht van eerste koop en het antedateren daarvan. Verdachte heeft in verband hiermee tijdens zijn verklaring bij het gerechtshof te Arnhem d.d. 21 oktober 2003 verklaard dat de gesprekken (kennelijk) hebben plaatsgevonden. Daarmee heeft verdachte niets gezegd dat in strijd is met de waarheid.
- Ook verklaart verdachte niet in strijd met de waarheid wanneer hij ten overstaan van het Gerechtshof verklaart dat het gesprek tussen [medeverdachte] en [N] heeft plaatsgevonden op een donderdag nadat [N] op het bureau was geweest wegens onverzekerd rijden. Dit blijkt immers genoegzaam uit de stukken die zich bevinden in het strafdossier.
- Vervolgens is het voorgaande in “de koffiekamer” besproken: [medeverdachte] vertelt over de inhoud van het gesprek dat hij ([medeverdachte]) met [N] heeft gevoerd. [collega 1] zou daarbij aanwezig zijn geweest en zou hebben bevestigd dat het gesprek (tussen [medeverdachte] en [N]) “aldus” was gelopen. Bij het verloop van dat gesprek is verdachte zelf niet aanwezig geweest; hij geeft slechts weer wat [medeverdachte] daarover heeft verteld. [collega 1] heeft, ook ter zitting, niet ontkend bij het koffietafelgesprek aanwezig te zijn geweest. Hij heeft verklaard zich het gebeuren in de koffiekamer niet meer te kunnen herinneren, maar een dergelijke gang van zaken ook niet te kunnen uitsluiten. [collega 1] heeft daar in z’n algemeenheid aan toegevoegd zich het belang van de gesprekken destijds niet te hebben gerealiseerd en daar verder ook niet meer bij stil te hebben gestaan.
- Ten aanzien van de zinsnede uit verdachtes verklaring dat verdachte heeft begrepen dat het (tweede) geantedateerde recht van eerste koop er toen (lees donderdag 16 april 1998) al was, wijst de rechtbank op de verklaring van mr. Severiens (advocaat van [N]) afgelegd op 15 juni 2004 ten overstaan van de Rijksrecherche. Uit die verklaring blijkt dat [N] hem (Severiens) de schriftelijke versie van het recht op eerste koop gedateerd 16 december 1997 op 14 april 1998 ter hand heeft gesteld.
- Verdachtes verklaring tenslotte, dat begin oktober 2003 een gesprek heeft plaatsvonden tussen verdachte [verdachte] en [N], waarbij is gesproken over de deels nog te betalen koopprijs (door [J.A.M. V.] aan [N]), wordt ondersteund door de mutatie die van dat gesprek is opgemaakt door verdachte [verdachte] en getuige [getuige 5] op 5 oktober 2003 en de verklaring van getuige [getuige 5] afgelegd op 27 januari 2005 ten overstaan van de rechter-commissaris.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [verdachte] op 21 oktober 2003 opzettelijk en in strijd met de waarheid heeft verklaard tijdens de zitting van het Gerechtshof te Arnhem. Derhalve dient hij te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
De rechtbank overweegt dat [J.A.M. V.] ter zake van het tenlastegelegde zich als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
De benadeelde partij moet niet–ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte van het tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering.
Aldus gewezen door mr. Teekman, voorzitter, mr. Rikken en mr. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 maart 2005.